ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3944

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 998/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over aftrekbaarheid van kosten en buitengewone uitgaven

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de aftrekbaarheid van kosten en buitengewone uitgaven in het kader van de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van een stamrecht B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2001, opgelegd door de Belastingdienst. De inspecteur had het verzamelinkomen van de belanghebbende vastgesteld op € 26.785,--, maar na bezwaar werd dit verlaagd naar € 23.642,--. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek van kosten die verband houden met een deel van zijn eigen woning dat voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt, alsook op aftrek van kosten die zijn gemaakt in verband met zijn deelname aan een commanditaire vennootschap (CV).

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de belanghebbende ook kosten heeft geclaimd voor kilometers die hij heeft gereden voor bezoeken aan zijn schoonmoeder. De inspecteur heeft echter betwist dat deze kosten volledig aftrekbaar zijn. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de door de belanghebbende opgevoerde kosten niet aannemelijk zijn gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten voor de eigen woning niet voor aftrek in aanmerking komen, omdat deze niet zijn onttrokken aan het privé-vermogen.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd en het verzamelinkomen vastgesteld op € 21.414,--. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die op € 644,-- zijn vastgesteld. De uitspraak van de inspecteur is vernietigd, en het hof heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld voor wat betreft de aftrekbaarheid van bepaalde kosten, maar niet voor alle geclaimde uitgaven.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 998/03 21 januari 2005
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van te Z
(: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet IB 2001), met dagtekening 13 juni 2003 over het jaar 2001 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een verzamelinkomen van € 26.785,--.
1.2 Het tegen deze aanslag tijdig door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 7 november 2003, gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft het verzamelinkomen van belanghebbende over 2001 hierbij nader vastgesteld op € 23.642,--.
1.3 Namens belanghebbende is tegen deze uitspraak op 19 december 2003 beroep bij het gerechtshof ingesteld. De gronden van het beroep zijn op 23 april 2004 bij het gerechtshof ingekomen. De inspecteur heeft op 1 juli 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 10 november 2004, gehouden te Groningen. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde de heer A te L. Tevens is ter zitting de inspecteur verschenen, vergezeld van mevrouw B, werkzaam bij de belastingdienst.
1.5 Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. Hij heeft daarbij -zonder bezwaar van de inspecteur- enkele bijlagen gevoegd.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 De belanghebbende, geboren op .. april 19.., is gehuwd en was in 2001 werkzaam bij een werkgever die zich bezighoudt met personenvervoer. Het verzamelinkomen (: VI) van de echtgenote bedraagt in 2001 € 3.745,--. De belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van C B.V., een zogenaamde stamrecht B.V. De WOZ-waarde van belanghebbendes eigen woning bedraagt € 124.790,-- (ƒ 275.000,-- ) en de eigen woning behoort tot zijn privé-vermogen. Belanghebbende is op 30 december 2000 toegetreden tot de commanditaire vennootschap CV D (hierna: de CV). Met de belastingdienst zijn bindende afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van alle vennoten van de CV, ongeacht hun woonplaats en de inspectie waaronder de afzonderlijke vennoten vallen. Met de exploitatie hebben de commanditaire vennoten geen enkele bemoeienis. Volgens de fiscale jaaropgave van de CV bedraagt belanghebbendes winstaandeel in het jaar 2001 negatief ƒ 6.926,--. De inspecteur heeft voor onderhavig jaar een bedrag van € 3.793,-- aan buitengewone uitgaven (: BU) geaccepteerd, voor aftrek van de drempel. Belanghebbendes schoonmoeder heeft nooit ingeschreven gestaan op het adres van belanghebbende en woonde in 2001 in een verpleeghuis.
2.2 Met dagtekening 13 juni 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende over 2001 een aanslag IB/PV opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 26.785,--. Bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 7 november 2003, heeft de inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard en het verzamelinkomen over 2001 hierbij nader vastgesteld op € 23.642,--, waarvan € 22.000,-- box 1 en € 1.642,-- box 3. De vermindering betreft meer aftrek verlies uit onderneming van € 3.143,-- ( ƒ 6.926,--).
