ECLI:NL:GHDHA:2025:968

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
200.345.349/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen en gerechtvaardigd vertrouwen in de overeenkomst tussen de Gemeente Alphen aan den Rijn en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft [geïntimeerde] samen met de Gemeente Alphen aan den Rijn plannen gemaakt voor de bouw van woonwagens. Na het indienen van offertes heeft de Gemeente de onderhandelingen afgebroken zonder een overeenkomst te sluiten. [geïntimeerde] vorderde vergoeding van de gemaakte kosten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet op een overeenkomst had mogen rekenen, hoewel de Gemeente wel gehouden was om de redelijke kosten te vergoeden. Het hof oordeelde echter dat de Gemeente vrij was om de onderhandelingen te beëindigen, omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was dat een overeenkomst tot stand zou komen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [geïntimeerde] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.349/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/654044 / HA ZA 23-833
Arrest van 3 juni 2025
in de zaak van
Gemeente Alphen aan den Rijn,
gevestigd in Alphen aan den Rijn,
appellante,
advocaat: mr. H. Doornhof, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Kranendonk, kantoorhoudend in 's-Gravendeel.
Het hof noemt partijen hierna de Gemeente en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] heeft samen met de Gemeente plannen gemaakt voor de bouw van enkele woonwagens en offertes daarvoor ingediend. De Gemeente heeft hem uiteindelijk geen opdracht gegeven voor die bouw en de onderhandelingen daarover afgebroken. [geïntimeerde] wil de kosten die hij gemaakt heeft vergoed zien.
1.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] er niet op heeft mogen rekenen dat hij met de Gemeente tot overeenstemming zou komen over de opdracht. Wel waren partijen in een zo ver stadium van de onderhandelingen dat de Gemeente gehouden is de kosten te vergoeden die [geïntimeerde] heeft gemaakt. Die kosten zijn door de rechtbank geschat op € 12.500,-.
1.3
Het hof komt tot het oordeel dat het de Gemeente nog vrij stond de onderhandelingen te beëindigen zonder verplicht te zijn de kosten te vergoeden.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 juli 2024 (hersteld bij exploot van 1 augustus 2024), waarmee [geïntimeerde] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2024;
  • het arrest van dit hof van 26 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 februari 2025;
  • de memorie van grieven van de Gemeente, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde].

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In 2019 is de Gemeente gaan onderzoeken of binnen de gemeentegrenzen een nieuwe woonwagenlocatie kon worden ontwikkeld in plaats van een bestaande woonwagenlocatie.
3.2
Via de bewoners van de bestaande woonwagenlocatie is de Gemeente in contact gekomen met [geïntimeerde]. De Gemeente heeft [geïntimeerde] gevraagd om een offerte op te stellen voor de bouw van vijf woonwagens.
3.3
Op 24 juni 2021 heeft [geïntimeerde] een offerte aan de Gemeente gestuurd. Daarin is per woonwagen gespecificeerd wat de kosten voor nieuwbouw zijn. Als planning is opgenomen dat medio januari 2022 wordt gestart met de bouw.
3.4
Op 18 mei 2021 heeft de Gemeente de vaste tekenaar van [geïntimeerde], Bureau Rose, opdracht gegeven voor het maken van de bouwtekeningen voor de vijf woonwagens.
3.5
Op 21 juli 2021 heeft de projectmanager van de Gemeente de beoogde bewoners van de nieuw te bouwen woonwagens (hierna: de bewoners) een memo gestuurd over de stand van zaken van het project. In dat memo staat onder meer dat de insteek is dat [geïntimeerde] begin 2022 gaat starten met de bouw van de eerste woonwagen en dat de bouw van de woonwagens vervolgens gefaseerd zal worden uitgevoerd. Verder is opgenomen dat de insteek is om in het derde kwartaal van 2021 de noodzakelijke procedure voor het bestemmingsplan op te starten.
3.6
Op 15 september 2021 heeft de Gemeente een concept-koopovereenkomst aan [geïntimeerde] gemaild.
