ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3240

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 764/03 Motorrijtuigenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 14 januari 2005, staat de vraag centraal of de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting, opgelegd aan de belanghebbende, terecht is. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 8 februari 2002 tot en met 7 februari 2003, waarbij de totale belasting en boete op € 598,-- was vastgesteld. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en de opgelegde boete, maar het hof oordeelde dat de inspecteur de belasting terecht had nageheven. De belanghebbende had zijn motorrijtuig, dat deel uitmaakte van zijn handelsvoorraad, gebruikt zonder de vereiste handelaarkentekenplaten. Dit was in strijd met de voorwaarden van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Het hof overwoog dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen dat de naheffingsaanslag onterecht was. De argumenten van de belanghebbende, waaronder de kleur van het voertuig en de mogelijkheid van een identiek kenteken, werden door het hof verworpen. De inspecteur had bovendien aangetoond dat het voertuig op de openbare weg was aangetroffen zonder de juiste kentekenplaten, wat de naheffingsaanslag rechtvaardigde. De opgelegde boete van 100% werd ook als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de overtreding.

Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigde de eerdere uitspraak van de inspecteur. De uitspraak werd op 19 januari 2005 aangetekend verzonden aan beide partijen, waarmee de zaak werd afgesloten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK-03/00764 14 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X wonende te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de inspecteur Belastingdienst/Centrale administratie autoheffingen te Apeldoorn (: de inspecteur)
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boetebeschikking.
1. De procesgang
1.1. Aan de belanghebbende is op 4 juli 2003 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (: Mrb) opgelegd op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is een boetebeschikking opgelegd.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij bestreden uitspraak de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 29 september 2003 bij het hof binnengekomen beroepschrift met een bijlage beroep ingesteld.
1.4. Van de inspecteur is op 20 november 2003 een verweerschrift met bijlagen binnengekomen.
1.5. Op 1 december 2003 heeft de belanghebbende een aanvulling (met bijlagen) op zijn beroepschrift ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 december 2004 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de belanghebbende en de inspecteur.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
2.3. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
2.4. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken en hetgeen door partijen ter zitting is aangevoerd.
3. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
3.1. Op 7 februari 2003 te 14.08 uur heeft een ambtenaar van de Douane Leeuwarden geconstateerd dat een motorrijtuig Mercedes Benz, kleur grijs, kenteken YY-00-YY, gebruik heeft gemaakt van de openbare weg de Gedempte Vaart te Surhuisterveen.
3.2. Volgens de kentekenregistratie is het kenteken YY-00-YY van 4 december 2002 tot en met 9 maart 2003 opgenomen geweest in de handelsvoorraad van belanghebbende.
3.3. Ten tijde van de controle voerde het motorrijtuig geen handelaarkentekenplaten.
3.4. Op grond van het voorgaande heeft de inspecteur aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd over de periode 8 februari 2002 tot en met 7 februari 2003.
De nageheven belasting bedraagt € 299,--
De boete bedraagt € 299,--
De naheffingsaanslag bedraagt in totaal € 598,--
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Op grond van artikel 1, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), kan de motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen die tot een bedrijfsvoorraad behoren onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994, de zogenaamde handelaarkentekens.
4.2. Nu op grond van de vaststaande feiten kan worden aangenomen dat belanghebbende met zijn motorrijtuig YY-00-YY de weg de Gedempte Vaart te Surhuisterveen heeft gebruikt terwijl dat motorrijtuig was opgenomen in de handelsvoorraad van belanghebbende, doch desondanks niet was voorzien van handelaarkentekenplaten en aldus niet werd voldaan aan de hiervoor bedoelde voorwaarden, is het hof van oordeel dat de inspecteur op grond van artikel 69 lid 1 en 2 van de Wet de belasting over de periode 8 februari 2002 tot en met 7 februari 2003 terecht heeft nageheven.
4.3. Nu er tevens sprake is van een betalingsverzuim als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is paragraaf 34, onderdeel 2, van het Beskuit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 van toepassing. Op grond daarvan is een boete van 100% geïndiceerd.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit acht het hof de opgelegde boete passend en geboden.
4.4. De belanghebbende heeft aangevoerd dat aan de vaststelling van de identiteit van de auto gebreken kleven en dat hem daarom ten onrechte een naheffingsaanslag en een boete is opgelegd. In de eerste plaats heeft de belanghebbende aangevoerd dat de inspecteur de kleur van de auto ten onrechte als grijs aanmerkt, terwijl de kleur volgens belanghebbende blauw is (: grief 1). Voorts is het volgens belanghebbende statistisch mogelijk dat er in Nederland een auto met een identiek kenteken rondrijdt (: grief 2). Tot slot heeft de belanghebbende aangevoerd dat in het kentekenbewijs staat vermeld dat zijn auto dieselolie als brandstof gebruikt terwijl op de naheffingsaanslag melding wordt gemaakt van benzine ( : grief 3).
4.5. Met betrekking tot grief 1 overweegt het hof dat belanghebbende onvoldoende heeft bestreden dat de kleur van de auto als grijs in het kentekenbewijs is omschreven. Nu tevens blijkens een door de inspecteur overgelegde kleurenfoto van de auto de kleur grijs aannemelijk is te achten faalt deze grief.
4.6. Met betrekking tot grief 2, overweegt het hof dat er in Nederland weliswaar auto’s met valse kentekenplaten rondrijden, maar de enkele stelling van belanghebbende noopt niet tot de conclusie dat de gecontroleerde auto was voorzien van valse kentekenplaten, met name niet nu de auto nabij het woonadres van belanghebbende is aangetroffen.
Aldus faalt deze grief.
4.7. Met betrekking tot grief 3 overweegt het hof dat volgens de inspecteur voor de berekening van de naheffingsaanslag op grond van artikel 69 van de Wet altijd wordt uitgegaan van een personenauto met een gewicht van 1000 kg en rijdend op benzine. Het hof acht dit aannemelijk. Aldus faalt deze grief.
5. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Vastgesteld op 14 januari 2005 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer M. Haarsma als griffier en op die dag ter openbare zitting van het hof te Leeuwarden uitgesproken door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Op 19 januari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.