ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ6537
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.M. van der Meer
- M. Haarsma
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen invorderingsrente Inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende centraal. De belanghebbende, een inwoner van België, had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de ontvanger van de Belastingdienst/Noord, die hem een invorderingsrente van ƒ 212,-- had opgelegd in verband met de aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen 1998. De kennisgeving van deze invorderingsrente dateert van 15 oktober 2002, en het bezwaar werd pas op 7 april 2003 ingediend. De ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat de belanghebbende noopte tot het indienen van een beroepschrift bij het hof op 25 juni 2003.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2004 was de ontvanger aanwezig, maar de belanghebbende verscheen niet. Het hof overwoog dat ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. De termijn vangt aan op de dag na de dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking. Aangezien het bezwaar van belanghebbende na deze termijn was ingediend, was het hof van oordeel dat de ontvankelijkheid niet kon worden vastgesteld.
Het hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en het hof oordeelde dat het niet toekwam aan de beoordeling van het materiële geschil. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2004 door de voorzitter, mr. G.M. van der Meer, in aanwezigheid van de griffier, M. Haarsma.