2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter beide zittingen staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1. De belanghebbende, geboren op 24 mei 19.., deed voor het jaar 1997 aangifte IB/PV naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.492,--. De aanslag is conform deze aangifte vastgesteld.
Voor het jaar 1998 heeft de belanghebbende een aangifte IB/PV ingediend naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.884,--. Daarin was begrepen een bedrag van ƒ 3.360,-- voor niet in dienstbetrekking verrichte arbeid (vergoeding bingo avonden minus kosten).
2.2. In verband met het vermoeden dat er door F B.V. (: BV) zonder vergunning bingoavonden werden georganiseerd, is er op 16 september 1999 door de Regiopolitie Drenthe, in aanwezigheid van belastingambtenaren, een inval gedaan in het restaurant van de BV (: het restaurant). De belanghebbende bediende op dat moment het bingoapparaat en haar zus G controleerde de kaarten. De op die avond aanwezige administratieve bescheiden en goederen zijn in beslag genomen, waaronder een aantal blaadjes met de exacte data van alle in 1999 gehouden bingoavonden, een exploitatieoverzicht over 1997, bingoformulieren en inkoopbescheiden. Tevens zijn zeventien van de aanwezige bezoekers/spelers van de bingoavond gehoord als getuige. Uit de door hen afgelegde verklaringen blijkt onder andere het volgende.
- Elke getuige speelde mee met de bingo.
- Elf van hen speelden al jaren mee met de bingo in het restaurant.
- Gemiddeld werd een bedrag van ƒ 51,45 uitgegeven aan de bingoboekjes.
- De prijzen bestonden uit goederen en geld.
- De meeste ondervraagden gaven aan dat 1 volle rij ƒ 50,-- uitbetaalde, een volle kaart ƒ 250,-- en de laatste volle kaart van het boekje ƒ 500,--. Verder zou er nog een superronde zijn waarmee ƒ 1.000,-- kon worden gewonnen.
- De getuigen schatten het aantal bezoekers/spelers op de avond van de inval tussen de 100 en 150, terwijl één het aantal aanwezigen op 300 schat.
2.3. Voorafgaand aan de inval is door de politie onderzoek gedaan naar het aantal bezoekers/spelers, dat de bingoavonden bezocht. Daartoe heeft de politie op drie zaterdagen in juni/juli 1999 en op twee donderdagen in juni/juli 1999 de in de nabijheid van het restaurant geparkeerde voertuigen geteld. Tezamen met het aantal op 16 september 1999 geparkeerde voertuigen werden er 570 voertuigen geteld, of wel gemiddeld 95 per avond. Hiervan is door de politie proces-verbaal opgemaakt. Ten aanzien van de telling op donderdag 10 juni 1999 van 76 geparkeerde voertuigen merken de verbalisanten aanvullend op dat zij het aantal bezoekers/spelers die avond schatten op een aantal tussen de 150 en 170 en dat hieruit blijkt dat per geparkeerd voertuig gemiddeld 2 bezoekers/spelers de bingo bezoeken. Vervolgens berekenen zij het gemiddeld aantal bezoekers over de zes dagen, rekening houdend met het feit dat iemand wel eens alleen komt in een auto, op 180, hetgeen volgens hun verklaring overeenkomt met het gemiddeld aantal bezoekers/spelers in de verklaringen van H en I (160 en 200).
2.4. Door de belastingdienst is vervolgens op verschillende data in oktober 1999 een boekenonderzoek ingesteld bij de BV. Daarbij is met toestemming van de Officier van Justitie gebruik gemaakt van de bij de inval in beslaggenomen bescheiden, die met name het jaar 1999 betroffen. Bij dit onderzoek is onder andere het volgende geconstateerd.
- Tweemaal per week werd in de zaal van het restaurant van de BV een bingo georganiseerd.
- Van de bingoactiviteiten werd, behalve de bij de inval in beslag genomen stukken, geen enkele administratie aangetroffen.
- Door de BV werden omzetdagstaten bijgehouden. Onderliggende bescheiden als kassastroken/-rollen, kladaantekeningen e.d. ontbraken. Er vond geen kascontrole plaats. In het memoriaal kwamen veel correctieposten voor zonder toelichting.
- Tot begin 1999 werd de naam van de Motorclub J in advertenties genoemd als organiserende vereniging van de bingoavonden. Daarna is dit gestopt.
- Facturen voor het plaatsen van advertenties, de aankoop van bingoboekjes en van prijzen e.d. waren geadresseerd aan de BV, soms onder vermelding van 't.a.v. mevr. X'.
2.5. Gelet op de tekortkomingen in de boekhouding en de bewaarplicht heeft de inspecteur geconcludeerd dat de boekhouding van de BV niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Met de adviseur van de BV heeft hij vervolgens de afspraak gemaakt dat de belastingaanslagen - met daarin begrepen de ter zake van de bingoactiviteiten aangebrachte winstcorrectie - ten name van de BV zouden worden gesteld, maar dat de controlerende ambtenaren de uitspraak van de economische politierechter voor wat betreft de organisatie van de bingoactiviteiten zouden volgen en eventueel belastingaanslagen met een andere tenaamstelling zouden opleggen.
