ECLI:NL:GHLEE:2005:AS6242

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 162/03 Waterschapsbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van aanslagen waterschapsomslag voor onroerende zaken

In deze zaak is er een geschil tussen de belanghebbende en de ambtenaar over de rechtmatigheid van de aanslag waterschapsomslag 2002 voor het object a-weg 9a. De ambtenaar heeft op 31 mei 2002 aanslagen opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door de ambtenaar op 28 januari 2003, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het gerechtshof. De belanghebbende stelt dat het object a-weg 9a niet bestaat en dat hij geen belasting zou moeten betalen voor iets dat niet bestaat. De ambtenaar daarentegen stelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de Waterschapswet.

Tijdens de zittingen is gebleken dat de belanghebbende niet is verschenen, terwijl hij op de hoogte was van de zittingsdata. Het gerechtshof heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. De belanghebbende is mede-eigenaar van percelen in de gemeente L, waar de aanslagen betrekking op hebben. De gemeente heeft de waarde van de onroerende zaken vastgesteld, en de ambtenaar heeft de aanslagen gebaseerd op deze waardevaststelling.

Het gerechtshof concludeert dat de ambtenaar op basis van de geldende wet- en regelgeving terecht afzonderlijke aanslagen heeft opgelegd voor de onroerende zaken a-weg 9 en a-weg 9a. De belanghebbende heeft niet voldoende feiten aangedragen om aan te tonen dat a-weg 9a niet als afzonderlijke onroerende zaak kan worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de aanslagen correct zijn vastgesteld en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. BK 162/03 11 februari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Velt en Vecht (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen aanslagen waterschapsomslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 31 mei 2002 heeft de ambtenaar aan de belanghebbende aanslagen voor de waterschapsomslag 2002 opgelegd.
1.2. Een tegen deze aanslagen door de belanghebbende ingediend bezwaarschrift, door de ambtenaar ontvangen d.d. 17 juni 2002, is door de ambtenaar bij uitspraak van 28 januari 2003, ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende bij een door het gerechtshof op 18 februari 2003 ontvangen beroepschrift (met bijlage) beroep ingesteld. Op 18 maart 2003 is een aanvullende brief (met bijlage) ingekomen.
1.4. Het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar is op 19 mei 2003 door het gerechtshof ontvangen.
1.5. De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 mei 2004 te Assen, alwaar namens de ambtenaar A is verschenen. De belanghebbende is, terwijl hij kennis kon hebben van datum en tijdstip van de zitting, niet verschenen.
1.6. Bij brief van 1 juni 2004 heeft het gerechtshof het onderzoek heropend op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en aan de ambtenaar enkele vragen gesteld. Bij brief van 9 juli 2004, op 12 juli 2004 door het gerechtshof ontvangen, heeft de ambtenaar geantwoord. Bij brief van 16 juni 2004, op 24 juni 2004 door het gerechtshof ontvangen, heeft ook belanghebbende nadere informatie ingezonden.
1.7. Vervolgens heeft op de zitting van 13 december 2004 te Leeuwarden wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar namens de ambtenaar A is verschenen. De belanghebbende is, terwijl hij kennis kon hebben van datum en tijdstip van de zitting, niet verschenen.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten en de standpunten van partijen
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1. De belanghebbende is bij het begin van het onderhavige belastingjaar (mede) eigenaar van de in Z, gemeente L, aan de a-weg gelegen percelen, kadastraal bekend onder de nummers 00000, 00001 en 00002.
2.2. Op het perceel 00002, met een geringe overschrijding op perceel 00001, staat een gebouw dat als woning wordt gebruikt. In februari 1999 heeft de toenmalige en huidige bewoner B een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van de woning, met als omschrijving: vergroting in verband met inwoning. Er is destijds een aanbouw van ongeveer 300 m2 gerealiseerd. Op 18 november 1999 heeft belanghebbende zich laten inschrijven in het bevolkingregister op dit adres.
2.3. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: Wet WOZ) heeft de gemeente L het gebouw verdeeld in twee afzonderlijke onroerende zaken (gebouwde eigendommen), te weten a-weg 9 en a-weg 9a.
2.4. Op grond daarvan heeft de gemeente L de waarde voor de onderscheiden onroerende zaken vastgesteld, waarbij de waarde voor a-weg 9 is bepaald op € 151.562,00 en voor a-weg 9a op € 79.865,00. Tegen de objectafbakening en waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ is bij de gemeente L geen bezwaar gemaakt.
