ECLI:NL:GHLEE:2004:AP8493

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 644/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwen op aangiftediskette en interne regels van de belastingdienst in belastingaanslag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 2 juli 2004, staat centraal of de belanghebbende, mevrouw X, een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de berekeningen van de aangiftediskette en aan een interne regel van de belastingdienst. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) opgelegd gekregen, die zij betwistte. De aanslag was gebaseerd op een aangifte waarin een belastbaar inkomen van nihil was aangegeven, terwijl de aangiftediskette een te betalen bedrag aan belasting van € 193,- had berekend. De inspecteur handhaafde de aanslag na een bezwaarschrift van de belanghebbende, waarop zij in beroep ging bij het gerechtshof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 april 2004, waar de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken. De belanghebbende stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat de aangiftediskette een juiste uitkomst gaf, vooral gezien de onduidelijkheid over de wetstoepassing. Ook voerde zij aan dat de belastingdienst een interne regel had die stelde dat bij geringe correcties geen aanslag zou volgen. De inspecteur ontkende echter het bestaan van deze regel en stelde dat de aangiftediskette correct was ingevuld.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende de aangiftediskette onjuist had ingevuld en dat er geen sprake was van een in rechte te beschermen vertrouwen. De argumenten van de belanghebbende over de hoorplicht en de interne regel werden verworpen. Het hof concludeerde dat de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 644/03 2 juli 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam Belastingdienst Noord, kantoor Assen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze wet voor het onderhavige jaar gold (: de Wet), met dagtekening 10 september 2002 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen in box 1 van nihil en in box 3 van € 1.420,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 25 juni 2003, de onder punt 1.1 bedoelde aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlage), dat op 31 juli 2003 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief, ingekomen op 26 augustus 2003, heeft zij het beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.4 De inspecteur heeft op 24 september 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 27 april 2004, gehouden te Leeuwarden. Aldaar is de inspecteur verschenen. De belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.6 Voorafgaand aan de zitting heeft de belanghebbende bij brief van 13 april 2004 gereageerd op het verweerschrift van de inspecteur. De inspecteur heeft hiervan een afschrift ontvangen. Ter zitting heeft hij een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende, geboren op .. maart 19.., is gehuwd met A, geboren .. maart 19...
2.2 Op 18 oktober 2000 heeft de belanghebbende een elektronisch verzoek ingediend voor een voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting. Het verzamelinkomen 2001 is daarbij aangegeven naar een bedrag van nihil. Met dagtekening 15 januari 2001 is de negatieve voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting vastgesteld op ƒ 3.473,-- (€ 1.576,--) en aan belanghebbende uitbetaald.
2.3 De belanghebbende en haar echtgenoot hebben op 25 maart 2002 samen aangifte gedaan met behulp van de aangiftediskette. De echtgenoot heeft de diskette ingevuld. Ten aanzien van de belanghebbende, als minst verdienende partner, heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van nihil en uit sparen en beleggen van ƒ 1.420,--. De vraag van de aangiftediskette of de fiscale partner als minst verdienende partner de algemene heffingskorting heeft uitbetaald gekregen, heeft hij negatief beantwoord. De diskette heeft vervolgens de te betalen IB/PV van de belanghebbende berekend op nihil.
2.4 Bij een bevestigende beantwoording van de vraag of de fiscale partner als minst verdienende partner de algemene heffingskorting heeft uitbetaald gekregen, geeft de diskette als uitkomst voor de belanghebbende een te betalen bedrag IB/PV aan van ƒ 426,-- (€ 193,--).
2.5 Met dagtekening 10 september 2002 wordt de aanslag IB/PV 2001 conform de aangifte vastgesteld, hetgeen resulteert in een te betalen bedrag aan belasting van ƒ 426,--(€ 193) en ƒ 9,- (€ 4) aan heffingsrente.
2.6 De belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft er op 28 mei 2003 een hoorgesprek plaatsgevonden. Daarbij heeft de echtgenoot namens belanghebbende de bezwaren toegelicht. Van het horen is geen verslag opgemaakt. Wel is een korte neerslag daarvan opgenomen in de uitspraak op het bezwaarschrift. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de berekeningen van de aangiftediskette, dan wel aan een interne regel van de belastingdienst. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de wijze van optreden van de belastingdienst in de bezwaarfase vernietiging van de aanslag tot gevolg dient te hebben.
