Arrest d.d. 12 september 2001
Rolnummer 9900293
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
De naamloze vennootschap N.V. Interpolis Schade,
gevestigd te Z,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Interpolis,
procureur: mr P. Sieswerda,
A,
wonende te Y,
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: A,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 juni 1998 (in het incident ex art. 51 Rv) en op 28 mei 1999 door de arrondissementsrechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 7 juli 1999 is door Interpolis hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 28 mei 1999 met dagvaarding van A tegen de zitting van 25 augustus 1999.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, onder rolnummer 30644 HA ZA 97-1164 op 28 mei 1999 gewezen, alsmede het in dezelfde procedure op 12 juni 1998 door de Arrondissementsrechtbank te Groningen gewezen vonnis, te vernietigen en geïntimeerde in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, zulks met veroordeling van geïntimeerde, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedures in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door A verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"In het principaal appel;
dat het het Hof behage, Interpolis bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad niet ontvankelijk te verklaren in haar Hoger Beroep, althans de aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en de vonnissen te bekrachtigen,
In het incidenteel appel;
dat het het Hof behage, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen van 28 mei 1999 te vernietigen voor zover de rechtbank van oordeel is dat een deskundige benoemd dient te worden, en opnieuw rechtdoende
1. Interpolis te veroordelen dat er zijdens A sprake is van een ongevalsgerelateerde whiplashlaesie en Interpolis te veroordelen de schade die A heeft opgelopen bij het ongeval d.d. 2 april 1996, waarvoor Interpolis aansprakelijkheid heeft erkend, bestaande uit:
- verlies verdienvermogen ƒ 511.730,--
- verlies zelfwerkzaamheid - 28.500,--
- smartegeld - 50.000,--
-/- voorschotten 40.000,--
Totaal ƒ 550.230,--
te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 april 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
2. Interpolis te veroordelen te vergoeden de schade die A heeft opgelopen bij het ongeval d.d. 22 april 1996, bestaande uit de kosten terzake van de hem verleende en nog te verlenen (rechts-)bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 april 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
3. Interpolis te veroordelen te vergoeden de schade die A heeft opgelopen bij het ongeval d.d. 22 april 1996, bestaande uit geleden en nog te lijden materile schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 22 april 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
4. Interpolis te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
In zowel principaal als incidenteel appel:
Interpolis te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Door Interpolis is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Groningen van 28 mei 1999, gewezen onder nummer 30644/HA ZA 971164 te bekrachtigen met veroordeling van A in de kosten."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Interpolis heeft in het principaal appel de volgende grief opgeworpen:
"Ten onrechte overweegt de rechtbank: "Interpolis betwist de gestelde whiplashlaesie met restletsel. Zij voert hiertoe aan, dat de toedracht van het ongeval geen whiplashlaesie tot gevolg kon hebben, omdat het geen kop-staartbotsing was. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Interpolis betwist niet de door A kort na het ongeval en naar aanleiding daarvan gestelde klachten, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Welke diagnose op basis van die klachten wordt gesteld is niet van belang voor de aansprakelijkheid van Interpolis. Nu deze klachten na onderzoek medisch gezien hebben geleid tot de diagnose whiplash, zal de rechtbank daar verder ook over spreken."
A heeft in het incidenteel appel de volgende grief opgeworpen:
"Ten onrechte overweegt de Rechtbank:
"Uit de rapportages, die allen dateren uit 1997, komt niet een eenduidig beeld betreffende de (blijvende) medische toestand en de daaraan gekoppelde arbeidsmogelijkheden voor A naar voren.
De Rechtbank behoeft dan ook nadere rapportages van (een) deskundige (en), die dien(t) (en) te rapporteren omtrent de hieronder te formuleren vragen."
De beoordeling
. Nu tegen het tussenvonnis van 12 juni 1998 geen beroep is ingesteld, zal het hof hebben uit te gaan van de vaststaande feiten zoals die onder de eerste rechtsoverweging van bedoeld vonnis zijn weergegeven.