2.6. Bij vonnis van 18 april 2000 is belanghebbende door de economische politierechter veroordeeld voor het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, aanhef en onder a van de Wet op de kansspelen, meermalen gepleegd. Het tenlastegelegde strafbare feit had betrekking op de periode van 1 juni 1997 tot en met 16 september 1999. Behalve de belanghebbende zijn ook haar echtgenoot A en haar zus G door de economische politierechter veroordeeld voor dezelfde overtreding. Ten aanzien van de BV is de strafvervolging geseponeerd.
2.7. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn door voornoemde veroordeelden verklaringen afgelegd. De belanghebbende heeft in de verhoren van 16 september 1999 en 7 december 1999 onder andere verklaard dat zij samen met K vanaf februari 1997 de bingoavonden organiseerde voor de Motorclub J, dat de BV niets met de bingo te maken had maar wel ƒ 100,-- zaalhuur per avond ontving alsmede de horeca-opbrengsten, dat zij de prijzen voor de bingo kocht, de advertenties plaatste en de bingoboekjes verkocht en wekelijks (dan wel tweemaal per week) contant een bedrag van ƒ 100,-- afdroeg aan K en aan het eind van het jaar het kasoverschot overmaakte aan de motorclub.
Belanghebbendes zus G heeft bij de politie geen verklaringen ten aanzien van de bingoactiviteiten willen afleggen.
Belanghebbendes man A heeft in het verhoor van 16 september 1999 verklaard dat de bingo twee keer per week werd gehouden en dat de leiding bij drie à vier personen lag, te weten X (= belanghebbende), G en hemzelf. X betaalde de huur. Hij schat het prijzengeld per avond op ƒ 3.600,-- en het aantal bezoekers tussen de 90 en 130. Verder vermeldt hij dat de bingo werd gedraaid voor de Motorclub J.
Getuige M heeft op 21 september 1999 bij de politie verklaard dat hij ten behoeve van de sanering van de schulden van de Motorclub J ongeveer ƒ 100,-- per week ontving van de opbrengst van de bingo. Gemiddeld was het ƒ 5.000,-- of ƒ 6.000,-- per jaar en aan het eind van het jaar kwam daar nog wel eens een paar honderd gulden bij. Verder verklaart hij dat de gehele organisatie en opzet van de bingo in handen lag van de familie X en dat zij overal voor zorgden, zoals adverteren en inkopen van prijzen. De bingo ging echter wel uit naam van de motorclub.
2.8. In verband met het onder punt 2.6 vermelde vonnis heeft de inspecteur de belanghebbende bij brief van 3 juli 2000 meegedeeld dat hij voor de jaren 1994 tot en met 1998 (navorderings)aanslagen met verhoging/boete aan de belanghebbende zou opleggen en voor 1999 een voorlopige aanslag. Daarbij heeft hij de winst uit de bingoactiviteiten theoretisch berekend omdat niet was voldaan aan de bewaar- en administratieplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR). Bij de berekening heeft de inspecteur aansluiting gezocht bij de wel aanwezige bescheiden, de getuigen-verklaringen die op de avond van het binnentreden in het restaurant zijn opgenomen van aanwezige bezoekers/spelers en de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek afgelegde verklaringen van getuigen en verdachten. De inspecteur is uitgegaan van gemiddeld 180 bezoekers (zie punt 2.3), een gemiddeld inleggeld van afgerond ƒ 50,-- (zie punt 2.2) en een prijzengeld van ƒ 6.000,-- (uitgaande van 15 speelronden zoals dit naar voren kwam op bijgehouden formulieren en de per ronde uitbetaalde prijzen, zie punt 2.2). Tevens heeft de inspecteur rekening gehouden met een zaalhuur van ƒ 100,-- en diverse kosten van ƒ 400,- per avond. Aldus heeft hij de netto opbrengst per avond berekend op ƒ 2.500,--. Uitgaande van 100 bingoavonden per jaar (2 per week, zie punt 2.4) heeft hij de netto opbrengst per jaar vastgesteld op ƒ 250.000,--. Met voormeld bedrag - en een niet in geschil zijnde correctie privé-gebruik auto over de jaren 1994 tot en met 1997 - heeft hij de vastgestelde/aangegeven belastbare inkomens over de jaren 1994 tot en met 1998 verhoogd. Tevens zijn de aangekondigde verhogingen/boetes opgelegd.
2.9. Bij brieven van 8 juli 2000 en 4 september 2000 is namens de belanghebbende tegen voornoemde belastingaanslagen onder andere ingebracht dat er wel een administratie van de bingoactiviteiten aanwezig was, dat zij de bingoactiviteiten pas begin 1997 is gestart nadat de vorige organisator een huurverhoging was aangezegd en dat er nimmer sprake is geweest van inkomsten uit de bingoactiviteiten. 2.10. Daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld heeft de belanghebbende geen administratie van de bingoactiviteiten overgelegd, waarna de inspecteur bij de in beroep bestreden uitspraken van 28 januari 2003 de over de jaren 1997 en 1998 opgelegde belastingaanslagen IB/PV en Waz en de daarin begrepen verhoging/boetes heeft gehandhaafd.
Voor de jaren tot en met 1996 is de correctie ter zake van de bingoactiviteiten op nihil gesteld.