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil:
- of er sprake is van aftrekbare kosten met betrekking tot een deel van de eigen woning dat in gebruik is voor bedrijven;
- of de met betrekking tot de CV geclaimde kosten aftrekbaar zijn, voor zover zij meer bedragen dan het winstaandeel zoals dat is doorgegeven door de CV;
- hoeveel kilometers tegen welke kilometerprijs in aanmerking kunnen worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de buitengewone uitgaven.
3.2 Belanghebbende meent recht te hebben op deze op de door hem in de aangifte dan wel later opgevoerde aftrekposten. De buitengewone uitgaven hebben betrekking op autokosten in verband met ziekenhuisbezoek aan de schoonmoeder en andere ten behoeve van de schoonmoeder gemaakte kilometers. De inspecteur is van mening dat de door belanghebbende geclaimde aftrekposten niet dan wel (subsidiair) slechts gedeeltelijk in mindering kunnen worden gebracht op het verzamelinkomen.
3.3 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Met betrekking tot de opgevoerde kosten voor een deel van de woning in gebruik als werkruimte
4.1 Voor zover de belanghebbende als commanditair vennoot van een Scheepvaart CV over een werkruimte dient te beschikken, hetgeen de inspecteur overigens gemotiveerd weerspreekt, komen de kosten hiervan naar het oordeel van het hof op grond van het bepaalde in artikel 3.16, lid 1, letter b, van de Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking.
4.2 Voor zover belanghebbende ter zitting nog heeft aangevoerd dat de werkruimte tevens werd benut ten behoeve van zijn besloten vennootschap, welke volgens belanghebbende niet langer heeft te gelden als een stamrecht BV maar waarin thans een transportoplegger wordt geëxploiteerd, merkt het hof op dat eventuele kosten dienaangaande bij de aanslagregeling van die vennootschap aan de orde dienen te komen. In onderhavige zaak is niet gebleken dat een deel van de eigen woning aan de BV ter beschikking zou zijn gesteld.
4.3 Dat de inspecteur deze kosten bij de aangifte 2000 wel zou hebben gevolgd, doet hieraan niet af, aangezien deze aangifte, naar de inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld, is geregeld zonder nadere inhoudelijke toetsing. Van een bewuste standpuntbepaling is derhalve geen sprake, zodat het door belanghebbende in dit verband gedane beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Nu een gedeelte van de eigen woning niet is onttrokken voor gebruik van een onderneming, betekent dit dat het eigen woningforfait ƒ 75.000,-- x 0,8 %, ofwel ƒ 600,--, hoger dient te worden vastgesteld en dat de aangebrachte correctie hypotheekrente van ƒ 4.022,-- daardoor komt te vervallen. Zoals door de inspecteur al is aangegeven in het verweerschrift dient het vastgestelde inkomen om die reden met ƒ 3.422,-- (€ 1.553,--) te worden verminderd.
met betrekking tot de CV geclaimde kosten voor zover zij meer bedragen dan het winstaandeel zoals dat is doorgegeven door de CV
4.4 Belanghebbende wenst naast het wel door de inspecteur geaccepteerde verliesaandeel van ƒ 6.926,-- in de CV ook nog diverse andere kosten op te voeren. Het betreft hier volgens belanghebbende onder meer kosten welke door de “E” ten behoeve van belanghebbendes aandeel in de CV zijn gemaakt. Naar het oordeel van het hof is het bestaan van een dergelijke onderneming niet aannemelijk geworden. Belanghebbende is slechts commanditaire vennoot in D CV. Op grond van artikel 3.3, lid 1, letter a van de Wet IB 2001 wordt het voordeel uit de CV aangemerkt als winst uit onderneming, maar een participant die als commanditaire vennoot deelneemt in een commanditaire vennootschap is echter nog geen ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001. De door belanghebbende ten aanzien van de CV opgevoerde accountantskosten, de in verband daarmee betaalde rente, de telefoonkosten en de kosten voor onderweg zijn door belanghebbende, tegenover de gemotiveerde weerspreking van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt, zodat ze niet voor aftrek in aanmerking komen.