Met betrekking tot de grief in het principaal appel:
. De grief legt het hof de vraag ter beantwoording voor of het verweer van Interpolis dat er bij A geen sprake is van een whiplashlaesie met restletsel al dan niet terecht door de rechtbank is gepasseerd.
. In dat verband heeft Interpolis erop gewezen dat er niet gesproken kan worden van een gangbare "kop-staartbotsing" omdat de aanhanger van de door A bestuurde auto is aangereden, terwijl deze auto onder een hoek (van 45 graden ten opzichte van de aanhanger) stond voorgesorteerd.
. Uit hetgeen A op 30 april 1997 heeft verklaard tegenover de neuroloog J.N. Wessel (productie bij conclusie van eis in eerste aanleg) kan in ieder geval worden afgeleid dat de op 22 april 1996 achter hem staande auto met forse kracht tegen zijn aanhanger moet zijn aangeduwd ( "De achter hem staande auto werd aangereden door een busje. Hij deelt mede dat de tussenliggende auto drie meter korter is geworden."). Interpolis heeft dat ook niet met zoveel woorden betwist.
Het moge zo zijn dat de op de aanhanger uitgeoefende kracht, tengevolge van de hoek waarin de door A bestuurde auto ten opzichte van die aanhanger stilstond, niet ten volle (via de trekhaak) is uitgeoefend op de door A bestuurde auto, doch als die kracht - zoals in casu - niet onaanzienlijk is geweest, is het zeer wel denkbaar dat A dientengevolge een whiplash heeft opgelopen. Het betreffende onderdeel van het verweer van Interpolis treft derhalve geen doel.
. Ter onderbouwing van het door hem aan zijn vordering ten grondslag gelegde post whiplash syndroom heeft A zich beroepen op de medische informatie die door hem bij conclusie van eis in eerste aanleg is overgelegd. Het handelt daarbij om de volgende rapportages met - voorzover hier van belang - de volgende inhoud:
Informatierapport van de huisarts W.H.G.M. Benneker aan de Amersfoortse Verzekeringen d.d. 29-08-'96:
"Over bovengenoemde patiënt" (lees: A) "heeft u informatie opgevraagd t.a.v. het ongeval op 22-04-'96. Bijgaand vindt u een uitdraai van de consultgegevens betreffende de gevolgen van dit ongeval. Het betreft een whiplash trauma met een tot nu toe vrij typisch beloop, hoewel de klachten vrij lang blijven bestaan... De therapie heeft bestaan uit massage- en oefentherapie, inmiddels na 12 sessies afgebouwd...
Medische gegevens uit het journaal: Na 2w weer aan het werk; 3 uur/d lijkt limiet, heeft dan 's avonds last van nek/hoofd, Bepaalde bewegingen (zagen) geven veel last."
Controlerapport van P.M. Salters, arts ingeschakeld door de Amersfoortse Verzekeringen, de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van A:
d.d. 08-05-'96 : "Anamnese: 22/4/96 aangereden van achteren door andere weggebruiker. Zat in eigen auto met aanhanger er achter. Na 1/2 uur pijn rug/misselijk/hoofdpijn/stijve nek. Zelfde dag naar H.A/: diagnose: whiplash.. Voordien nooit nek/schouderklachten.
Hoe schat u de arbeidsongeschiktheid ...: 100 %
Aanvullende gegevens of opmerkingen: Gezien letsel, lijkt langdurig te kunnen zijn."
Controlerapport van P.M. Salters voornoemd,
d.d. 08-05-'96 : "Langzaam beter, heeft af en toe weer wat geprobeerd te werken, maar dit gaf veel pijn en moeheid. Wordt nog 2 x p.w. F.T behandeld..."