3.7
Op 1 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] offertes aan de Gemeente gemaild. Deze offertes waren veertien dagen geldig.
3.8
Op 4 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] de offertes van 1 oktober 2021 per e-mail ingetrokken. Daarbij schreef hij het volgende:
“We hebben na calculatie gedaan voor hele project inverband de prijs stijgen En wij kunne helaas niet maken voor de oude prijzen die zijn berekend Er zal dus bijbetaling moeten komen
Anders moeten we jullie helaas teleurstellen en kunnen we niet teken”
3.9
Op 6 oktober 2021 heeft de Gemeente [geïntimeerde] een aangepaste concept-koopovereenkomst gestuurd. In de begeleidende e-mail schreef de projectmanager onder meer:
“Op zich hebben we alle begrip voor jullie reactie over de prijsstijgingen, maar het een op een doorzetten richting de verkoopprijs is wat ons betreft niet de optie.
Ook wij zijn gebonden aan een door de gemeenteraad beschikbaar gesteld krediet en de bewoners van de [straat] zullen ook een limiet hebben in hun budget.
Het lijkt mij gewenst om “rond de tafel te gaan” en kijken naar mogelijke oplossingen. Kunnen jullie dinsdag 12 oktober 2021 om 12:00 uur voor een overleg via Teams?
Ter informatie is de aangepaste koopovereenkomst bijgevoegd (alleen de koopsom van de vijf woonwagens moet er nog in), waarbij jullie opmerkingen bijna volledig zijn verwerkt.
Het heeft alleen onze voorkeur omde percentages in het betalingsschema van de laatste twee transacties (4 en 5) om te draaien. Dit is het schema nu: (…)”
3.1
Op 12 oktober 2021 hebben partijen de situatie met elkaar besproken, en op 19 oktober 2021 hebben zij de situatie ook met de bewoners erbij besproken. De Gemeente heeft [geïntimeerde] gevraagd om de offertes aan te passen, omdat de bewoners en de Gemeente de woonwagens gasloos wilden maken. Hiervoor waren onder meer zonnepanelen nodig. Deze aangepaste offertes heeft [geïntimeerde] op 20 oktober 2021 aan de Gemeente gestuurd.
3.11
Eind 2021, in november en december, bleek dat de maximale geluidswaarden in de woonwagens overschreden zouden worden. [geïntimeerde] en de Gemeente hebben gesprekken gevoerd over aanpassing van de isolatie van de wagens (dak, steen, glas), zodat de Gemeente zou kunnen volstaan met een minder zware geluidswal. Deze aanpassing vormde een besparing voor de Gemeente.
3.12
Op 18 januari 2022 heeft de Gemeente [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met een vraag over de prijs van een van de woonwagens en de prijs van de isolatie. [geïntimeerde] heeft de Gemeente daarop aangepaste offertes voor de woonwagens gestuurd, met een vervaldatum van 26 januari 2022.
3.13
Op 3 februari 2022 heeft de Gemeente aan [geïntimeerde] een e-mail doorgezonden die zij op 1 februari 2022 aan de bewoners had gestuurd, met de vraag een ontbrekende offerte na te sturen. De e-mail aan de bewoners luidde als volgt:
“Hierbij doen wij jullie een memo toekomen met kort het proces tot heden om te komen tot een financieel haalbare verhuizing naar de nieuw te ontwikkelen woonwagenlocatie aan het Weteringpad. Tevens zijn de 3 door [geïntimeerde] afgegeven offertes voor de woonwagenwoningen (d.d. 16 december 2021) bijgevoegd.
Conclusie van de memo is dat het, gelet op het aanzienlijke financiële verschil ten opzichte van de oorspronkelijke opzet, noodzakelijk is om de ontstane financiële situatie voor te leggen aan het college van burgemeester en wethouders. Hierbij uitgaand van een totale maandlast van € 715,-- voor de standplaats en de woonwagenbewoning (voor de woonwagenwoning van 7m bij 14m). Besluitvorming zal dan plaatsvinden in de vergadering van 15 februari 2022.