3.2 De belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. Wat betreft de eerste vraag stelt zij zich op het standpunt dat zij er op mag vertrouwen dat de aangiftediskette een juiste uitkomst geeft, met name in een situatie dat omtrent de juiste wetstoepassing onduidelijkheid bestaat. Bovendien bestaat er volgens haar een interne regel die bepaalt dat bij geringe correcties geen aanslag volgt. Wat betreft de tweede vraag stelt zij zich op het standpunt dat de belastingdienst door de hoor- en informatieplicht niet serieus te nemen, een zo ernstige inbreuk heeft gemaakt op haar belangen dat dit vernietiging van de aanslag rechtvaardigt.
3.3 De inspecteur beantwoordt de vragen ontkennend. Zijns inziens laat de aangiftediskette bij correcte invulling geen onjuiste uitkomst zien. Van een intern beleid dat beneden de € 230,-- in onderhavige situaties geen aanslagen worden opgelegd is hem niets bekend. Van in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen kan zijns inziens dan ook geen sprake zijn. De omstandigheid dat de inhoud en opzet van het hoorgesprek niet aan de verwachting heeft voldaan, kan naar de mening van de inspecteur geen grond opleveren voor vernietiging van de aanslag.
3.4 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen is vastgesteld. De belanghebbende meent echter dat opgewekt vertrouwen dan wel schending van de hoor- en informatieplicht oplegging van de aanslag verhindert.
4.2 Naar het oordeel van het gerechtshof blijkt uit de onder 2.2 tot en met 2.4 vermelde feiten dat de belanghebbende de aangiftediskette, die voldoende duidelijk is, onjuist heeft ingevuld en dat bij correcte invulling de diskette een te betalen bedrag aan belasting vermeldt van ƒ 426,-- (€ 193,--). Anders dan de belanghebbende meent kan derhalve aan de aangiftediskette niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat aan haar geen aanslag zou worden opgelegd. De omstandigheid dat ten tijde van de aangifte onduidelijkheid bestond over de juiste wetstoepassing rechtvaardigt geen andere conclusie.
4.3 Voor zover de belanghebbende haar beroep op het vertrouwensbeginsel baseert op een interne regel van de belastingdienst dat kleine correcties niet tot aanslagen leiden, kan haar beroep ook niet slagen. Voornoemde regel wordt door de inspecteur ontkend, terwijl de belanghebbende met de enkele mededeling dat die regel bestaat, het bestaan daarvan niet aannemelijk maakt. Voor zover de belanghebbende doelt op de aanslaggrens zoals opgenomen in artikel 9.4, lid 1, aanhef en onder a, van de Wet, is het hof van oordeel dat deze bepaling gelet op artikel 9.4, lid 1, aanhef en onder b, juncto lid 4, van de Wet niet van toepassing is nu de belanghebbende vanwege een voorlopige teruggaaf die uitsluitend is vastgesteld met het oog op de heffingskorting, een te hoge gecombineerde heffingskorting heeft uitbetaald gekregen.
4.4 Anders dan de belanghebbende meent, heeft de inspecteur naar het oordeel van het gerechtshof de hoorplicht niet geschonden. Een gesprek waarbij namens de belanghebbende argumenten naar voren zijn gebracht heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat dit niet heeft geleid tot herziening van het tot dan toe steeds door de inspecteur ingenomen standpunt en dat tijdens het gesprek geen tot weinig bereidheid bleek tot een heroverweging van dat standpunt, leidt niet tot een ander oordeel. Nu uit de uitspraak op het bezwaar blijkt - zij het summier - van hetgeen tijdens de hoorzitting is voorgevallen, is ook op die grond geen sprake van schending van de hoorplicht. Overigens leidt, anders dan de belanghebbende blijkbaar meent, schending van de hoorplicht niet tot vernietiging van de aanslag.
4.5 Ook de omstandigheid dat de inspecteur bij brief van 27 januari 2003 de belanghebbende heeft verzocht het bezwaarschrift in te trekken (onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam die toen nog niet onherroepelijk was), noopt niet tot vernietiging van de aanslag. Nu de belanghebbende geen gehoor heeft gegeven aan voormeld verzoek, kan zij daardoor ook niet in ernstige mate in haar belangen zijn geschaad.
4.6 Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep ongegrond zal verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 2 juli 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. H.H.A. Fransen, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op 7 juli 2004