Onderzoeksrapportage van G.E.M. Kienstra, als neuroloog verbonden aan het Martini Ziekenhuis te Groningen d.d. 11 september 1996, gericht aan de huisarts Benneker, voornoemd:
"Anamnese: In april jl. is patiënt van achteren aangereden. Hij had weliswaar een aanhanger achter zijn auto en een hoofdsteun die de klap voor een deel opgevangen heeft maar 30 minuten na het ongeval kreeg hij toch pijn midden in de rug net onder de schouderbladen. Nog weer een half uur later ontstond er nekpijn. Hij werd misselijk en kreeg occipitale hoofdpijn. De dag daarop had hij een stijve nek en waren nauwelijks nekbewegingen mogelijk...Sinds enkele weken is hij weer aan het werk gegaan, maar hij houdt het slechts 2 tot 3 uur vol...U liet in een eerder stadium reeds een foto van de cervicale wervelkolom maken die geen afwijkingen te zien gaf...
Conclusie: Whiplash injury..."
Onderzoeksrapport d.d. 30-05-'97 van de neuroloog J.N. Wessel, verbonden aan het Wilhelminaziekenhuis te Assen, uitgebracht in opdracht van de Amersfoordse Verzekeringen:
"Op 03.04.1997 zag ik uw patiënt A, ... voor een neurologisch onderzoek.
Huidige klachten: Driekwart van de dag heeft hij een zeurende pijn aan de achterkant van het hoofd...Voorheen had hij nooit hoofdpijn...Pijn in de nek. Bij inspanning (werken) is er toename van de pijn... Vergeetachtigheid sinds oktober, mogelijk al eerder. Het viel betrokkene en zijn echtgenote op.
Beantwoording der vragen: ...Drukpijnlijke nekspier en M. trapezius beiderzijds. De bewegingen van de nek worden bij het onderzoek langzaam uitgevoerd en mogelijk is de retroflexie iets beperkt. Bij de anamnese lijkt de beweeglijkheid van de nek spontaan niet afwijkend. Objectiveerbare afwijkingen worden bij het neurologisch onderzoek niet gevonden. De klachten zijn compatibel met wekedelenletsel na ongeluk met een whiplash mechanisme... In strikte zin is er geen neurologische reden om betrokkene enige beperking op te leggen. De pijnklachten zullen in de praktijk echter wel beperking geven en betrokkene geeft hierbij aan dat met name zware werkzaamheden de arm- en nekklachten doet verergeren."
Een rapport d.d. 18 september 1997 van de psycholoog A.A. Knipping, verbonden aan de afdeling klinische psychologie van het Wilhelmina ziekenhuis te Assen:
"Gespreksgegevens: Betrokkene heeft een eigen aannemersbedrijf sinds ongeveer 10 jaar.
Conclusie: ...Neuropsychologisch testmateriaal levert een beeld op van een man die functioneert op een hoog intellectueel niveau. Neuropsychologisch testonderzoek levert geen duidelijke aanwijzing op voor concentratieproblemen, behoudens een verhoogde afleidbaarheid. Wel zijn er blijkens het testmateriaal problemen met betrekking tot het geheugen, vooral als het gaat om onsamenhangend geheugenmateriaal. Dit betekent dat betrokkene het risico loopt dat hij losse stukjes informatie snel zal vergeten. Er lijkt hier sprake te zijn van een probleem met betrekking tot de organisatie van het geheugen... Uit het vragenlijst materiaal komen geen aanwijzingen naar voren voor een stemmingsstoornis..."
Een arbeidskundige rapportage van Heling & Partners d.d. 23 juni 1997 (prod. 2 bij de conclusie van eis):
"Heden ontvingen wij via De Amersfoordse de medische en arbeidskundige stukken betreffende de heer A te Y. Het medisch rapport betreft het verslag van het onderzoek door de neuroloog J.N. Wessel te Assen...Hieruit concluderen wij dat betrokkene beperkt is voor zware werkzaamheden, alsmede voor werkzaamheden met een statische belasting voor de nek... De mate van arbeidsongeschiktheid is door ons berekend op plusminus 70 %. De recente medische gegevens geven ons geen aanleiding deze schatting te herzien..."
