ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8031

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1893/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde vaststelling onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 9 april 2004, gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een eigenaar en/of gebruiker van een korfbal- en trainingscomplex, en de ambtenaar van de gemeente Opsterland over de waardering van onroerende zaken per 1 januari 1999. De betrokken onroerende zaken zijn een kantine, kleedkamers en een veld, gelegen aan de a-wei 2 d te Z. De ambtenaar had eerder de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk f 238.000,-, f 63.000,- en f 120.000,-, maar na bezwaar van belanghebbende zijn deze waarden verlaagd tot f 196.000,-, f 58.000,- en f 112.000,-. Belanghebbende is het niet eens met deze waarderingen en heeft beroep aangetekend bij het hof.

Het hof heeft de standpunten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Belanghebbende stelt dat de waarden voor de kantine, kleedkamers en het veld lager moeten zijn, terwijl de ambtenaar van mening is dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. Het hof heeft de taxatierapporten van de ambtenaar en de door hem ingeschakelde taxateur, dhr. B, beoordeeld. Het hof concludeert dat de taxateur de waarden zorgvuldig en gedetailleerd heeft onderbouwd en dat de door hem gehanteerde vervangingswaarden voor de onroerende zaken realistisch zijn.

De beslissing van het hof is dat het beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard. Het hof oordeelt dat de ambtenaar de vervangingswaarden niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat de waarderingen in overeenstemming zijn met de Wet waardering onroerende zaken. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding is om de ambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in gemaakte proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
BELASTINGKAMER UITSPRAAK
Nr.: 1893/02 9 april 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Opsterland (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar bekendgemaakte beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet WOZ).
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1. Bij beschikking in het kader van de Wet WOZ van 28 februari 2001 heeft de ambtenaar ten aanzien van belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van onder meer de onroerende zaken gelegen aan de a-wei 2 d (kleedkamers), de a-wei 2 d (kantine) en de a-wei 2 d (veld) de waarde van die onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk f 238.000,-, f 63.000,- en f 120.000,-.
1.2. Nadat namens belanghebbende bij de ambtenaar tijdig een bezwaarschrift was ingediend, heeft de ambtenaar bij de uitspraak verzonden op 20 september 2002 de waarden van onder meer de a-wei 2 d (kleedkamers), de a-wei 2d (kantine) en de a-wei 2 d (veld) verlaagd tot op respectievelijk f 196.000,-, f 58.000,- en f 112.000,-.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlage) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 8 oktober 2002 en dat werd aangevuld bij brieven (met bijlagen) van 12 november 2002 en 6 januari 2004.
1.4. Op 27 februari 2003 is het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar ter griffie ingekomen. Op 15 januari 2004 heeft de ambtenaar een pleitnota ingezonden.
1.5. De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2004 plaatsgevonden ter zitting van het hof te Leeuwarden. Op de zitting zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de gemachtigden van de ambtenaar, bijgestaan door dhr A, medewerker van de afdeling publiekszaken van de gemeente Opsterland.
1.6. Ter zitting is de namens de ambtenaar voorgelezen pleitnota overgelegd. Namens de ambtenaar zijn ter zitting, zonder bezwaar van de zijde van belanghebbende, nog enkele stukken overgelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting ook een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.7. Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1. Belanghebbende is gedurende het onderhavige tijdvak zakelijk gerechtigde en / of feitelijk gebruikster van het korfbal- en trainingscomplex, de kleedkamers en de kantine, plaatselijk bekend a-wei 2 d te Z.
Het gaat om de volgende objecten:
- Een kantine met een perceel grond van 200 m2 (: de kantine);
- Kleedkamers met een perceel grond van 350 m2 (: de kleedkamers);
- Een veld met een totale oppervlakte van ongeveer 9.342 m2, inclusief lichtmasten (: het veld).
2.2. Bij de onderhavige beschikking in het kader van de Wet WOZ heeft de ambtenaar de waarden van de kantine, de kleedkamers en het veld per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op respectievelijk f 63.000,-, f 238.000,- en f 120.000,-. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Na bezwaar van belanghebbende heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak de waarden van de kantine, de kleedkamers en het veld verlaagd tot op respectievelijk f 58.000,-, f 196.000,- en f 112.000,-.
De in de onderhavige uitspraak door de ambtenaar verlaagde waarde van de onroerende zaak b-straat 24 a (korf) te Z ad
f 190.000,-, is in de beroepsfase tussen partijen niet meer in geding.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de waarden van de onroerende zaken (veld, kantine en kleedkamers) per 1 januari 1999.
3.2.Belanghebbende is -kort samengevat- de mening toegedaan dat de waarden voor de kantine, de kleedkamers en het veld dienen te worden vastgesteld op respectievelijk f 27.000,-, f 181.000,- en f 55.000,-.
3.3. De ambtenaar stelt zich daartegenover op het standpunt - kort gezegd - dat de door hem in de uitspraak aangegeven waarden van de onroerende zaken niet op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de kantine, de kleedkamers en het veld op grond van artikel 16 van de Wet WOZ dienen te worden aangemerkt als afzonderlijke onroerende zaken en evenmin dat de waarde van elk van die zaken op grond van artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ dient te worden bepaald op de vervangingswaarde, bij de berekening waarvan rekening gehouden dient te worden met de aard en de bestemming van de zaken en de sedert de stichting van de zaken opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