Bij een positief standpunt van het college van burgemeester en wethouders is het dan mogelijk om tot ondertekening van de huurkoopovereenkomsten over te gaan en de koopovereenkomsten te sluiten met [geïntimeerde] voor de woonwagenwoningen (overeenkomstig de offertes uit december 2021).”
3.14
Bij de e-mail zat een memo, waarin onder meer het volgende stond:
Conclusie
Bovenstaande betekent dat de benodigde gemeentelijke bijdrage toeneemt.
Afgezet tegen de oorspronkelijke (begin 2021) geraamde stichtingskosten incl. btw voor de woonwagenwoning ter grootte van ca. € 190.000,- zijn deze voor een woonwagen van 7m bij 14m met circa € 84.000,- toegenomen. Deze toename wordt voor circa € 35.000,- veroorzaakt door geluid reducerende maatregelen en voor circa € 49.000,- veroorzaakt door gestegen bouwkosten.
Uitgaande van een gelijke gemeentelijke bijdrage voor de nieuw te realiseren woonwagenwoningen, betekent dit een aanvullende gemeentelijke bijdrage van circa € 400.000,-. Dit is een aanzienlijk verschil met de oorspronkelijke opzet en maakt het noodzakelijk om een en ander voor te leggen aan het college. (…).”
3.15
Het memo is besproken in het college van burgemeester en wethouders. Op 15 februari 2022 heeft het college besloten niet met de aanvullende bijdrage van € 400.000,- akkoord te gaan. Het college wilde meer informatie over goedkopere opties voordat zij verder over de kwestie zou beslissen.
3.16
Bij e-mail van 1 maart 2022 stuurde de echtgenote van [geïntimeerde] een bericht over de prijsstijgingen die [geïntimeerde] van leveranciers ontving door aan de Gemeente, met daarbij de begeleidende tekst:
“Achter de schermen geven je nog update john van uit onze leveranciers
Ook al staat het nu verlopig op no go
Weet dat in de toekomst er nu offerte moet gemaakt worden mocht u als nog terug komen bij ons”
3.17
De projectmanager antwoordde daarop diezelfde dag:
“Dank je wel voor de terugkoppeling.
Heb je nog bij Willie kunnen nagaan wat een kleinere, wat minder luxe uitgevoerde versie van de wagen zou gaan kosten?”
3.18
Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft [geïntimeerde] de Gemeente versoberde offertes voor de vijf woonwagens gestuurd, met prijzen gelijk aan de op 1 oktober 2021 gedane offertes. De offertes waren geldig tot 17 maart 2022.
3.19
Op 24 maart 2022 heeft [geïntimeerde] de Gemeente de volgende e-mail gestuurd:
“Hoe staat het er voor heef u antwoorden want voor ons is dat heel belangrijk in de keuze die wij gaan maken voor de zaak.
Hoop snel van u te horen.”
3.2
Bij brief van 31 maart 2022 heeft de Gemeente [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“In navolging op ons telefoongesprek vandaag, delen wij u hierbij mee dat de gemeente Alphen aan den Rijn in principe wenst over te gaan tot de aankoop van 5 woonwagenwoningen, een en ander overeenkomstig uw offertes d.d. 1 oktober 2021. Kortom, prijsstijgingen per 1 april 2022 zijn niet van toepassing dan wel door te berekenen in de aankoopprijs.
Het hiervoor vermelde is echter onder voorbehoud van:
- Instemming door het college van burgemeester en wethouders in de vergadering van 5 april 2022 en
- Medewerking van de bewoners (…)”
3.21
Bij brief van 1 april 2022 heeft [geïntimeerde] de Gemeente geantwoord dat hij niet aan de gestelde voorwaarden kan voldoen, gelet op de wekelijkse prijsstijgingen van de grondstoffen. Als het project door zou gaan, zo schreef [geïntimeerde], dan zou hij een offerte opmaken tegen de dan geldende prijzen omdat hij een klein bedrijf had en dergelijke risico’s niet kon nemen.
