ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3022

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1998/02 Fosfaatheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatheffing en verzuimboete voor niet doen van aangifte door intermediairs

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 24 september 2004, staat centraal of de opgelegde verzuimboete voor het niet doen van de fosfaataangifte voor intermediairs terecht is. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, ontving op 15 november 1999 een ambtshalve naheffingsaanslag fosfaatheffing voor het heffingsjaar 1998, alsook een verzuimboete van ƒ 250,-- voor het niet doen van aangifte. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaarschrift op 8 oktober 2002, bleef de verzuimboete gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2004, waarbij de inspecteur niet ter zitting verscheen en de belanghebbende ook niet aanwezig was. De inspecteur had eerder de belanghebbende verzocht om aangifte te doen, maar deze had hieraan geen gehoor gegeven, ondanks herinneringen. Het hof oordeelde dat de belanghebbende, gezien de ontvangen voorlichtingsmaterialen en eerdere communicatie, op de hoogte moest zijn van haar verplichting tot het doen van aangifte.

Het hof concludeerde dat de inspecteur niet onredelijk had gehandeld door de verzuimboete op te leggen, aangezien de aangifte niet tijdig was gedaan. De opgelegde boete van ƒ 250,-- was in overeenstemming met de wettelijke regeling en de beleidsregels. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegewezen. De uitspraak werd op 29 september 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1998/02 24 september 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen te Assen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 1998 ambtshalve opgelegde naheffingsaanslag fosfaatheffing.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Meststoffenwet
(: Msw) over het heffingsjaar 1998 een ambtshalve naheffingsaanslag fosfaatheffing, met dagtekening 15 november 1999, opgelegd. Tevens is haar een verzuimboete opgelegd wegens het niet betalen van de heffing en voor het niet doen van de aangifte.
1.2 Het bezwaarschrift dat belanghebbende tijdig heeft ingediend, is bij de uitspraak op bezwaarschrift, met dagtekening 8 oktober 2002, gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bedrag van de fosfaatheffing en de verzuimboete wegens het niet betalen van de heffing zijn verminderd tot op nihil. De opgelegde verzuimboete voor het niet doen van aangifte voor de fosfaatheffing van ƒ 250,-- is door de inspecteur gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend, dat op 10 oktober 2002 door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur heeft het beroepschrift vervolgens doorgezonden naar het hof, alwaar het op 21 oktober 2002 is ingekomen. Aanvullende stukken, waaronder de gronden van het beroep, zijn ontvangen op 28 oktober 2002, 15 november en 27 november 2002. De inspecteur heeft op 10 januari 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 23 juni 2004, gehouden te Groningen. De inspecteur is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. De belanghebbende, opgeroepen bij een op 28 mei 2004 door A voor ontvangst getekende brief, is niet ter zitting verschenen.
1.5 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 Belanghebbende is door de inspecteur op 14 januari 1999 gevraagd tot het doen van fosfaataangifte voor intermediaire ondernemingen over het jaar 1998. De aangifte diende te zijn ontvangen voor 1 juni 1999. Ondanks een door de inspecteur in juli 1999 verzonden herinnering is geen aangifte ontvangen.
2.2 De inspecteur heeft vervolgens op 15 november 1999 aan belanghebbende een ambtshalve vastgestelde naheffingsaanslag opgelegd voor het bedrag van ƒ 3.440,--, alsmede een verzuimboete van ƒ 250,-- voor het niet doen van aangifte en een verzuimboete wegens het niet betalen van de verschuldigde heffing van ƒ 3.440,--.
2.3 In de uitspraak op bezwaarschrift, gedagtekend 8 oktober 2002, heeft de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, zoals weergegeven onder 1.2.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de opgelegde verzuimboete voor het niet doen van de fosfaataangifte voor intermediairs terecht is.
3.2 Belanghebbende heeft aangegeven geen boer te zijn en dat hij daarom ook niet hoefde te verwachten dat hem deze naheffingsaanslag zou worden opgelegd.
3.3 De inspecteur bestrijdt belanghebbendes grieven.
3.4 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Op grond van artikel 29 lid 1 van de Msw wordt ter zake van het aanvoeren van meststoffen onder de naam “heffing van intermediaire bedrijven” een regulerende heffing geheven van iedere persoon of rechtspersoon die en ieder samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een onderneming, niet zijnde een bedrijf, voert en in het kader van die onderneming dierlijke meststoffen aanvoert ten behoeve van handel, transport, opslag, be- of verwerking of anderszins.
4.2 Krachtens artikel 41 Msw wordt de heffing geheven met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR).
4.3 Op grond van artikel 8 AWR juncto artikel 6 van de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Msw is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden tot het doen van aangifte door:
- de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden, alsmede;
- de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of toe te zenden.
4.4 Door de inspecteur is gesteld, wat niet is betwist door belanghebbende, dat voor de invoering van het stelsel van regulerende heffingen belanghebbende in 1997 voorlichtingsmateriaal van het Bureau Heffingen heeft ontvangen. Tevens heeft belanghebbende zich eind 1997 aangemeld voor deelname aan MINAS, door het inzenden van een door hem ondertekend “MINAS-aanmeldingsformulier”. Vervolgens heeft belanghebbende begin 1999 een aangifteformulier met een bijbehorende toelichting van het Bureau Heffingen ontvangen.
4.5 Nu de belanghebbende, naar de inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld, in 1998 blijkens afleveringsbewijzen dierlijke mest heeft aan- en afgevoerd, heeft de inspecteur niet onredelijk gehandeld door belanghebbende een aangiftebiljet toe te sturen. Gelet op het onder 4.3 overwogene is de belanghebbende alsdan verplicht aangifte te doen. Uit het samenstel van gegevens moet zij naar het oordeel van het hof ook op de hoogte zijn geweest van haar verplichting tot het doen van aangifte.
4.6 Ingevolge artikel 67b van de AWR heeft de inspecteur de bevoegdheid om heffingplichtigen bestuurlijke boeten op te leggen van ten hoogste ƒ 250,-- indien de heffingplichtige de aangifte niet tijdig heeft gedaan. Nu niet in geschil is dat de aangifte niet tijdig is gedaan, is de boete derhalve in overeenstemming met de wettelijke regeling opgelegd en ook overigens naar het oordeel van het hof passend en geboden.
In de Beleidsregels bestuurlijke boeten Bureau Heffingen 1999, gepubliceerd in de Staatscourant 1999, nr. 206, wordt hiervan niet afgeweken.
4.7 Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep ongegrond zal verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 24 september 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op 29 september 2004