ECLI:NL:GHLEE:2001:AD3976

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
407
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake koopovereenkomst en bodemverontreiniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 19 september 2001 een arrest gewezen in hoger beroep betreffende een geschil over een koopovereenkomst. Appellanten A en B, hierna gezamenlijk aangeduid als C, hebben hoger beroep ingesteld tegen een kort geding vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen, waarin de president de vordering van C had afgewezen. De zaak betreft een koopovereenkomst die op 10 april 2000 was gesloten, maar waarbij C niet had gemeld dat er mogelijk sprake was van bodemverontreiniging. De president had in zijn vonnis overwogen dat het onderzoek naar bodemvervuiling, ongeacht de uitkomst, een relevante factor was voor de beslissing om de woning al dan niet te kopen.

C heeft in hoger beroep verschillende grieven ingediend, waaronder dat de president ten onrechte had overwogen dat de koopovereenkomst niet nagekomen kon worden vanwege de bodemverontreiniging. Het hof heeft geoordeeld dat C onvoldoende had aangetoond dat de bodemverontreiniging zodanig was dat de koopovereenkomst niet nagekomen hoefde te worden. Het hof heeft de grieven van C verworpen en het vonnis van de president bekrachtigd. C werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie bij de verkoop van onroerend goed, vooral met betrekking tot mogelijke milieuproblemen zoals bodemverontreiniging. Het hof concludeert dat C in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld door geen melding te maken van het onderzoek naar bodemverontreiniging, wat de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst in gevaar bracht. De beslissing van het hof bevestigt dat de verplichtingen uit de koopovereenkomst nagekomen moeten worden, tenzij er onoverkomelijke redenen zijn die dit verhinderen.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 september 2001
Rolnummer 0000407
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
1. A,
en
2. B,
beiden wonende te Z,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk in enkelvoud te noemen: C,
procureur: mr P. Riedstra,
tegen
D,
wonende te Y,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: D,
procureur: mr G. Kaaij.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 26 oktober 2000 door de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 7 november 2000 is door C hoger beroep ingesteld van genoemd kort geding vonnis met dagvaarding van D tegen de zitting van 29 november 2000.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de geïntimeerde te veroordelen
a. om de op 10 april 2000 met appellanten gesloten koopovereenkomst, zoals die is vastgelegd in de onderhandse akte d.d. 3 en 4 mei 2000, na te leven en derhalve te verschijnen ten overstaan van notaris mr Schober/Brakel/Journée te Veendam of een plaatsvervanger op een door deze te bepalen dag en uur teneinde mee te werken aan het opmaken van de vereiste akte van levering tegen gelijktijdige betaling van de koopprijs, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ¦ 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat geïntimeerde nalatig moch blijven om aan deze veroordeling te voldoen;
b. tot betaling van de kosten van deze procedure in beide instanties aan de zijde van appellanten gerezen;
c. tot terugbetaling van de door appellanten aan geïntimeerde betaalde proceskosten voor de eerste aanleg ten bedrage van ¦ 2.200,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, deze rente berekend vanaf de dag van deze betaling door appellanten aan geïntimeerde tot aan de dag der algehele en volledige terugbetaling door de geïntimeerde aan appellanten."
Bij memorie van antwoord is door D verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Gerechtshof te Leeuwarden appellanten in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze aan hen zal ontzeggen met veroordeling van appellanten in de kosten van deze procedure."
Voorts heeft C een akte ter rolle genomen, waarop door D met een akte is gereageerd.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door C zijn de volgende grieven opgeworpen:
Grief 1: "Ten onrechte heeft de President in het vonnis overwogen dat hij gedaagde in diens verweer wel kan volgen omdat een onderzoek naar bodemvervuiling - los van de uitkomst - op zich al een punt is dat zeker een rol kan spelen bij de beslissing al of niet te kopen."
Grief 2: "Ten onrechte heeft de President in het vonnis als bijkomend argument gebruikt dat eisers (appellanten) ook na 12 april 2000 de koper niet op de hoogte hebben gesteld van hetgeen speelde en dat niet heel erg waarschijnlijk wordt geacht dat appellanten de brief van de Provincie van 12 april 2000 niet hebben ontvangen."
Grief 3: "Ten onrechte stelt de President van de Rechtbank dat het slaan van een peilbuis reden had moeten zijn om nader te informeren."
