ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8030

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1892/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardepeiling onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de ambtenaar van de gemeente Opsterland over de waardering van onroerende zaken, specifiek kleedkamers, per 1 januari 1999. De ambtenaar had de waarden vastgesteld op f 309.000,-, f 238.000,- en f 185.000,- voor respectievelijk kleedkamers 2 c, 2 d en 2 e. Na bezwaar van belanghebbende werden deze waarden verlaagd tot f 253.000,-, f 196.000,- en f 153.000,-. Belanghebbende was van mening dat de waarden nog lager moesten worden vastgesteld, namelijk op f 233.000,-, f 181.000,- en f 141.000,-. Het hof heeft de zaak op 9 april 2004 behandeld, waarbij de ambtenaar de waarden onderbouwde met een taxatierapport van een beëdigd makelaar en WOZ-taxateur. Het hof oordeelde dat de ambtenaar de waarden niet te hoog had vastgesteld en dat de taxateur zijn waarden zorgvuldig had onderbouwd. Het hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de oorspronkelijke waardebepalingen van de ambtenaar in stand bleven. De uitspraak benadrukt het belang van de vervangingswaarde bij de waardering van onroerende zaken en de rol van taxateurs in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
BELASTINGKAMER UITSPRAAK
Nr.: 1892/02 9 april 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Opsterland (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar bekendgemaakte beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet WOZ).
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1. Bij beschikking in het kader van de Wet WOZ van 28 februari 2001 heeft de ambtenaar ten aanzien van belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaken gelegen aan de a-wei 2 c (kleedkamers), de a-wei 2 d (kleedkamers) en de a-wei 2 e (kleedkamers) te Z de waarden van die onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk f 309.000,-, f 238.000,- en f 185.000,-.
1.2. Nadat namens belanghebbende bij de ambtenaar tijdig een bezwaarschrift was ingediend, heeft de ambtenaar bij de uitspraak verzonden op 18 september 2002 de waarden van de a-wei 2 c (kleedkamers), de a-wei 2 d (kleedkamers) en de a-wei 2 e (kleedkamers) verlaagd tot op respectievelijk f 253.000,-, f 196.000,- en f 153.000,-.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlage) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 8 oktober 2002 en dat werd aangevuld bij brieven (met bijlagen) van 12 november 2002 en 6 januari 2004.
1.4. Op 27 februari 2003 is het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar ter griffie ingekomen. Op 15 januari 2004 heeft de ambtenaar een pleitnota ingezonden.
1.5. De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2004 plaatsgevonden ter zitting van het hof te Leeuwarden. Op de zitting zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de gemachtigden van de ambtenaar, bijgestaan door dhr A, medewerker van de afdeling publiekszaken van de gemeente Opsterland.
1.6. Ter zitting is de namens de ambtenaar voorgelezen pleitnota overgelegd. Namens de ambtenaar zijn ter zitting, zonder bezwaar van de zijde van belanghebbende, nog enkele stukken overgelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting ook een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.7. Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1. Belanghebbende is gedurende het onderhavige tijdvak zakelijk gerechtigde van de volgende kleedkamers op het sportcomplex, gelegen aan de a-wei te Z, dat door verschillende sportverenigingen wordt gebruikt:
- Kleedkamers met een perceel grond van 250 m2, plaatselijk bekend a-wei 2 c (: kleedkamers 2 c);
- Kleedkamers met een perceel grond van 200 m2, plaatselijk bekend a-wei 2 d (: kleedkamers 2 d);
- Kleedkamers met een perceel grond van 200 m2, plaatselijk bekend a-wei 2 e (: kleedkamers 2 e).
2.2. Bij de onderhavige beschikking in het kader van de Wet WOZ heeft de ambtenaar de waarden van de kleedkamers 2 c, 2 d en 2 e per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op respectievelijk f 309.000,-, f 238.000,- en f 185.000,-. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Na bezwaar van belanghebbende heeft de ambtenaar bij de besteden uitspraak de waarden van de onderscheiden kleedkamers verlaagd tot op respectievelijk f 253.000,-, f 196.000,- en f 153.000,-.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Partijen twisten over de waarden van de onroerende zaken (kleedkamers 2 c, 2 d en 2 e) per 1 januari 1999.
