ECLI:NL:GHLEE:2005:AT1859

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 902/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2001. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een verzamelinkomen van € 33.220, waarbij belanghebbende bezwaar had aangetekend. De inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof Leeuwarden. Tijdens de zittingen werd besproken of de werkzaamheden van belanghebbende bij D B.V. als een dienstbetrekking konden worden aangemerkt en of de door belanghebbende opgevoerde kosten aftrekbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende werkzaamheden verrichtte voor D, die als een dienstbetrekking konden worden gekwalificeerd, en dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd. Belanghebbende had ook geen bewijs geleverd voor de door hem geclaimde reisaftrek en de investeringen in zijn onderneming. Het hof concludeert dat het beroep van belanghebbende ongegrond is en verklaart de aanslag in stand.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 902/03 18 maart 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 6 juni 2003, aanslagnr. 0000.00.000.H.16, heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 2001 opgelegd. Deze aanslag is berekend naar een verzamelinkomen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 (: Wet IB 2001) van € 33.220,--.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 22 oktober 2003 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 25 november 2003 ter griffie van het hof is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 19 augustus 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een aangiftebiljet 2001 overgelegd. Ter zitting is de behandeling geschorst om belanghebbende contact op te laten nemen met de inspecteur over enkele door belanghebbende ter zitting gestelde nieuwe feiten. De inspecteur heeft het hof in een op 15 oktober 2004 ontvangen aanvullende memorie ervan in kennis gesteld dat nader contact met belanghebbende over de aangifte 2001 niet tot een gewijzigde aanslag heeft geleid. De mondeling behandeling van de zaak is vervolgens voortgezet ter zitting van 16 februari 2005, eveneens gehouden te Groningen, alwaar opnieuw belanghebbende en de inspecteur zijn verschenen.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende is geboren op .. juni 19.. en is in het jaar 2001 werkzaam geweest bij A, B en C. Daarnaast is hij werkzaam geweest voor D B.V. (hierna: D) D heeft bij de belastingdienst een loonkaart ingeleverd met vermelding van een bedrag aan loon van € 7.793,--. Op dit loon is € 1.246,-- aan loonheffing ingehouden.
2.2 Belanghebbende verricht gedurende vijf dagen in de week drie uur per dag en gedurende één dag in de week 3,5 uur per dag werkzaamheden voor D. Deze werkzaamheden bestaan uit het verdelen van kranten en administratieve werkzaamheden die daarmee samenhangen.
2.3 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PV over het jaar 2001 het bedrag van € 25.220,-- als inkomen uit werk en woning aangegeven. De inspecteur heeft dit inkomen verhoogd met € 8.000,-- wegens niet aangegeven inkomsten die volgens de inspecteur wel onder de loonheffing vielen, te weten € 7.793,- bij D en € 207,- bij C. Het verzamelinkomen is daarmee vastgesteld op € 33.320,--, terwijl de inspecteur het bedrag aan loonheffing heeft verhoogd met € 1.311,-- tot € 7.353,--.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is of de werkzaamheden van belanghebbende bij D als dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt en of de overige door belanghebbende opgevoerde posten aftrekbaar zijn.
3.2 Belanghebbende is van mening dat hij bij D als freelancer heeft gewerkt en dat er geen sprake is van een dienstbetrekking, zodat over deze inkomsten geen loonheffing verschuldigd is. Voorts wenst belanghebbende nog een reisaftrek van € 884,-- in mindering te brengen op zijn inkomen, zijnde het verschil tussen de maximaal toegestane reisaftrek van € 1.659,-- en het bedrag van € 775,-- dat belanghebbende van zijn werkgever als reiskostenvergoeding heeft ontvangen. Tenslotte is belanghebbende van mening dat in verband met het door hem in 2001 opgestarte im- en exportbedrijf € 1.000,-- wegens verlies uit onderneming op het inkomen in mindering moet worden gebracht.
3.3 De inspecteur bestrijdt belanghebbendes grieven.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Blijkens artikel 2.7, lid 1, onder a,. van de Wet IB 2001 wordt de verschuldigde belasting onder andere berekend over het belastbare inkomen uit werk en woning. Volgens artikel 3.1, lid 2, van de Wet IB 2001 bestaat het belastbaar inkomen uit werk en woning onder andere uit het belastbaar loon en het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. In artikel 3.81 van de Wet IB 2001 en de daarop rustende bepalingen wordt onder het begrip loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, met dien verstande dat, voor zover nodig in afwijking van die bepalingen, fooien en dergelijke prestaties van derden in aanmerking worden genomen voor het werkelijk genoten bedrag.
4.2 Op grond van artikel 2 juncto artikel 4, letter a, van de Wet op de loonbelasting 1964 juncto artikel 2b, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als dienstbetrekking aangemerkt de arbeidsverhouding van degene die als thuiswerker arbeid verricht.
4.3 Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de werkzaamheden van belanghebbende bij D, zoals deze zijn omschreven onder punt 2, terecht aangemerkt als zijnde een arbeidsverhouding van degene die als thuiswerker arbeid verricht. De verdiensten uit deze werkzaamheden vallen onder de loonheffing, zoals ook door de werkgever D is gedaan, terwijl deze verdiensten door belanghebbende als belastbaar inkomen uit werk en woning moeten worden aangegeven.
Het hof merkt nog op dat indien geen sprake zou zijn geweest van een dienstbetrekking maar van freelance werkzaamheden, zoals door belanghebbende wordt gesteld, de inspecteur ook dan het gelijk aan zijn zijde heeft. Immers in dat geval betreft het op grond van artikel 3.94 van de Wet IB 2001 resultaat uit een werkzaamheid waarover
- nu van kosten niet gebleken is- eveneens IB/PV is verschuldigd tot het door de inspecteur berekende bedrag.
4.4 Met betrekking tot de door belanghebbende geclaimde reisaftrek van € 884,-- overweegt het hof dat belanghebbende een dergelijke kostenaftrek niet aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft hij de ingevolge artikel 3.87, lid 9 van de Wet IB 2001 vereiste openbaar-vervoerverklaring aan de inspecteur overgelegd.
4.5 Belanghebbende heeft naar het oordeel van het hof evenmin het feitelijk drijven van een onderneming aannemelijk weten te maken, zodat van aftrekbare ondernemingskosten geen sprake kan zijn, nog daargelaten dat belanghebbende geen nota's en/of betalingsbewijzen heeft kunnen overleggen van het bedrag van € 1.000,- dat belanghebbende voor zijn bedrijf zegt te hebben geïnvesteerd in computers en inventaris.
5. De conclusie
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.
6. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7 . De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en plaatsvervangend-lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, uitgesproken ter openbare zitting van het hof Leeuwarden op 18 maart 2005 in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voormelde raadsheer en griffier.
Op 23 maart 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.