GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Belastingkamer 2 september 2004
Nr. 1795/02
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd Middelen en Ondersteuning van de gemeente Harlingen (: het hoofd ), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.1. Aan belanghebbende is op 12 juni 2002 op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2002, zoals die verordening toen gold (: de Verordening), een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Tegen deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende op 19 juli 2002 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 12 augustus 2002, verzonden op 14 augustus 2002, heeft het hoofd dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlagen) dat is ingekomen op 24 september 2002.
1.5. Het verweerschrift (met bijlagen) van het hoofd is op 7 november 2002 door het hof ontvangen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2004 ter zitting van het hof te Leeuwarden. Ter zitting waren belanghebbende en de gemachtigde van het hoofd, dhr. A, aanwezig. Ter zitting heeft belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. Van de zijde van het hoofd is geen bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de bij de pleitnota gevoegde bijlagen.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Tussen partijen staat als niet, althans onvoldoende, weersproken het volgende vast:
2.1. Op 12 juni 2002 omstreeks 8.30 uur heeft belanghebbende zijn personenauto, een Renault Laguna met het kenteken 00-YY-YY, geparkeerd op het terrein te Harlingen, dat wordt omsloten door 1) de Nieuwe Willemskade, een openbare weg; 2) de Willemshaven, die alleen voor bestemmingsverkeer toegankelijk is; en 3) een bedrijfsgebouw/ -terrein. Op het moment van parkeren betreft het een halfverhard, braakliggend terrein, enkel omgeven door een aaneengesloten band van tegels. Er waren toen noch zichtbare in- en uitgangen noch parkeervakken of anderszins parkeervoorzieningen aanwezig. De dichtstbijzijnde parkeerautomaat stond op een afstand van ongeveer 200 meter van het onderhavige terrein en was vanaf het terrein niet goed zichtbaar.
2.2. Nadien is het onderhavige terrein afgebakend door middel van de plaatsing van niet overrijdbare houten balken met openingen die als in- en uitgangen dienen en zijn er bij de toegang tot en in het gebied waarin het onderhavige terrein ligt, meerdere waarschuwings- en / of herhalingsborden ter zake van betaald parkeren bijgeplaatst.
2.3. Door een parkeercontroleur van de gemeente Harlingen is geconstateerd dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder een parkeerkaartje te kopen. Om die reden heeft hij aan belanghebbende op 12 juni 2002 om 14.58 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten bedrage van € 41,23 (inclusief € 41,- aan kosten) opgelegd en aan belanghebbende kenbaar gemaakt door het achterlaten van een afschrift achter de ruitenwisser van de auto.
2.4. Na bezwaar van de zijde van belanghebbende heeft het hoofd de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak onverkort gehandhaafd.
3. Het geschil en standpunten van partijen.
3.1. In geschil is of het Hoofd Middelen en Ondersteuning bevoegd was uitspraak op het bezwaarschrift te doen en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende stelt - kort weergegeven - dat, nu de beslissing op het bezwaarschrift niet door Burgemeester en Wethouders (B&W) is genomen, deze onbevoegd is genomen. Belanghebbende is verder van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd aangezien de gewijzigde Verordening pas op 13 juni 2002 van kracht is geworden. Voorts is belanghebbende van mening dat de Nieuwe Willemshaven niet behoort tot de in de Verordening genoemde wegen, waar parkeerbelasting voor parkeren verschuldigd is. Bovendien was dit op het moment dat belanghebbende daar parkeerde, in de vroege ochtend van 12 juni 2002, niet of nauwelijks aangegeven. Hij kon op dat moment derhalve niet weten dat daar voor het parkeren belasting verschuldigd was.
