ECLI:NL:GHLEE:2003:AQ6535

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 191/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen 2000

In deze zaak gaat het om een beroep van de belanghebbende tegen een aanslag Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen voor het jaar 2000, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, welke op 11 september 2002 is gedateerd. Het bezwaar is op 29 oktober 2002 ingediend, waarna de inspecteur op 31 januari 2003 gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het bezwaar door een bedrag van ƒ 1.562,-- aan taxatiekosten in mindering op het inkomen te brengen. De belanghebbende was echter van mening dat de inspecteur tekort was geschoten in zijn motiveringsplicht, omdat de inspecteur in zijn uitspraak op 20 november 2002 stelde dat de reactie van de belanghebbende geen nieuwe gezichtspunten opleverde om zijn standpunten te herzien.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2004, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De inspecteur verdedigde zijn standpunt dat zijn uitspraak voldeed aan de motiveringsplicht en dat de klacht van de belanghebbende niet zwaarwegend genoeg was om het beroep gegrond te verklaren. Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende gemotiveerd had dat de door de belanghebbende aangedragen argumenten niet nieuw waren en dat de bewijslast bij de belanghebbende lag.

Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.M. van der Meer, als voorzitter van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK-03/00191 23 juli 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspecteur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag Inkomstenbelasting /Premie Volksverzekeringen 2000.
1. Het procesverloop:
1.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 11 september 2002 een aanslag in de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen 2000 opgelegd.
1.2. Tegen deze aanslag heeft de belanghebbende bij een op 29 oktober 2002 bij de inspecteur binnengekomen bezwaarschrift bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 31 januari 2003 is de inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende in die zin dat
ƒ 1.562,-- aan taxatiekosten in 2000 in mindering op het inkomen worden gebracht.
1.4. Van deze uitspraak is de belanghebbende bij een op 25 februari 2003 bij het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen.
1.5. Van de inspecteur is op 30 juni 2003 een verweerschrift met
bijlagen ontvangen.
1.6. Bij een door het hof op 21 juni 2004 ontvangen brief deelt de belanghebbende mee dat hij onderdeel 2 van zijn beroepschrift intrekt en dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
1.7. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. De belanghebbende is zoals aangekondigd niet verschenen.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. Volgens de belanghebbende is de inspecteur tekort geschoten in zijn motiveringsplicht door in zijn uitspraak te motiveren ”Uw reactie van 16 december 2002 levert geen nieuwe gezichtspunten op om de in mijn brief van 20 november 2002 ingenomen standpunten te herzien.”
2.2. Volgens de inspecteur voldoet de uitspraak primair aan de op hem rustende motiveringsplicht. Subsidiair is hij mening dat de klacht van belanghebbende niet zodanig zwaarwegend is dat dit tot gevolg zou moeten hebben dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
3. De overweging met betrekking tot het geschil.
3.1. In zijn brief van 20 november 2002 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat belanghebbende volgens twee opgaven van de Postbank bedragen van ƒ 2.067,-- en ƒ 370,-- aan rente heeft ontvangen, dat hij op voorhand de bijtelling van de ontvangen rente handhaaft, doch dat indien mocht blijken dat de opgaven van de Postbank niet juist blijken te zijn, hij alsnog het bedrag van de ontvangen rente zal aanpassen.
3.2. In antwoord op deze brief schrijft de belanghebbende in zijn brief van 16 december 2002 onder meer: .........Ik vind het echter principieel onjuist dat u me dit wilt laten uitzoeken. Mijn taak zit er op...........
3.3. In het licht van beide brieven en met name het antwoord in de brief van 16 december 2002: Mijn taak zit er op... , waarbij bedacht moet worden dat de inspecteur gelet op het onder 3.1 vermelde de door hem voorgestane correctie voldoende aannemelijk had gemaakt, zodat thans de bewijslast van het tegendeel op de belanghebbende kwam te rusten, is de uitspraak van de inspecteur, dat bedoelde brief geen nieuwe gezichtspunten oplevert om zijn bij brief van 20 november 2002 ingenomen standpunten te herzien, voldoende gemotiveerd.
3.4. Het voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 23 juli 2004 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
M. Haarsma mr. G.M. van der Meer
Afschrift per aangetekende post
aan partijen verzonden op: 27 juli 2004