ECLI:NL:GHLEE:2005:AS4661

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 471/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en correctie door de inspecteur in geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat de vraag centraal of de inspecteur terecht een correctie heeft toegepast op de inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 1999. Belanghebbende, die een groothandel in bloemen dreef en daarnaast uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid ontving, werd aanvankelijk ambtshalve aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 200.000,-. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd tot f 92.642,-. De inspecteur had echter een verzuimboete opgelegd en de correctie toegepast, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.

De procedure begon met een bezwaarschrift dat op 2 juni 2003 werd ingediend, na een eerdere aanslag. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2004 werd de zaak besproken, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Belanghebbende stelde dat de correctie onterecht was en vroeg om vernietiging van de uitspraak van de inspecteur. De inspecteur verdedigde zijn standpunt en concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep.

Het hof oordeelde dat de inspecteur de correctie terecht had toegepast, omdat de vereiste aangifte niet tijdig was ingediend. De door belanghebbende ingediende aangifte na het bezwaar kon niet meer als de vereiste aangifte worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de omstandigheden die door belanghebbende werden aangevoerd, onvoldoende waren om de uitspraak van de inspecteur te weerleggen. Wel werd de verzuimboete verminderd van f 750,- naar f 500,-. Het hof besloot het beroep gegrond te verklaren ten aanzien van de verzuimboete, maar ongegrond voor het overige, en bevestigde de aanslag zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 471/03 28 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ambtshalve aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 200.000,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 3 mei 2003 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van
f 92.642,-.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 2 juni 2003 is ingekomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. De inspecteur heeft zijn verweerschrift aangevuld bij brief van 27 oktober 2004 (met bijlage). Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 13 december 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende is gehuwd en dreef het gehele jaar een groothandel in bloemen. Het grootste gedeelte van de omzet werd in het buitenland behaald.
Daarnaast genoot hij uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid.
2.3 Voor de inlevering van het aangiftebiljet over 1999 werd op verzoek uitstel verleend tot 1 november 2001. Er werd binnen de verlengde termijn geen aangiftebiljet ingeleverd. Op
14 december 2001 werd een aanmaning verstuurd waarbij de belanghebbende nog tot en met 3 januari 2002 de gelegenheid werd gegeven het aangiftebiljet alsnog in te leveren. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4 Ook over de jaren 1997 en 1998 werden aanmaningen verstuurd. Het aangiftebiljet 1998 werd binnen de in de aanmaning genoemde termijn ingeleverd, het aangiftebiljet 1997 ongeveer een maand na het verstrijken van de termijn. Over 1997 werd een aanslag met verhoging opgelegd.
2.5 Met dagtekening 2 augustus 2002 werd een ambtshalve aanslag over 1999 opgelegd. Er werd een verzuimboete (tweede verzuim) opgelegd.
2.6 Gelijktijdig met het bezwaarschrift tegen deze aanslag werd alsnog het aangiftebiljet over 1999 ingediend. Uit het bij deze aangifte gevoegde rapport bleek van een forse toename van de voorziening wegens oninbaarheid debiteuren.
2.7 Daarop werd een verzoek om informatie toegezonden aan de toenmalige gemachtigde (bijlage 4 bij het verweerschrift). De toenmalige gemachtigde reageerde op 3 februari 2003 (bijlage 5 bij het verweerschrift). Naar aanleiding van deze reactie nam de behandelend ambtenaar telefonisch contact op. De gemachtigde deelde met betrekking tot de vorming van de voorziening mee dat het hier ging om één slecht betalende klant, waarbij per 31 december 1998 voor het per die datum gehele uitstaande bedrag een voorziening was gevormd van f 35.323,-. Op 31 december 1999 was de vordering op deze debiteur verder opgelopen en werd nog eens
f 53.520,- aan de voorziening toegevoegd. Na deze dotatie was wederom voor het totale bedrag van de schuld een voorziening gevormd. Voor meer informatie over eventuele ondernomen acties en dergelijke verwees de toenmalige gemachtigde naar belanghebbende. Hij was daarmee niet op de hoogte en was bovendien niet langer de gemachtigde. De belanghebbende zou inmiddels een andere adviseur hebben.
2.8 Daarom werd met dagtekening 10 februari 2003 aan de belanghebbende zelf een verzoek om informatie over de voorziening toegezonden met het verzoek te reageren voor 3 maart 2003 (bijlage 6 bij het verweerschrift).
2.9 Er werd geen reactie ontvangen, waarna op 11 maart 2003 nogmaals om de informatie werd gevraagd en belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld om alsnog voor 26 maart 2003 te reageren (bijlage 7 bij het verweerschrift).
2.10 Er werd wederom niet gereageerd.
2.11 Daarop werd het bezwaarschrift door de inspecteur afgedaan. De inspecteur stelde het belastbare inkomen na bezwaar vast als volgt:
zogenaamd stipinkomen volgens bij bezwaarschrift
gevoegde aangifte f 50.013,-
geen extra toevoeging aan de voorziening
dubieuze debiteuren (: de correctie) f 53.520,-
vastgesteld stipinkomen na bezwaar f 103.533,-
af: toevoeging aan oudedagsreserve f 10.891,-
vastgesteld belastbaar inkomen na bezwaar f 92.642,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de correctie heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en verlaging van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, verklaart het gerechtshof, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.2 In het onderhavige geval is bij het bezwaar alsnog de aangifte gevoegd. Deze aangifte kan echter niet meer als de vereiste aangifte gelden.
4.3 Belanghebbende heeft met het door hem gestelde niet doen blijken dat de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de betreffende debiteur in het begin van 2003 failliet is gegaan geeft onvoldoende inzicht in de situatie in 1999.
4.4 De inspecteur wil blijkens de bijlage bij zijn brief van 27 oktober 2004 dat de opgelegde verzuimboete van f 750,- met f 250,- wordt verminderd. Hij wil deze vermindering echter weer wegstrepen tegen een vergeten correctie op de drempel in de buitengewone lasten. Het is echter niet mogelijk om een te hoge boete, die opgelegd wordt bij een aparte beschikking, te compenseren met te weinig geheven belasting. Het hof zal de vermindering van de boete derhalve wel toepassen. Het hof acht de resterende verzuimboete van € 500,- passend en geboden.
4.5 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken, de onderhavige en de zaak onder BK-nummer 472/03 ten name van belanghebbende, waarin eveneens heden uitspraak wordt gedaan. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Be-sluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x
€ 322,-- = € 966,--, waarvan de helft ofwel € 483,- aan deze zaak wordt toegeschat en welk bedrag dient te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de verzuimboete en overigens ongegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover deze de verzuimboete betreft en vermindert deze verzuimboete tot op f 500,-;
bevestigt de uitspraak voor het overige en handhaaft de aanslag zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 31,- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 483,-; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 28 januari 2005 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 2 februari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.