4.5 Ter zitting heeft de inspecteur zich ten aanzien van de geclaimde reiskosten voor het bezoeken van de jaarvergadering en de tewaterlating van het schip nader op het standpunt gesteld dat de daarmee gemoeide kosten wel aftrekbaar zijn, zij het dat belanghebbende deze kosten op een te hoog bedrag heeft gesteld. De kosten voor het bezoek van de jaarvergadering te Emmeloord en voor de tewaterlating te Kampen zijn door de inspecteur berekend op respectievelijk 222 kilometer x ƒ 0.60,-- = ƒ 133,-- en 256 kilometer x ƒ 0,60 = ƒ 154,--. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur op grond van artikel 3.17, lid 1, letter b, van de Wet IB 2001 deze kosten per kilometer terecht beperkt tot ƒ 0,60. Het gaat hier immers om zakelijk gebruik van een tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend vervoermiddel. Gelet op dit gewijzigde standpunt van de inspecteur, zal het hof het verzamelinkomen onder meer verminderen met het bedrag van € 130,-- (= ƒ 133,-- + ƒ 154,-- = ƒ 287,--).
het aantal kilometers en tegen welke kilometerprijs in aanmerking kunnen worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de buitengewone uitgaven.
4.6 Niet in geschil is dat belanghebbende ter zake van 500 gereden kilometers de kosten in aftrek mag brengen. Het hof acht het niet onredelijk dat de inspecteur voor de vervoerskosten vanwege ziekenhuisbezoek e.d. is uitgegaan van een kostprijs van ƒ 0,60 per kilometer voor 500 gereden kilometers. Het is immers aan belanghebbende om de werkelijk gemaakte kosten te bewijzen. Belanghebbende heeft echter volstaan door te wijzen op de ANWB-norm van ƒ 1, - per kilometer. Naar het oordeel van het hof heeft de belanghebbende daarmee niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast en heeft de inspecteur niet onredelijk gehandeld door alsdan ƒ 0,60 per kilometer te accepteren.
4.7 Met betrekking tot de door belanghebbende opgevoerde buitengewone uitgaven in verband met de gemaakte vervoerskosten ten behoeve van bezoeken aan zijn schoonmoeder, bepaalt artikel 6.16 jo artikel 6.17, aanhef en onder e, van de Wet IB 2001 dat deze kosten alleen kunnen worden afgetrokken indien hij samen met zijn schoonmoeder bij de aanvang van de ziekte een gezamenlijke huishouding voerde. Belanghebbende heeft dat laatste echter niet aannemelijk gemaakt. Zo stond zijn schoonmoeder bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) niet op het adres van belanghebbende ingeschreven, en is zijn schoonmoeder, na een verblijf van veertien dagen bij belanghebbende thuis, in een verpleeghuis opgenomen. Door de inspecteur is dit korte verblijf bij belanghebbende terecht als een logeerpartij gekenmerkt en niet aangemerkt als het voeren van een gezamenlijke huishouding.
5. De conclusie
Op grond van hetgeen hierboven onder de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.5 is vermeld, dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak te worden vernietigd.
Het hof zal zelf in de zaak voorzien en de aanslag verminderen met vaststelling van het verzamelinkomen op onderstaand bedrag en op grond van de volgende berekening:
VI voor PGA € 23.978,--
Af: saldo eigen woning € 1.553,--
Af: reiskosten € 130,-- +
€ 1.687,-- -/-
VI vóór PGA € 22.291,--
VI echtgenote € 3.745,-- +/+
€ 26.036,-- (x 11.2%=
€ 2.916,--)
BU € 3.793,--
€ 2.916,-- -/- drempel
€ 877,--
Vastgesteld verzamelinkomen vóór PGA € 22.291,--
Aftrekbare BU € 877,-- -/-
Vastgesteld verzamelinkomen ná PGA € 21.414,--
6. De proceskosten
Het hof ziet aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op € 644,--, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
7. De beslissing
Het hof :
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een verzamelinkomen van € 21.414,--, waarvan € 19.772,-- box 1 en € 1.642,-- box 3;
bepaalt dat het betaalde griffierecht ad € 31,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur tot een aan de belanghebbende te betalen vergoeding in de kosten van de procedure ad € 644,--, te betalen door de Staat der Nederlanden.
Aldus vastgesteld op 21 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op 26 januari 2005