3.3. Het hoofd wijst - kort gezegd - op een besluit van B&W van 24 maart 1998 waarin de chef van de afdeling Financiën c.a. bevoegd is verklaard op bezwaar- en beroepschriften met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting te beslissen. Het hoofd stelt zich op het standpunt dat de gewijzigde Verordening op 8 juni 2002 in werking is getreden. De gewijzigde Verordening is immers bekend gemaakt in de Harlinger Courant van 31 mei 2002. Daaraan doet niet af dat deze mededeling, geheel ten overvloede, nogmaals in de Harlinger Extra van 5 juni 2002 is geplaatst.
In de Verordening is vermeld dat het gebied Willemshaven als “betaald-parkeren” gebied is aangewezen. Bij benoeming van dat gebied is nader aangegeven dat dit bestaat uit Willemshaven/Nieuwe Willemshaven, te weten: alle wegen op het haventerrein aan de Willemshaven (Dok) en Nieuwe Willemshaven waaronder de wegen die bekend zijn als Dokkade en Nieuwe Willemskade en inclusief het “driehoekje” bij de Aldi. Het hoofd is van mening dat uit de bebording duidelijk blijkt dat ook op het onderhavige terrein parkeerbelasting verschuldigd is en men het gebied niet kan inrijden zonder een “betaald-parkeren zone” bord te passeren. Er waren al vanaf 1 juni 2002 borden aanwezig.
met betrekking tot de bevoegdheid:
4.1. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat B&W en niet dhr. B, Hoofd van de afdeling Middelen en Ondersteuning, uitspraak hadden moeten doen op het bezwaarschrift, overweegt het hof als volgt. Ter weerlegging van de stelling van belanghebbende heeft het hoofd gewezen op het besluit van 24 maart 1998. Daaruit blijkt dat door B&W de chef van de afdeling Financiën c.a. bevoegd is verklaard te beslissen op de bezwaar- en beroepschriften aangaande naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Deze weerlegging maakt duidelijk dat belanghebbendes stelling niet juist is en impliceert dat dhr. B, hoofd van de afdeling Middelen en Ondersteuning valt onder de bevoegdheid van de “de chef van de afdeling Financiën”. Het hof gaat er van uit dat dhr. B, hoofd van de afdeling Middelen en Ondersteuning, bevoegd was uitspraak op het onderhavige bezwaar te doen.
Met betrekking tot de bekendmaking:
4.2. Bekendmaking van besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, dient op grond van artikel 3:42, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht te geschieden door kennisgeving van het besluit of de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De bekendmaking van de gewijzigde Verordening in de Harlinger Courant van 31 mei 2002 voldoet aan dit wettelijke vereiste. De gewijzigde Verordening is daarmee op de achtste dag na deze bekendmaking in werking getreden, derhalve op 8 juni 2002. Dat het besluit nogmaals bekend is gemaakt op 5 juni 2002 doet daar niet aan af.
Met betrekking tot de rechtmatigheid van de aanslag:
4.3. Op grond van artikel 2, aanhef en onder a. van de Verordening parkeerbelastingen 2002 wordt onder de naam “parkeerbelastingen’’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.4. Artikel 1, aanhef en onder a, bepaalt - voor zover van belang - dat onder parkeren dient te worden verstaan het doen of laten staan van een voertuig op binnen de gemeente gelegen voor openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.5. In het besluit tot wijziging van de Verordening parkeerbelastingen 2002 van 2 april 2002, bekendgemaakt op 31 mei 2002, hebben B&W van de gemeente Harlingen besloten de plaatsen waar - kort gezegd - tegen betaling kan worden geparkeerd, aan te vullen met onder meer: “groep f. (Willemshaven) Dokkade, Nieuwe Willemskade inclusief het “driehoekje” bij de Aldi”. Bij raadsbesluit van diezelfde datum is besloten de tarieventabel dienovereenkomstig aan te passen.
4.6. In de Harlinger Courant van 31 mei 2002 is vermeld dat betaald parkeren wordt ingevoerd op onder meer de volgende wegen in Harlingen:
“Willemshaven / Nieuwe Willemshaven
Alle wegen op het haventerrein aan de Willemshaven (Dok) en Nieuwe Willemshaven waaronder de wegen die bekend zijn als Dokkade en Nieuwe Willemskade en inclusief het “driehoekje” bij de Aldi.”
