2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende is gehuwd en dreef het gehele jaar een groothandel in bloemen. Het grootste gedeelte van de omzet werd in het buitenland behaald.
Daarnaast genoot hij uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid.
2.3 Voor de inlevering van het aangiftebiljet over 1999 werd op verzoek uitstel verleend tot 1 november 2001. Er werd binnen de verlengde termijn geen aangiftebiljet ingeleverd. Op
14 december 2001 werd een aanmaning verstuurd waarbij de belanghebbende nog tot en met 3 januari 2002 de gelegenheid werd gegeven het aangiftebiljet alsnog in te leveren. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4 Ook over de jaren 1997 en 1998 werden aanmaningen verstuurd. Het aangiftebiljet 1998 werd binnen de in de aanmaning genoemde termijn ingeleverd, het aangiftebiljet 1997 ongeveer een maand na het verstrijken van de termijn. Over 1997 werd een aanslag met verhoging opgelegd.
2.5 Met dagtekening 2 augustus 2002 werd een ambtshalve aanslag over 1999 opgelegd. Er werd een verzuimboete (tweede verzuim) opgelegd.
2.6 Gelijktijdig met het bezwaarschrift tegen deze aanslag werd alsnog het aangiftebiljet over 1999 ingediend. Uit het bij deze aangifte gevoegde rapport bleek van een forse toename van de voorziening wegens oninbaarheid debiteuren.
2.7 Daarop werd een verzoek om informatie toegezonden aan de toenmalige gemachtigde (bijlage 4 bij het verweerschrift). De toenmalige gemachtigde reageerde op 3 februari 2003 (bijlage 5 bij het verweerschrift). Naar aanleiding van deze reactie nam de behandelend ambtenaar telefonisch contact op. De gemachtigde deelde met betrekking tot de vorming van de voorziening mee dat het hier ging om één slecht betalende klant, waarbij per 31 december 1998 voor het per die datum gehele uitstaande bedrag een voorziening was gevormd van f 35.323,-. Op 31 december 1999 was de vordering op deze debiteur verder opgelopen en werd nog eens
f 53.520,- aan de voorziening toegevoegd. Na deze dotatie was wederom voor het totale bedrag van de schuld een voorziening gevormd. Voor meer informatie over eventuele ondernomen acties en dergelijke verwees de toenmalige gemachtigde naar belanghebbende. Hij was daarmee niet op de hoogte en was bovendien niet langer de gemachtigde. De belanghebbende zou inmiddels een andere adviseur hebben.
2.8 Daarom werd met dagtekening 10 februari 2003 aan de belanghebbende zelf een verzoek om informatie over de voorziening toegezonden met het verzoek te reageren voor 3 maart 2003 (bijlage 6 bij het verweerschrift).
2.9 Er werd geen reactie ontvangen, waarna op 11 maart 2003 nogmaals om de informatie werd gevraagd en belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld om alsnog voor 26 maart 2003 te reageren (bijlage 7 bij het verweerschrift).
2.10 Er werd wederom niet gereageerd.
2.11 Daarop werd het bezwaarschrift door de inspecteur afgedaan. De inspecteur stelde het belastbare inkomen na bezwaar vast als volgt:
zogenaamd stipinkomen volgens bij bezwaarschrift
gevoegde aangifte f 50.013,-
geen extra toevoeging aan de voorziening
dubieuze debiteuren (: de correctie) f 53.520,-
vastgesteld stipinkomen na bezwaar f 103.533,-
af: toevoeging aan oudedagsreserve f 10.891,-
vastgesteld belastbaar inkomen na bezwaar f 92.642,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de correctie heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en verlaging van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.