4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Ten aanzien van de onroerende zaken b-straat 2a en 2a-1overweegt het hof dat, nu de directeur zich overeenkomstig belanghebbendes opvatting nader op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van één object in plaats van twee objecten en het hof niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een juridisch onjuist standpunt, er hier een onjuiste objectafbakening in de zin van art. 16 WOZ heeft plaatsgevonden. De bestreden uitspraak dient in zoverre dan ook te worden vernietigd en het beroep dat daartegen is gericht, dient gegrond te worden verklaard
Ten aanzien van de onroerende zaken a-straat 67 en b-straat 2 overweegt het hof als volgt.
4.2 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid,
WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de verschillende onderwerpelijke onroerende zaken dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur.
4.3 Op de directeur rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarden per 1 januari 1999 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger zijn vastgesteld dan de waarden in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden van de onroerende zaken a-straat 67 en b-straat 2 te L, heeft de directeur verwezen naar het op 2 december 2002 door E, WOZ-taxateur onroerende zaken, opgemaakte taxatierapport en naar de bij zijn brief van 7 oktober 2003 gevoegde bijlagen, waarin de WOZ-taxtateur een nadere berekening van de bruto kapitalisatiefactor heeft gegeven. Blijkens deze taxaties is de onroerende zaak a-straat 67 te L per peildatum vastgesteld op € 195.579,--. Ten aanzien van de onroerende zaak b-straat 2 is de WOZ-taxateur gebleken dat dit object ten onrechte te groot is afgebakend en dat bij nadere beschouwing deze onroerende zaak op € 26.773,-- dient te worden vastgesteld, welke waarde de directeur thans voor deze onroerende zaak ook voorstaat.
Bij de waardebepalingen is gebruik gemaakt van de huurwaarde- kapitalisatiemethode, waarbij blijkens de onder punt 4.2 genoemde regeling wordt uitgegaan van een objectieve waardebepaling. Vergelijking met gerealiseerde verkoop- of huurprijzen van soortgelijke zaken draagt, anders dan de belanghebbende blijkbaar meent, bij aan een objectieve waardebepaling en doet geenszins afbreuk aan de huurwaardekapitalisatiemethode. De taxatiemethode welke belanghebbende voorstaat en die is gebaseerd op de daadwerkelijke kosten en opbrengsten die met de onderhavige onroerende zaken kunnen worden behaald, leidt niet altijd tot een objectieve waardebepaling.
4.4. De taxatiewaarden van beide onroerende zaken zijn in het taxatierapport en de bijlagen behorende bij de brief van 7 oktober 2003 gedetailleerd en inzichtelijk onderbouwd en de waarden zijn getoetst aan binnen de gemeente Groningen voor vergelijkbare onroerende zaken gerealiseerde transactiecijfers. De getaxeerde huurwaarde van de onroerende zaak a-straat 67 ligt daarbij zelfs iets onder de werkelijke huurprijs per waardepeildatum. Anders dan de belanghebbende wellicht meent behoeven de vergelijkbare onroerende zaken niet identiek aan de te waarderen objecten te zijn, mits met de onderlinge verschillen maar voldoende rekening wordt gehouden.
4.5. Door bij het bepalen van de kapitalisatiefactor gebruik te maken van kengetallen en deze waar nodig aan te passen aan de bijzondere situatie, heeft de directeur naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de door de belanghebbende gestelde hogere kosten en lasten die deze onroerende zaken met zich brengen. Zo heeft de directeur met betrekking tot de onderhoudskosten per m² voldoende rekening gehouden met het vele buitenschilderwerk dat het hoekpand a-straat 67 met zich brengt. Dat de WOZ-taxateur bij de hertaxatie van het pand a-straat 67 voor de onderhoudskosten is uitgekomen op het lagere percentage van 1,1% dan het oorspronkelijke percentage van 1,5%, is een gevolg van het feit dat bij de hertaxatie is uitgegaan van een hogere herbouwwaarde van ƒ 425.600,--, hetgeen bij gelijkblijvende onderhoudskosten per m² in een lager percentage resulteert. Ook de omstandigheid dat de directeur bij de nieuwe taxatiewaarde van de onroerende zaak b-straat 2-a is uitgegaan van een huurwaardekapitalisatiefactor van 8 kan de belanghebbende niet baten. Met de directeur is het hof van oordeel dat de voor het kamerverhuurbedrijf van de onroerende zaak b-straat 2-a andere uitgangspunten gelden dan voor een opslagruimte (a-straat 2) en winkelruimte (a-straat 67).
4.6 Naar het oordeel van het hof is de directeur, gelet op de goed onderbouwde taxatierapporten, ten aanzien van beide onroerende zaken, in de op hem rustende bewijslast geslaagd, zij het dat ten aanzien van b-straat 2 te L dit slechts geldt voor een waarde van € 26.773,--. De aldus door de directeur bepaalde waarden heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof met zijn verwijzingen naar de werkelijke kosten/lasten en opbrengsten niet weten te ontkrachten. Uit hetgeen de belanghebbende heeft gesteld kan dan ook geenszins de conclusie worden getrokken dat de in de taxatierapporten gehanteerde huurwaarden dan wel kapitalisatiefactoren onjuist zijn.
4.7. Nu de onderhavige zaak mede betrekking heeft op de onroerende zaken a-straat 67 en b-straat 2 te L, de oorspronkelijke beschikking reeds dateert van 28 februari 2001 en pas ter zitting van 13 januari 2004 aan het hof mededeling is gedaan van de met dagtekening 29 november 2003 voor b-straat 2a afgegeven beschikking (over welke waardebepaling partijen zich nog niet hebben uitgelaten), zal het hof om proceseconomische redenen geen gevolg geven aan belanghebbendes verzoek tot aanhouding van de zaak zoals vermeld onder 3.2.