ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2995

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1225/02 Energiepremie
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie en tijdigheid van de aanvraag

In deze zaak gaat het om de vraag of het verzoek van de belanghebbende om toekenning van een energiepremie tijdig is ingediend. De belanghebbende had op 31 oktober 2001 een verzoek ingediend bij energiebedrijf Nuon voor een energiepremie in verband met de plaatsing van een zonneboiler in zijn nieuwbouwwoning. Dit verzoek werd door Nuon afgewezen op 27 november 2001, omdat het niet binnen de gestelde termijn van dertien weken na de laatste betaling was ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens de inspecteur verzocht om een uitspraak te doen, maar ook deze weigerde de aanvraag goed te keuren. De belanghebbende ging in beroep bij het gerechtshof, waar de mondelinge behandeling op 3 oktober 2003 plaatsvond.

Het hof heeft vastgesteld dat de zonneboiler pas in augustus 2001 in gebruik is genomen, en dat de aanvraag om de energiepremie op 31 oktober 2001 tijdig was ingediend. De inspecteur had de termijn voor indiening van de aanvraag te vroeg laten ingaan, namelijk op het moment van oplevering van de woning, terwijl de belanghebbende had betoogd dat de termijn pas begon te lopen na de ingebruikname van de zonneboiler. Het hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op de energiepremie van € 680,67, en vernietigde de eerdere uitspraak van de inspecteur.

Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, die op € 12,58 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 30 januari 2004 door mr. G.M. van der Meer, en de beslissing werd op 4 februari 2004 aan beide partijen verzonden. Het hof concludeerde dat de belanghebbende terecht aanspraak maakte op de energiepremie, en dat de inspecteur in de kosten moest worden veroordeeld.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1225/02 30 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen van de belastingdienst te Groningen, onderdeel Team Energiepremies te Emmen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem door de inspecteur afgegeven beschikking inzake belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De belanghebbende heeft op 31 oktober 2001 bij energiebedrijf Nuon een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 27 november 2001 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek afgewezen.
1.2. Bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 18 december 2001, heeft de belanghebbende zich gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking met dagtekening 30 januari 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek afgewezen.
1.3. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 3 april 2002 de onder punt 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd.
1.4. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 13 mei 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.5. De inspecteur heeft op 30 september 2002 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 3 oktober 2003 te Leeuwarden, alwaar de belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, en de inspecteur aanwezig waren.
1.7. Met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) heeft het hof het onderzoek heropend en de belanghebbende om nadere inlichtingen gevraagd.
1.8. De belanghebbende heeft naar aanleiding van voornoemd verzoek het hof bij brief (met bijlage) van 12 december 2003 nadere gegevens verstrekt. Deze stukken zijn in afschrift aan de inspecteur gezonden.
1.9. De inspecteur heeft - daartoe in de gelegenheid gesteld - daaromtrent van haar gevoelen doen blijken bij brief van 5 januari 2004, waarvan afschrift is gezonden aan de belanghebbende.
1.10. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om een nieuwe mondelinge behandeling te verzoeken, doch hebben schriftelijk verklaard daaraan geen behoefte te hebben.
1.11. De belanghebbende heeft bij zijn onder 1.10 bedoelde verklaring een brief gevoegd die in afschrift aan de inspecteur is gezonden. Op 20 januari 2004 heeft de inspecteur telefonisch te kennen gegeven dat deze brief van de belanghebbende voor haar geen reden is om terug te komen op haar onder 1.10 bedoelde verklaring.
1.12. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Gedagtekend 14 oktober 2001 (ingekomen 31 oktober 2001) heeft de belanghebbende bij energiebedrijf Nuon een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet ingediend voor plaatsing van een zonneboiler in zijn nieuwbouwwoning aan de a-straat 5 te Z. De bouw van de woning is gerealiseerd door A b.v. te L
(: A) en maakte deel uit van een project van zeven woningen. De zonneboiler is geplaatst door installatieburo B te L (: B).
2.2. Met valutadatum 30 mei 2001 vond ter zake van de bouw van de woning de laatste betaling plaats aan A. Op 17 juni 2001 heeft de belanghebbende de sleutel van zijn woning ontvangen. Op dat moment waren nog niet alle werkzaamheden, waaronder de aansluitingswerkzaamheden van de cv-ketel en de zonneboiler, aan de woning uitgevoerd.
2.3. Op 27 november 2001 heeft het energiebedrijf het verzoek om toekenning van energiepremie afgewezen omdat de aanvraag niet binnen 13 weken na de laatste betaling was ingediend.
2.4. De belanghebbende heeft zich bij brief van 10 december 2001, ingekomen op 18 december 2001, gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 2.3 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking van 30 januari 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek (eveneens) afgewezen. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak deze beschikking gehandhaafd. In de motivering van de uitspraak wordt vermeld dat de termijn voor indiening van het verzoek om energiepremie is aangevangen op het moment van oplevering van de woning, dan wel overhandiging van de sleutel van de woning en dat het verzoek niet binnen dertien weken na die datum is ingediend.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie tijdig is ingediend.
3.2. De belanghebbende is - kort gezegd - van mening dat de aanvraag tijdig is ingediend wanneer wordt uitgegaan van het tijdstip van ingebruikneming van de zonneboiler, te weten augustus 2001 (na de bouwvakvakantie). Subsidiair stelt de belanghebbende dat de energiepremie moet worden toegekend omdat van de zijde van het energiebedrijf onvolledige informatie is verstrekt dan wel de redelijkheid, billijkheid en gelijkheid daartoe nopen.
3.3. De inspecteur huldigt de opvatting dat de belanghebbende geen aanspraak kan maken op energiepremie omdat de aanvraag niet tijdig is ingediend. Naar haar mening begint de termijn van dertien weken te lopen op het moment dat de zonneboiler in gebruik kon worden genomen. Zij acht niet aannemelijk gemaakt dat dit in augustus 2001 is geweest.
1.4. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat de hoogte van de door de belanghebbende gevraagde energiepremie van € 680,67 (ƒ 1.500,--) niet in geschil is.
1.5. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8n, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst 2001, hierna: de Regeling) wordt het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet gedaan nadat het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van het apparaat.
Artikel 1, aanhef en onder 2, van de Regeling Energiepremie 2001 (: RE 2001) definieert het begrip aanschaf als volgt: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen.
4.2. In onderdeel 2.4.7, tweede alinea, van het Besluit van 30 december 1999, nr. VB99/2653 M, van de Staatssecretaris van Financiën wordt wat betreft de aanvang van de termijn van indiening van het verzoek aangeknoopt bij de ingebruikneming van het apparaat.
4.3. Ingevolge artikel 11, lid 1, van de RE 2001 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen met zich dat de energiepremie moet worden aangevraagd ter zake van de aanschaf, doch niet eerder dan nadat het apparaat is betaald, aangebracht en in gebruik genomen. Niet gebleken is dat de inspecteur in deze een ander standpunt huldigt.
4.5. Vast staat dat ten tijde van de betaling van de zonneboiler en de oplevering van de woning de zonneboiler nog niet in gebruik was genomen. De belanghebbende heeft gesteld dat de zonneboiler pas na de bouwvakvakantie, in augustus 2001, is aangesloten en in gebruik is genomen. Ten bewijze daarvan heeft hij, door het hof daartoe in de gelegenheid gesteld, een brief van 1 december 2003 van installatieburo B te L overgelegd. In voornoemde brief staat vermeld dat de apparatuur aan de a-straat 5 te Z medio augustus 2000 in werking is gesteld. Omdat sprake is van een kennelijke misslag zal het hof in plaats van het jaar 2000 lezen het jaar 2001.
4.6. Op grond van de onder 2.2 vermelde feiten, de brief van installatieburo B en hetgeen de belanghebbende in de van hem afkomstige stukken heeft opgemerkt over de reden van de 'vroege' oplevering van de woning in juni 2001, acht het hof aannemelijk gemaakt dat de zonneboiler pas in augustus 2001 in gebruik is genomen. Alsdan is, gelet op het onder 4.4 overwogene, het op 31 oktober 2001 bij het energiebedrijf ingekomen verzoek om toekenning van energiepremie tijdig ingediend. Dat het installatieburo B niet meer heeft kunnen achterhalen op welk moment welke werkzaamheden precies zijn uitgevoerd, maakt vorenstaande niet anders.
1.7. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de belanghebbende. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat aan de belanghebbende een energiepremie ten bedrage van € 680,67 (ƒ 1.500,--) dient te worden toegekend.
5. De proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht de inspecteur te veroordelen in de kos-ten, die de belang-hebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proces-kosten bestuursrecht bepaalt het gerechtshof deze kosten op € 12,58 ter zake van reiskosten. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
wijst het verzoek om toekenning van energiepremie voor een bedrag van € 680,67 toe;
gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 12,58 en
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen
Aldus vastgesteld op 30 januari 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, plaatsvervangend lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 4 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.