3.2.Belanghebbende is -kort samengevat- de mening toegedaan dat de waarden van de kleedkamers dienen te worden vastgesteld op respectievelijk f 233.000,-, f 181.000,- en f 141.000,-.
3.3. De ambtenaar stelt zich daartegenover op het standpunt - kort gezegd - dat de door hem in de uitspraak aangegeven waarden van de onroerende zaken niet op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de kleedkamers 2 c, de kleedkamers 2 d en de kleedkamers 2 e op grond van artikel 16 van de Wet WOZ dienen te worden aangemerkt als afzonderlijke onroerende zaken en evenmin dat de waarde van elk van die zaken op grond van artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ dient te worden bepaald op de vervangingswaarde, bij de berekening waarvan rekening gehouden dient te worden met de aard en de bestemming van de zaken en de sedert de stichting van de zaken opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
Nu het hof niet is gebleken dat partijen daarmee uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, zal het hof hen daarin volgen.
4.2. Op de ambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de door hem in de bestreden uitspraak vastgestelde waarden de onder 4.1. bedoelde vervangingswaarde van de onderscheiden onroerende zaken per waardepeildatum niet te boven gaan. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden verwijst de ambtenaar onder meer naar het op 17 januari 2003 door dhr B, beëdigd makelaar - taxateur en gediplomeerd WOZ - taxateur (: de taxateur), ter zake van de onderhavige onroerende zaken opgemaakte taxatierapport. Naar het oordeel van het hof heeft de taxateur in zijn rapport de door hem bepaalde waarden zorgvuldig en gedetailleerd onderbouwd en is dit rapport zodanig betrouwbaar en inzichtelijk dat het als onderbouwing van de onderhavige waarden kan dienen.
4.3. Uit het taxatierapport komt naar voren dat de taxateur bij de bepaling van de door hem gehanteerde vervangingswaarde voor de kleedkamers van f 1.500,- per m2, aansluiting heeft gezocht bij concrete kosten van nieuwbouw van vergelijkbare stenen kleedkamers. Voor het hof is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze gehanteerde vervangingswaarde per m2. Het door belanghebbende aangevoerde maakt dat niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet, althans onvoldoende, weersproken is komen vast te staan dat de onderhavige kleedkamers evenals de kleedkamers waarmee de taxateur deze heeft vergeleken, uit steen zijn opgetrokken, terwijl de door belanghebbende voorgestane waarde is bepaald aan de hand van de kosten voor de nieuwbouw van houten kleedkamers. Dat het hof in een eerdere uitspraak aangaande een andere belanghebbende een prijs van f 1.100,- per m2 per waardepeildatum 1 januari 1993 aannemelijk heeft geacht, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. Er dient in de onderhavige procedure immers een hernieuwde vaststelling van de waarde plaats te vinden per waardepeildatum 1 januari 1999.
Nu de kleedkamers uit steen zijn opgetrokken, is er voor het hof evenmin reden te twijfelen aan de juistheid van de door de taxateur - een waardedeskundige - gehanteerde restwaarde. Aannemelijk is dat een dergelijke stenen kleedkamer na de eerste levenscyclus niet wordt gesloopt maar gerenoveerd, ten einde de opstal aan te passen aan de dan geldende eisen of maatschappelijke behoeften.
Het overigens door belanghebbende naar voren gebrachte kan het taxatierapport evenmin ontkrachten.
4.4. De conclusie is dat de ambtenaar de onderhavige vervangingswaarden niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het gelijk ligt derhalve aan de zijde van de ambtenaar.
5. De proceskosten.
Er is geen aanleiding de ambtenaar te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in gemaakte proceskosten.
6.De beslissing.
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Aldus vastgesteld op 9 april 2004 door mr H.H.A. Fransen, raadsheer als voorzitter, en mrs F.J.W. Drion en G.M. van der Meer, beiden raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 21 april 2004 afschrift aangetekend aan beide partijen gezonden.
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.