2.5. Op 31 mei 2002 zijn aan de belanghebbende door de ambtenaar aanslagen waterschapsomslag voor het jaar 2002 opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslagen omslagheffing gebouwd is overeenkomstig de door de gemeente in het kader van de WOZ gemaakte objectafbakening, onderscheid gemaakt tussen de objecten a-weg 9 en a-weg 9a en de daarvoor door die gemeente bepaalde waarden. De aanslag omslagheffing gebouwd voor a-weg 9 is bepaald op € 40,26, en die voor a-weg 9a op € 21,35. Daarnaast is een aanslag omslagheffing ongebouwd opgelegd van € 79.49.
2.6. Op 11 juni 2002, bij de ambtenaar binnengekomen op 17 juni 2002, heeft de belanghebbende tegen laatstbedoelde aanslag bezwaar aangetekend. Door de belanghebbende is daarbij gesteld dat a-weg 9a niet bestaat en dat wordt betaald via a-weg 9.
2.7. De ambtenaar heeft het bezwaar bij de uitspraak op bezwaar van 28 januari 2003 ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende op 17 februari 2003 beroep heeft aangetekend. Als beroepsgrond heeft de belanghebbende aangevoerd dat het object a-weg 9a niet bestaat en dat het toch niet zo kan zijn dat hij belasting moet betalen voor iets wat niet bestaat. Voorts voert de belanghebbende aan dat hij valt onder a-weg 9 en dat hij daarvoor reeds belasting betaalt.
2.8. De ambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat op grond van artikel 120, lid 2, van de Waterschapswet (: Wsw) voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken de voor toepassing van de WOZ vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt. Daarbij is de gemeente verantwoordelijk voor de waardevaststelling. Indien de belanghebbende het met de gehanteerde objectafbakening niet eens is, dient hij bezwaar te maken tegen de ter zake afgegeven WOZ-beschikking. Het waterschap is in deze lijdelijk.
3. Het geschil
3.1. Tussen de belanghebbende en de ambtenaar is in geschil of voor het object a-weg 9a terecht de aanslag waterschapsomslag 2002 is opgelegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 116 Wsw kunnen ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen omslagen worden geheven van hen die (...) krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken. Op grond van de Omslagverordening waterschap Velt en Vecht wordt deze waterschapsomslag door het onderhavige waterschap geheven.
4.2 In artikel 117, lid 1, Wsw is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor de omslagen als bedoeld in artikel 116 Wsw wordt aangemerkt als één gebouwde onroerende zaak :
a. een gebouwd eigendom;
b. een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
c. (...)
4.3 Ingevolge artikel 120, lid 2, Wsw wordt voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, de heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het desbetreffende kalenderjaar valt.
4.4 Gelet op de vaststaande feiten onder 2.1. tot en met 2.4, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de ambtenaar naar het oordeel van het hof op grond van bovenstaande wet- en regelgeving terecht afzonderlijke aanslagen opgelegd voor de onderscheiden gebouwde onroerende zaken a-weg 9 en a-weg 9a.
4.5 Daarbij merkt het gerechtshof op dat geen feiten gesteld en aannemelijk zijn geworden die tot een ander oordeel moeten leiden. Meer in het bijzonder neemt het gerechtshof daarbij in aanmerking dat, ondanks het door de ambtenaar ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerde, van de zijde van belanghebbende, noch in bezwaar, noch in beroep, noch anderszins met feiten genoegzaam is onderbouwd dat het object a-weg 9a niet zou kunnen worden aangemerkt als een afzonderlijke gebouwde onroerende zaak in het kader de onderhavige heffing. Aan het feit dat laatstgenoemd object geen officieel huisnummer ‘9a’ heeft, kan in dat verband niet het belang worden gehecht dat de belanghebbende daaraan wil toekennen. Evenmin doet aan hetgeen hiervoor is overwogen af dat belanghebbende ook voor de onroerende zaak a-weg 9 in de heffing wordt getrokken. Hij is immers belastingplichtig voor beide onroerende zaken.
4.6 Nu ook overigens niet is gebleken dat de aanslagen ten onrechte of tot een onjuist bedrag zijn vastgesteld, ligt het gelijk aan de kant van de ambtenaar.
5. De conclusie
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld te Leeuwarden op 11 februari 2005 door mr. J.S. Bartstra , voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. P.W. van Straalen, allen raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. H.H.A. Fransen in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en door hen beiden ondertekend.
Afschriften aangetekend aan beide partijen
verzonden op: 16 februari 2005