3.22
Op 20 april 2022 hebben [geïntimeerde] en de Gemeente elkaar telefonisch gesproken. [geïntimeerde] heeft herhaald dat hij zonder prijsstijgingen niet uitkwam. De Gemeente heeft hem daarop gevraagd opgave te doen van de extra materiaalkosten voor de duurste en voor de goedkoopste woonwagen. Op 21 april 2022 heeft [geïntimeerde] de Gemeente herberekeningen gestuurd voor alle woonwagens, met prijzen geldig tot 31 mei 2022.
3.23
Op 26 april 2022 heeft de projectmanager van de Gemeente [geïntimeerde] gebeld met de mededeling dat de Gemeente had besloten om ook andere offertes op te vragen.
3.24
Het project is tot op heden niet gerealiseerd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft de Gemeente gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 90.000,- te vermeerderen met wettelijke rente, althans € 37.850,- te vermeerderen met wettelijke rente, en in de kosten van de procedure.
4.2
Aan zijn vordering legde hij ten grondslag dat het de Gemeente niet meer vrij stond de onderhandelingen over de bouw van de nieuwe woonwagens af te breken en dat de Gemeente daarom het positieve contractsbelang, of in ieder geval het negatieve contractsbelang, moet vergoeden.
4.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderhandelingen niet tot het punt waren gekomen dat [geïntimeerde] erop mocht vertrouwen dat het bouwproject zeker door zou gaan. De primaire vordering, die strekt tot vergoeding van het positieve contractsbelang, kan daarom niet worden toegewezen. Vergoeding van het positieve contractsbelang zou betekenen dat [geïntimeerde] financieel in de positie wordt gebracht alsof hij de opdracht tot bouw van de woonwagens zou hebben gekregen en zou hebben uitgevoerd. Wel waren naar het oordeel van de rechtbank de onderhandelingen al zo ver gevorderd - en had [geïntimeerde] op verzoek van de Gemeente al zo veel werk aan het project gehad – dat de Gemeente de onderhandelingen niet had mogen afbreken zonder de redelijke kosten te vergoeden die [geïntimeerde] in het kader van de onderhandelingen had gemaakt. Het gaat daarbij om het negatieve contractsbelang. Vergoeding van het negatieve contractsbelang zou betekenen dat [geïntimeerde] financieel in de positie wordt gebracht alsof partijen niet met elkaar over die opdracht hebben onderhandeld. De rechtbank heeft deze redelijke kosten geschat op € 12.500,-. De Gemeente is verder veroordeeld in de proceskosten.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
De Gemeente vordert dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding en juridisch kader

6.1
De rechtbank heeft de primaire vordering van [geïntimeerde] (die betrekking had op het positieve contractsbelang) afgewezen en daartegen heeft [geïntimeerde] geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat die primaire vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is.
6.2
Met betrekking tot de vraag of de Gemeente gehouden is schadevergoeding te betalen bij het afbreken van de onderhandelingen over de opdracht voor het bouwen van de nieuwe woonwagens geldt het volgende kader. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. [1]
Beoordeling van de grieven
6.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Gemeente gehouden is de kosten te vergoeden die [geïntimeerde] heeft gemaakt in het kader van de onderhandelingen. Aan dat oordeel legde de rechtbank, kort samengevat, de volgende feiten ten grondslag.
a) De Gemeente en [geïntimeerde] hebben zich gezamenlijk ingezet om de nieuwe woonwagenlocatie te realiseren. [geïntimeerde] heeft zich daarbij dienstbaar opgesteld en een deel van de contacten met de bewoners rechtstreeks onderhouden.
b) De Gemeente wist dat [geïntimeerde] een klein bedrijf had, en dat de uitvoering van de voorziene opdracht de gehele productiecapaciteit in beslag zou nemen.
c) De prijsstijgingen in oktober 2021 lagen buiten de invloedssfeer van beide partijen en waren door hen ook niet te voorzien. Tot die prijsstijgingen was er geen vuiltje aan de lucht en was er geen twijfel dat partijen het eens zouden worden en dat er begin 2022 met de bouw begonnen zou kunnen worden. Het was voor de Gemeente voorzienbaar dat [geïntimeerde] eind 2021 maatregelen begon te treffen om begin 2022 te kunnen nakomen.