Nu het hof niet is gebleken dat partijen daarmee uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, zal het hof hen daarin volgen.
4.2. Op de ambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de door hem in de bestreden uitspraak vastgestelde waarden de onder 4.1. bedoelde vervangingswaarde van de onderscheiden onroerende zaken per waardepeildatum niet te boven gaan. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden verwijst de ambtenaar onder meer naar het op 17 januari 2003 door dhr B, beëdigd makelaar - taxateur en gediplomeerd WOZ - taxateur (: de taxateur), ter zake van de onderhavige onroerende zaken opgemaakte taxatierapport. Naar het oordeel van het hof heeft de taxateur in zijn rapport de door hem bepaalde waarden zorgvuldig en gedetailleerd onderbouwd en is dit rapport zodanig betrouwbaar en inzichtelijk dat het als onderbouwing van de onderhavige waarden kan dienen.
Ten aanzien van de kleedkamers:
4.3. Uit het taxatierapport komt naar voren dat de taxateur bij de bepaling van de door hem gehanteerde vervangingswaarde voor de kleedkamers van f 1.500,- per m2, aansluiting heeft gezocht bij concrete kosten van nieuwbouw van vergelijkbare stenen kleedkamers. Voor het hof is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze gehanteerde vervangingswaarde per m2. Het door belanghebbende aangevoerde maakt dat niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet, althans onvoldoende, weersproken is komen vast te staan dat de onderhavige kleedkamers evenals de kleedkamers waarmee de taxateur deze heeft vergeleken, uit steen zijn opgetrokken, terwijl de door belanghebbende voorgestane waarde is bepaald aan de hand van de kosten voor de nieuwbouw van houten kleedkamers. Dat het hof in een eerdere uitspraak aangaande een andere belanghebbende een prijs van f 1.100,- per m2 per waardepeildatum 1 januari 1993 aannemelijk heeft geacht, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. Er dient in de onderhavige procedure immers een hernieuwde vaststelling van de waarde plaats te vinden per waardepeildatum 1 januari 1999.
Nu de kleedkamers uit steen zijn opgetrokken, is er voor het hof evenmin reden te twijfelen aan de juistheid van de door de taxateur - een waardedeskundige - gehanteerde restwaarde. Aannemelijk is dat een dergelijke stenen kleedkamer na de eerste levenscyclus niet wordt gesloopt maar gerenoveerd, ten einde de opstal aan te passen aan de dan geldende eisen of maatschappelijke behoeften.
Het overigens door belanghebbende naar voren gebrachte kan het taxatierapport evenmin ontkrachten.
Ten aanzien van het veld:
4.4. De taxateur heeft ten aanzien van de waarde van de velden rekening gehouden met de "Kengetallen aanleg en renovatie van sportvoorzieningen" van de onderhavige gemeente. Daaruit leidt hij af dat de totale kosten voor drie velden f 850.000,- en de kosten voor het bouwrijp maken f 378.500,- hebben bedragen. Het hof volgt de taxateur in de uitgevoerde waardering van het veld, evenals in de in dit verband door hem gehanteerde prijs voor ruwe bouwgrond van f 10,- per m2. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat namens de ambtenaar niet, althans onvoldoende, weersproken is aangevoerd dat de door belanghebbende genoemde transactieprijs van f 6,80 per m2 betrekking heeft op grond met agrarische bestemming, welke niet mag worden aangewend voor bouwactiviteiten, terwijl het in casu gaat om bouwgrond. Het verschil tussen beide prijzen per m2 acht het hof daarmee verklaard.
Het hof heeft evenmin reden te twijfelen aan de door de taxateur in aanmerking genomen restwaarde voor het veld.
Ook kan het hof zich vinden in de door de taxateur bij de waardering van het veld in aanmerking genomen ophoging van de aanschafprijs van de betreffende grond met f 2,- per m2, in verband met de kosten voor de aanleg van de toegangsweg en het parkeerterrein.
Daarnaast is er voor het hof geen reden twijfel te hebben aan de door de taxateur gehanteerde oppervlakte van de onroerende zaak.
Voor het hof is er ook overigens geen aanleiding de betrouwbaarheid en juistheid van het gedetailleerd en zorgvuldig onderbouwde rapport van de taxateur, dat overigens uitkomt op een hoger bedrag dan bij beschikking is vastgesteld, in twijfel te trekken. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het hier gaat om een rapport van een waardedeskundige, waar belanghebbende geen rapport van gelijk gewicht tegenover stelt.
Ten aanzien van de kantine:
4.5. Voor het hof is er geen aanleiding aan de betrouwbaarheid en juistheid van de door de taxateur bepaalde vervangingswaarde voor de kantine en de daarvoor gebruikte uitgangspunten - waarbij hij aansluiting heeft gezocht bij de landelijk gehanteerde kengetallen van C B.V. - te twijfelen. Bij het bepalen van de afschrijving en restwaarde is rekening gehouden met de bouwkundige staat van de kantine. Een restwaarde van nihil bij een levensduur van 20 jaren, zoals belanghebbende voorstaat, acht het hof niet reëel. De omstandigheid dat in verband met het verkrijgen van een Drank- en Horecavergunning wijzigingen aan de kantine moeten worden aangebracht, leidt niet tot een andere conclusie.
4.6. De conclusie is dat de ambtenaar de onderhavige vervangingswaarden niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het gelijk ligt derhalve aan de zijde van de ambtenaar.
5. De proceskosten.
Er is geen aanleiding de ambtenaar te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in gemaakte proceskosten.
6.De beslissing.
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Aldus vastgesteld op 9 april 2004 door mr H.H.A. Fransen, raadsheer als voorzitter, en mrs F.J.W. Drion en G.M. van der Meer, beiden raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 21 april 2004 afschrift aangetekend aan beide partijen gezonden.
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.