ECLI:NL:GHLEE:2005:AS6241

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1767/02 Parkeerbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak is er een geschil tussen de belanghebbende en de ambtenaar over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 24 januari 2002 is opgelegd. De ambtenaar heeft de naheffingsaanslag opgelegd op basis van de Verordening Parkeerbelasting 2002, waarbij de belanghebbende € 0,60 aan belasting en € 41,00 aan kosten verschuldigd was. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de ambtenaar op 11 augustus 2002. Hierna heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat op 16 september 2002 het beroepschrift ontving.

De mondelinge behandeling vond plaats op 10 juni 2004, maar de belanghebbende was niet verschenen. Het gerechtshof heeft het onderzoek heropend en vragen gesteld aan de belanghebbende, die hierop heeft gereageerd. Een tweede mondelinge behandeling vond plaats op 13 december 2004, waarbij wederom de belanghebbende niet aanwezig was. De belanghebbende stelde dat hij geen naheffingsaanslag op zijn auto had aangetroffen en dat hij niet in staat was een parkeerkaartje te verkrijgen omdat de automaat alleen euro's accepteerde, terwijl hij guldens bij zich had.

Het gerechtshof oordeelde dat de ambtenaar terecht had aangenomen dat de belanghebbende voldoende gelegenheid had om de parkeerbelasting te voldoen. De belanghebbende had voor de datum van de naheffingsaanslag voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op de invoering van de euro. Het hof concludeerde dat de belanghebbende op 24 januari 2002 in staat was om de parkeerbelasting te betalen en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. BK 1767/02 11 februari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (de belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 24 januari 2002 heeft de ambtenaar aan de belanghebbende, op grond van de Verordening Parkeerbelasting 2002, een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van een bedrag aan belasting van € 0,60 en aan kosten van € 41,00.
1.2. Een tegen deze beschikking door de belanghebbende ingediend bezwaarschrift is door de ambtenaar bij uitspraak van 11 augustus 2002, verzonden 11 september 2002, ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende bij een door het gerechtshof op 16 september 2002 ontvangen beroepschrift (met bijlage) beroep ingesteld.
1.4. Het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar is op 23 december 2002 door het gerechtshof ontvangen.
1.5. De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 juni 2004 te Leeuwarden, alwaar namens de ambtenaar A en B zijn verschenen. De belanghebbende is, terwijl hij kennis had van datum en tijdstip van de zitting, niet verschenen.
1.6. Bij brief van 8 juli 2004 heeft het gerechtshof het onderzoek heropend op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en aan de belanghebbende enkele vragen gesteld. Bij brief van 26 juli 2004, op 28 juli 2004 door het gerechtshof ontvangen, heeft belanghebbende geantwoord. Bij brief van 4 augustus 2004, op 5 augustus 2004 door het gerechtshof ontvangen, heeft de ambtenaar hierop gereageerd.
1.7. Vervolgens heeft op de zitting van 13 december 2004 te Leeuwarden wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar namens de ambtenaar A en B zijn verschenen. De belanghebbende is, terwijl hij kennis had van datum en tijdstip van de zitting, niet verschenen.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten en de standpunten van partijen
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1. De belanghebbende heeft op 24 januari 2002 zijn auto geparkeerd aan het a-plein te L. Dit plein ligt in een gebied dat is aangewezen als gebied waar voor het parkeren betaald dient te worden. Door een parkeercontroleur is geconstateerd dat de belanghebbende heeft geparkeerd zonder geldig parkeerkaartje. Om die reden is aan de belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten bedrage van in totaal € 41,60 opgelegd.
2.2. Op 11 maart 2002 is aan de belanghebbende een duplicaat naheffingsaanslag toegezonden. Op 13 april 2002 heeft de belanghebbende bezwaar aangetekend.
2.3. Door de belanghebbende is gesteld dat hij eerst met de ontvangst van het duplicaat naheffingsaanslag kennis nam van de naheffingsaanslag. De ambtenaar is van de juistheid van deze stelling uitgegaan en heeft het bezwaar als ontvankelijk aangemerkt.
2.4. De ambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep heeft aangetekend. Als beroepsgrond heeft de belanghebbende aangevoerd dat hij niet in staat was een parkeerkaartje te verkrijgen omdat de automaat slechts euro’s accepteerde, terwijl hij op dat moment uitsluitend guldens bij zich had. Hij wijst er in dat verband op dat de gulden toen nog een wettig betaalmiddel was.
2.5. De ambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat van een ieder op 24 januari 2002, ruim drie weken na de invoering van de euro, mocht worden verwacht over voldoende euromuntjes te beschikken om de parkeerbelasting direct bij de aanvang van het parkeren te voldoen door middel van het kopen van een parkeerkaartje bij een parkeerautomaat. Als alternatief was het mogelijk met chipper of chipknip te betalen.
3. Het geschil
3.1. Tussen de belanghebbende en de ambtenaar is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. De overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar en omtrent het geschil
4.1. Door de belanghebbende is gesteld dat hij op 24 januari 2002 geen naheffingsaanslag op of aan zijn auto heeft aangetroffen. De ambtenaar is uitgegaan van de juistheid van deze stelling.
4.2 In navolging van de Hoge Raad in de uitspraak van 14 juli 2000 (nr. 34 578, BNB 2000/284) oordeelt het gerechtshof dat indien op de voet van het bepaalde in artikel 234, achtste lid, Gemeentewet voor de uitreiking van de naheffingsaanslag parkeerbelasting is volstaan met het aanbrengen van de aanslag op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de aanslag. Indien niet vaststaat dat de aanslag op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een duplicaat naheffingsaanslag.
4.3 Het gerechtshof ziet geen aanleiding om, anders dan partijen, aan te nemen dat de naheffingsaanslag op 24 januari 2002 op de voorgeschreven wijze is uitgereikt. Alsdan gaat het gerechtshof er van uit dat de naheffingsaanslag belanghebbende pas op of omstreeks 11 maart 2002 bekend is geworden.
4.4 Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Nu de belanghebbende binnen de termijn van zes weken na bekendmaking van het duplicaat naheffingsaanslag bezwaar heeft aangetekend, heeft de ambtenaar het bezwaar terecht als tijdig en als ontvankelijk aangemerkt.
4.5 Naar het oordeel van het gerechtshof is de belanghebbende op 24 januari 2002 door de ambtenaar voldoende in de gelegenheid gesteld de parkeerbelasting te voldoen. De ambtenaar kon ermee volstaan betaling met het wettig betaalmiddel van de euro te vragen. Niet gezegd kan worden dat belanghebbende daarmee niet in de gelegenheid is gesteld te betalen met gangbaar geld. Belanghebbende had voorafgaand aan 24 januari 2002 voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de invoering van en de beschikking te krijgen over euro’s. Het was daarom aan de belanghebbende ervoor zorg te dragen dat hij op het moment van parkeren over voldoende contant geld in euro’s beschikte. Dat de gulden op dat moment eveneens een wettig betaalmiddel was, doet hieraan niet af. Gesteld noch gebleken is dat het voor belanghebbende niet mogelijk was guldens om te wisselen in euro’s.
4.6 Ook overigens is er geen aanleiding de aanslag te vernietigen of te verminderen.
5. De conclusie
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld te Leeuwarden op 11 februari 2005 door mr. P.W. van Straalen, als voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. J.S. Bartstra, allen raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. H.H.A. Fransen in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en door hen beiden ondertekend.
Afschriften aangetekend aan beiden partijen
verzonden op: 16 februari 2005