6.4
De Gemeente komt met de grieven I-IV op tegen deze oordelen. Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
6.5
Het hof stelt vast dat partijen gedurende geruime tijd hebben samengewerkt aan het project om een nieuwe woonwagenlocatie te realiseren. Daarbij waren zij niet alleen van elkaar afhankelijk. De bewoners mochten hun wensen kenbaar maken en zouden via maandelijkse betalingen de kosten (mede) dragen. Partijen hadden over en weer voordeel bij de samenwerking: voor de Gemeente was het zonder meer handig dat [geïntimeerde] als professionele woonwagenbouwer – en bekende in de wereld van woonwagenbewoners – een deel van de afstemming met de bewoners verzorgde en input gaf op de plannen. Voor [geïntimeerde] was de opdracht van de Gemeente een mogelijkheid om “in de markt” te komen en vaker opdrachten voor gemeenten te verwerven. Partijen hebben beide tijd in het project gestoken, waarbij onmiskenbaar is dat die tijd zwaarder drukte op de agenda van [geïntimeerde], omdat hij (en zijn echtgenote) dit allemaal moest(en) doen naast het reguliere werk.
6.6
Toch is van meet af aan duidelijk geweest dat de prijs van de woonwagens een belangrijke factor zou zijn. Dat is de prijs altijd. Het is echter [geïntimeerde] geweest die binnen drie dagen na het uitbrengen van de offertes van 1 oktober 2021, die offertes heeft ingetrokken vanwege prijsstijgingen en heeft aangegeven dat er bijbetalingen zullen moeten komen. In reactie hierop heeft de Gemeente vrijwel direct (namelijk op 6 oktober 2021) laten weten dat zij gebonden is aan een door de gemeenteraad beschikbaar gesteld budget en dat de prijsstijgingen niet konden worden “doorgezet” naar de Gemeente. Reeds op dat moment moest (ook voor [geïntimeerde]) duidelijk zijn dat er een belangrijke kink in de kabel was gekomen.
6.7
Het probleem van de prijsstijgingen was niet opgelost toen de Gemeente en [geïntimeerde] in de tweede helft van oktober 2021 toch in overleg gingen over de aanpassing van het ontwerp en toen [geïntimeerde] begin 2022 nieuwe offertes heeft opgesteld. Hoewel tegen die achtergrond niet duidelijk is waarom de projectleider toch nog aan [geïntimeerde] heeft verzocht om de offertes aan te passen met kostenverhogende aanpassingen (zonnepanelen, geluidsisolatie), betekent dit niet dat [geïntimeerde] nu weer wel erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. Dat de problemen met de prijs nog steeds niet waren opgelost was voor [geïntimeerde] kenbaar, in ieder geval uit de e-mail van de Gemeente aan de bewoners en het daarbij gevoegde memorandum die aan [geïntimeerde] is doorgestuurd (zie 3.13).
6.8
Kort daarna, namelijk op 15 februari 2022, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat er op dat moment geen extra gemeentelijke bijdrage kon worden verstrekt, en dat moest worden gezocht naar een goedkopere oplossing, die eventueel ook het opknappen van de bestaande locatie kon zijn.
6.9
Dat [geïntimeerde] wist dat het project in een impasse zat, blijkt uit de e-mail van 1 maart 2022 (zie 3.16), waarin staat dat het project “op no go” staat. Niettemin stelde hij opnieuw een nieuwe offerte op. Eind maart/begin april 2022 wordt dan definitief duidelijk dat de Gemeente alleen bereid is de woonwagens af te nemen tegen de voorwaarden en prijzen uit de offerte van 1 oktober 2021. [geïntimeerde] herhaalde op dat moment dat dit geen haalbare kaart was en dat de prijsstijgingen moeten worden doorberekend.
