Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 1 november 2024, tevens houdende memorie van grieven, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van 4 oktober 2024 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, zoals aangevuld met het vonnis van 15 oktober 2024 (hierna gezamenlijk ook: het bestreden vonnis), met productie 1
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met productie 26
- de akte overlegging productie 27 van 11 februari 2025 van [appellant]
- het bezwaar van [geïntimeerde] tegen die akte en de reactie daarop van [appellant] , beide bij e-mail van 11 februari 2025.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank; vorderingen in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
De akte van [appellant] van 11 februari 2025 met productie 27
in de derde plaatsbezwaren tegen het aanvullend vonnis van 15 oktober 2024, voor zover de voorzieningenrechter daarmee haar eerdere verbod heeft versterkt met dwangsommen. [appellant] verwijst naar zijn inhoudelijke bezwaren tegen het verbod zelf, maar maakt daarmee niet duidelijk waarom gegeven dat verbod (voor zover het hof dit handhaaft, vlg. hiervoor, 5.10) een dwangsom, als prikkel tot nakoming, niet op zijn plaats zou zijn. Ook in eerste aanleg heeft hij op dit vlak geen (inhoudelijk) verweer gevoerd. Hoe dan ook, het hof acht de opgelegde dwangsom, als prikkel tot nakoming, passend en geboden.
6.Beslissing
- vernietigt het bestreden vonnis wat betreft het dictum onder 5.5 en in zoverre opnieuw rechtdoende: “
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- wijs het meer of anders gevorderde af;
- compenseert de proceskosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.