4.7. Gelet op de vaststaande feiten onder 2.1 en 2.2, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het onderhavige terrein op het moment dat belanghebbende daar zijn auto parkeerde, niet kon worden aangemerkt als een voor het openbaar verkeer openstaand terrein of weggedeelte als bedoeld in artikel 1 van de onderhavige verordening. Het terrein vormde immers geen onderdeel van een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Het was niet dienstbaar aan het verloop van het verkeer en was ook niet als weg(gedeelte) of als parkeerterrein ingericht of als zodanig kenbaar gemaakt. Het terrein was van de Nieuwe Willemshaven afgescheiden door middel van een band met tegels en er ontbraken in- en uitgangen. Reeds daarom kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven.
4.8. Daarnaast is het hof van oordeel dat in de onderhavige verordening niet tot uitdrukking komt dat er ingeval van parkeren op het onderhavige terrein parkeerbelasting verschuldigd is. Een vergelijkbaar terrein, het “driehoekje bij de Aldi” dat eveneens is gelegen in het gebied “Willemshaven”, wordt immers wel expliciet in het onderhavige besluit van B &W genoemd, terwijl dat voor het onderhavige terrein niet is geschied. Van een belastbaar feit als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a. van de onderhavige verordening kan in geval van parkeren op het onderhavige terrein onder die omstandigheden niet worden gesproken. Het onderhavige terrein is niet, althans onvoldoende duidelijk, door B&W aangewezen. Ook daarom dient de onderhavige aanslag te worden vernietigd.
4.9. Tenslotte heeft het hoofd, mede gelet op de vaststaande feiten onder 2.1 en 2.2, niet aannemelijk gemaakt dat, toen belanghebbende met zijn auto naar het onderhavige terrein reed en daar zijn auto parkeerde, voldoende kenbaar was dat er in geval van parkeren op dat terrein parkeerbelasting betaald moest worden. Onduidelijk is gebleven welke waarschuwings- en / of herhalingborden er op de toegangswegen naar en op het onderhavige terrein waren geplaatst op het tijdstip dat belanghebbende daar parkeerde, terwijl vaststaat dat de parkeerautomaat vanaf het onderhavige terrein niet goed zichtbaar was. Ook op grond van deze overweging kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven.
4.10. Gelet op de voorgaande overwegingen, is het hof van oordeel dat het hoofd de aanslagen ten onrechte heeft gehandhaafd, nu deze ten onrechte zijn opgelegd.
4.11. Het hof merkt nog op dat de belastingrechter alleen maar kan oordelen over de rechtmatigheid van de onderhavige naheffingsaanslag. Een veroordeling als belanghebbende voorstaat achter de vierde vetgedrukte punt op de zesde bladzijde van het beroepschrift valt buiten de competentie van de belastingrechter.
Het gerechtshof acht termen aanwezig het hoofd te veroordelen tot betaling van door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, en bepaalt de omvang van deze proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 15,- aan reiskosten en € 120,- aan verletkosten. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot een hogere vergoeding.
Het hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vernietigt de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting;
veroordeelt het hoofd tot betaling aan belanghebbende van door hem gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 135,-;
wijst de gemeente Harlingen aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te dragen;
verstaat dat de gemeente Harlingen het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 29 aan hem zal vergoeden.
Gedaan op 2 september 2004 te Leeuwarden door mr. J.S. Bartstra, raadsheer-plaatsvervanger en voorzitter, mr. H.H.A. Fransen, raadsheer, en mr. P.W. van Straalen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag ter openbare zitting van het gerechtshof te Leeuwarden uitgesproken door mr. Fransen, voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier mw mr M. Hiemstra en door laatstgenoemden ondertekend.
Afschriften aangetekend verzonden aan beide partijen op: 16 september 2004