Arrest d.d. 17 augustus 2005
Rolnummer 0400435
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr S.A. Roodhof,
[geïntimeerde], tevens handelend onder de naam [eenmanszaak geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P. van der sluis.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 21 april 2004 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 juli 2004 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 29 september 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"Tot bekrachtiging door Uw Hof van het door de rechtbank te Groningen d.d. 21 april 2004 gewezen vonnis, desgeraden onder verbetering van de gronden, met de veroordeling van appellant in de kosten van de procedure in beide instanties, zulks bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Uit het petitum van de appeldagvaarding en uit de grieven zoals die zijn geformuleerd, maakt het hof op dat het appel enkel is gericht tegen het door de rechtbank op 21 april 2004 tussen partijen in conventie gewezen vonnis. Nu [geïntimeerde] ook niet (incidenteel) heeft gegriefd tegen het vonnis in reconventie, beperkt dit appel zich derhalve tot bedoeld vonnis voorzover in conventie gewezen.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 tot en met 1.5) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Met betrekking tot de grieven:
3. De grieven leggen het geschil voor het overige in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Ze zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
4. [appellant] vordert dat het tussen hem en [geïntimeerde] gewezen arbitrale vonnis van 12-02-2003 wordt vernietigd
a. omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt en
b. het arbitrale vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv met redenen is omkleed.
Ad a:
5. Het hof stelt voorop dat de volgens artikel 6: 233 lid 1 sub b BW vereiste mogelijkheid van kennisneming (van algemene voorwaarden) slechts op de twee limitatief in artikel 6: 234 lid 1 BW besproken wijzen kan geschieden, met dien verstande dat een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 6: 233 lid 1 sub b BW niet openstaat voor degene die de inhoud van de algemene voorwaarden kende of geacht kon worden te kennen en evenmin openstaat in zodanige omstandigheden dat dit uit een oogpunt van de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (zie HR 1 oktober 1999, NJ 2000, 207).
6. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg onweersproken gesteld dat de heer [betrokkene], die als zaakwaarnemer van [appellant] op 3 februari 2000 een nieuwe overeenkomst met [geïntimeerde] heeft gesloten ter vervanging van de eerder tussen [geïntimeerde] en [appellant] gesloten overeenkomst van 1 oktober 1997 directeur is (althans - zo begrijpt het hof - ten tijde van de ondertekening van de betreffende overeenkomst was) van bouwondernemer [naam bouwondernemer]. [geïntimeerde] mocht er derhalve van uitgaan c.q. mocht erop vertrouwen dat deze zaakwaarnemer, toen hij zijn handtekening zette onder de (nieuwe) overeenkomst van 3 februari 2000, bekend was met de in de bouwwereld als gebruikelijk beding gehanteerde SR 1997. [geïntimeerde] heeft in dat verband ook nog onderstreept dat in de overeenkomst van 3 februari 2000 aan de (reeds in de eerdere overeenkomst van 1 oktober 1997 voorkomende) clausule "De SR 1997 is voor de nadere verplichtingen van kracht. U verklaart hiermee kennis genomen te hebben van deze richtlijn" de woorden "en de intentie van deze richtlijnen te respecteren" zijn toegevoegd, alsmede dat in de slotbepalingen van de overeenkomst van 3 februari 2000 ("De opdrachtgever is verplicht achteraf een overzicht te geven van de werkelijk totale bouwkosten, als deze in artikel 72 van de SR is vastgelegd" en "Bij ontbinding van het contract gedurende de werkzaamheden in vernoemde fasen vindt verrekening plaats volgens de SR 1997") telkenmale naar de inhoud van de SR 1997 wordt verwezen.
7. Indien er - veronderstellenderwijs - van wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] aan [betrokkene] de SR 1997 niet voorafgaand of bij de ondertekening ter hand heeft gesteld (zoals [betrokkene] ten overstaan van een notaris - zie productie 6 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg - heeft verklaard), kan [appellant] zich daarop, gelet op het vorenoverwogene, niet met succes beroepen. [geïntimeerde] mocht er immers - naar het oordeel van het hof - onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze van uitgaan dat [betrokkene] de SR 1997 kende (zie artikel 3: 35 BW), althans geacht mocht worden deze te kennen. Naar het oordeel van het hof heeft deze wetenschap van [betrokkene] in het maatschappelijk verkeer als wetenschap van zijn volmachtgever [appellant] te gelden.
8. Daarenboven is het beroep van [appellant] op de vernietigingsgrond van artikel 6: 233 lid 1 onder b BW in het licht van hetgeen [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld (zie hiervoor onder rechtsoverweging 4) en de overige vaststaande feiten (zie met name 1.1 en 1.4) uit het oogpunt van redelijkheid en billijkheid in casu onaanvaardbaar. Daarbij tekent het hof aan dat [appellant] zich niet met succes kan beroepen op onwetendheid met betrekking tot het recht, nu hij - net als ieder ander - geacht wordt de wet te kennen.
9. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod heeft slechts betrekking op het niet ter hand stellen van de SR 1997. Het hof gaat derhalve aan dat bewijsaanbod voorbij.
10. Nu het er derhalve voor moet worden gehouden dat de SR 1997 deel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst is vernietiging van het arbitrale vonnis, omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage zou ontbreken, niet aan de orde.
Ad b:
11. Aan zijn stelling dat het arbitrale vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv met redenen is omkleed, heeft [appellant] in hoger beroep slechts zijn beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden (SR 1997) in algemene zin ten grondslag gelegd. Daargelaten dat de arbiter, anders dan [appellant] in eerste aanleg kennelijk betoogt, wel degelijk en in voldoende mate gemotiveerd heeft aangegeven waarom [appellant] naar zijn oordeel aan de SR 1997 gebonden is, moet, gelet op hetgeen hiervoor te dien aanzien is overwogen, ook deze stelling van [appellant] - die elke feitelijke onderbouwing mist - worden verworpen.
Slotsom
Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 288,-- aan verschotten en Euro 894,-- aan salaris voor de procureur.
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs K.E. Mollema, voorzitter en J.C.Van Dijk en J.H. Kuiper, raden en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 17 augustus 2005.