Grief 4: "Ten onrechte overweegt de President dat niet valt uit te sluiten dat de door gedaagde ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding in een bodemprocedure stand zal houden."
Grief 5: "Ten onrechte heeft de President de vordering van appellanten als eisers in prima afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure."
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Nu geen grief is aangevoerd tegen de door de president in rechtsoverweging 1 (a. t/m g.) van het beroepen kort geding vonnis als vaststaand aangenomen feiten, zal ook het hof van die feiten hebben uit te gaan.
2. De grieven leggen, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3. Het hof is van oordeel dat C voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
4. Voorop staat dat partijen op 10 april 2000 omtrent de koop/verkoop van het litigieuze pand wilsovereenstemming hebben bereikt, doch dat de daarvan schriftelijk opgemaakte koopovereenkomst pas op 3, resp. 4 mei 2000 door partijen is getekend.
5. In het midden kan blijven of C reeds vanaf het moment van het plaatsen van een peilbuis - in september 1999 - kennis droeg van mogelijke bodemverontreiniging van zijn perceel. Gezien immers zowel het schrijven van de provincie Groningen aan de rechtsbijstandverzekeraar van C d.d. 20 juli 2000 (productie 6 bij memorie van grieven) als de door D bij memorie van antwoord overgelegde verklaringen van buurtbewoners houdt het hof het ervoor dat de huis-aan-huis-brief van de provincie d.d. 12 april 2000 ook bij C is bezorgd. Dat houdt in dat vanaf het moment van bezorging van die brief - kennelijk op of rond 14 april 2000 - C geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van (mogelijke) bodemverontreiniging ter plekke van zijn perceel en van de plannen omtrent de te nemen saneringsmaatregelen.
6. Onder deze omstandigheden had het op de weg van C gelegen om minst genomen ten tijde van het ondertekenen van de koopakte melding te maken van het onderzoek naar (mogelijke) bodemverontreiniging en de saneringsplannen, temeer nu artikel 10 onder b. van de koopovereenkomst juist een garantiebepaling terzake bevatte. Dat reeds tevoren mondeling wilsovereenstemming was bereikt omtrent de koop doet hieraan niet af, nu niet is gesteld of gebleken dat partijen ook reeds mondeling overeenstemming hadden bereikt omtrent hetgeen zij naderhand in artikel 10 onder b. van de koopovereenkomst zijn overeengekomen.
7. Het hof is voorshands met de president van oordeel dat zelfs een onderzoek naar bodemvervuiling - los van de uitkomst daarvan - een rol kan spelen bij de beslissing een woning in de betreffende buurt al of niet te kopen c.q. de koopovereenkomst gestand te doen. Door ten tijde van het tekenen van de koopovereenkomst geen melding te maken van bedoeld onderzoek handelde C derhalve in beginsel onrechtmatig jegens D, daarin bestaande dat de verklaring als neergelegd in artikel 10 onder b van de koopovereenkomst op zijn minst genomen misleidend was.
8. Of - achteraf oordelend - moet worden geconcludeerd dat bedoeld onrechtmatig handelen van C de buitengerechtelijke ontbinding rechtvaardigde, hangt af van een aantal omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of er sprake is van een zodanige bodemvervuiling dat C de eerder door hem (mondeling) met D gesloten koopovereenkomst, niet behoefde na te komen. Partijen hebben dienaangaande tegengestelde standpunten ingenomen en een beslissing terzake vergt bewijsvoering en eventueel onderzoek door deskundigen, hetwelk het kader van een kort geding procedure te buiten gaat.
9. In het licht van vorenoverwogene moet voorshands echter worden geoordeeld dat het bepaald niet zeker is dat in de bodemprocedure toewijzing van de vordering tot nakoming te verwachten is. Dat leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorziening terecht is afgewezen.
10. Slotsom
De grieven falen. Het kort geding vonnis waarvan beroep dient op de boven weergegeven gronden te worden bekrachtigd. C zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het kort geding vonnis waarvan beroep;
veroordeelt C in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot op deze uitspraak aan de zijde van D op ¦ 475,-- aan verschotten en op ¦ 2.550,-aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Mollema, Zuidema en Meijeringh en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2001.
-getekend- mr K.E. Mollema
-getekend- N. Mellink