. Het hof stelt vast dat geen van deze rapportages enige steun biedt aan de zijdens Interpolis gedane suggestie dat A zijn klachten zou simuleren. Voorts blijkt uit deze stukken dat A al vrij snel na het ongeval getracht heeft weer aan het werk te gaan, doch dat de klachten het hem in zijn visie onmogelijk maakten om langer dan een paar uur per dag te werken.
Nu niet is gesteld of gebleken dat A voor het betreffende ongeval leed aan klachten die hem in de uitoefening van zijn werk belemmerden (tegenover Knipping verklaart A juist het tegendeel), rijst uit de verschillende rapporten, in onderling verband en samenhang bezien, het beeld op van een man die eerst tengevolge van een hem overkomen ongeval klachten heeft gekregen, welke klachten weliswaar bij de huidige stand van de medische techniek niet of nauwelijks kunnen worden herleid tot waarneembare afwijkingen, gebreken of beschadigingen, maar wel degelijk reëel voorkomen.
. Alhoewel het uitgangspunt is dat iemand die stelt als gevolg van een onrechtmatige daad van een ander schade te lijden die schade in het algemeen zal dienen te bewijzen, althans aannemelijk te maken, brengt de omstandigheid dat het in casu gaat om een syndroom waarvan algemeen bekend is dat het moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden met zich mede dat de eisen die aan het bewijs kunnen worden gesteld niet al te hoog dienen te zijn. Het komt dan - tot op zekere hoogte - voor het risico van de veroorzaker van het ongeval (c.q. diens verzekeraar) dat het oorzakelijk verband tussen ongeval en klachten zich niet rechtstreeks laat aantonen en dat de klachten evenmin te herleiden zijn tot medisch vaststelbare afwijkingen (zie ook HR 8 juni 2001, NJ 2001,433).
In dat licht bezien moet worden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat A tengevolge van het hem overkomen ongeval een whiplashlaesie met restletsel (post whiplash syndroom) heeft opgelopen.
. De grief is derhalve ongegrond.
Met betrekking tot de grief in het incidenteel appel:
. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de hiervoor bedoelde rapportages, welke alle dateren uit het jaar 1997, onvoldoende informatie verschaffen omtrent de medische eindtoestand en de daaraan gekoppelde mogelijkheden voor A om als aannemer dan wel in enige andere functie aan het arbeidsproces deel te nemen.
De neuroloog Wessel is weliswaar somber in zijn prognose, maar uit zijn rapportage kan bepaald niet worden afgeleid dat de eindtoestand in het voorjaar van 1997 reeds was ingetreden. Ook het rapport van Heling & Partners geeft aan dat het om een voorlopig standpunt gaat, zulks in het licht van "nadere medische onderzoeken die nog zullen plaatsvinden." Omtrent de mogelijkheden van A tot het verrichten van andere arbeid dan het werk als aannemer voor eigen rekening en in de vorm van een eenmanszaak, valt uit de voorliggende rapportage in het geheel geen informatie te putten.
. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat terzake nadere rapportage van (een) deskundige(n) vereist is. Wellicht dat ook een arbeidskundig onderzoek daarbij geboden is.
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Interpolis als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep in het principaal appel en A als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incidenteel appel. De zaak zal ter verdere berechting worden teruggewezen naar de rechtbank te Groningen.
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Interpolis in de kosten van het geding in het principaal appel en begroot die aan de zijde van A op ¦ 1.795,-- aan verschotten en ƒ 6.200,-- aan salaris voor de procureur.
in het incidenteel appel:
verwerpt het beroep;
veroordeelt A in de kosten van het geding in het incidenteel appel en begroot die aan de zijde van A op nihil aan verschotten en op ƒ 3.100,-- aan salaris voor de procureur;
in het principaal en in het incidenteel appel:
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat de kostenveroordelingen betreft;
wijst de zaak ter verdere berechting terug naar de arrondissementsrechtbank te Groningen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mollema, Eradus en Meijeringh en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2001.
-getekend- mr K.E. Mollema
-getekend- G.A. Haites-Verbeek