6.1
Het hof is van oordeel dat bij deze gang van zaken niet kan worden gezegd dat er een moment is geweest waarop er “geen vuiltje aan de lucht” was. Vanaf het eerste moment waarop er over prijzen van het werk is gepraat door middel van offertes, is duidelijk geweest dat de prijsstijgingen die [geïntimeerde] kort na het uitbrengen van de offertes wilde doorvoeren, een splijtzwam tussen partijen vormden. Vanaf het moment waarop [geïntimeerde] zijn offertes introk, mocht hij er daarom niet meer op vertrouwen dat er overeenstemming zou komen. Tot dat moment mocht hij dat al niet omdat er nog nooit formeel een prijs was gegeven die paste bij de woonwagens zoals die waren getekend.
6.11
Het is juist dat [geïntimeerde] zich dienstbaar aan de Gemeente heeft opgesteld. Maar daarbij had niet alleen de Gemeente een belang, maar ook [geïntimeerde], die immers graag de opdracht wilde binnenhalen. Datzelfde geldt voor het feit dat [geïntimeerde] zijn bedrijfsvoering erop heeft ingericht dat hij begin 2022 met de bouw van de woonwagens aan de slag zou kunnen gaan.
6.12
Tot slot is er ook op geen enkel moment duidelijkheid over geweest dat de bewoners met de (door [geïntimeerde] geoffreerde) prijs van de woonwagens zouden instemmen.
6.13
Bij deze stand van zaken kan de conclusie geen andere zijn dan dat partijen over en weer en vanuit begrijpelijke motieven zich hebben ingezet om het project van de grond te krijgen, maar dat dit door een oorzaak die voor rekening van geen van beide partijen komt, niet gelukt is. Het stond de Gemeente daarom vrij om de onderhandelingen te beëindigen. Zou zij dat niet hebben gedaan, dan zou er overigens ook geen overeenkomst tot stand zijn gekomen. [geïntimeerde] heeft immers kort voor de officiële beëindiging van de onderhandelingen door de Gemeente nog laten weten dat hij de prijsstijgingen zou moeten doorberekenen, terwijl hij wist dat dit voor de Gemeente onaanvaardbaar was. Als de Gemeente niet daarna officieel de onderhandelingen zou hebben beëindigd, zou de conclusie evengoed hebben kunnen zijn dat [geïntimeerde] deze had beëindigd.
6.14
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in rov. 5.9 de verschillende posten opgesomd waarvan [geïntimeerde] een vergoeding verlangt. In 5.10 heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] de omvang van deze posten en het verband tussen die posten en de onderhandelingen niet heeft onderbouwd. Daarmee heeft de rechtbank de vordering terzake deze specifieke posten dus afgewezen. Vervolgens heeft de rechtbank zelf een aantal posten opgesomd die wel voor vergoeding in aanmerking komen, en zij heeft deze geschat op € 12.500,-. De rechtbank heeft daarbij over het hoofd gezien dat de feiten die zij aan deze schatting ten grondslag heeft gelegd in eerste aanleg juist niet door [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag waren gelegd. Bovendien is het bedrag van € 12.500,- niet gebaseerd op enig door partijen gesteld feit. De bevoegdheid van de rechter om schade te begroten betekent niet dat een willekeurig bedrag mag worden vastgesteld. Ook bij een schatting dient de rechter immers zijn beslissing zodanig te motiveren dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing voor partijen en derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. [2] Aan die eis voldoet de beslissing van de rechtbank niet.
Conclusie en proceskosten
6.15
De conclusie is dat het hoger beroep van de Gemeente slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] moet als de in het ongelijk gestelde partij ook worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg.
6.16
Die proceskosten worden begroot op:
Eerste aanleg:
griffierecht € 2.837,-
salaris advocaat € 2.428,-
Totaal € 5.265,-
Hoger beroep
dagvaarding € 135,97
griffierecht € 2.175,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.916,97
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 april 2024;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 5.265,-;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 4.916,97;
  • bepaalt dat de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als [geïntimeerde] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.J. van der Helm, mr. S.A. Boele en mr. A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337,
2.HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007BA7215,