Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
1.De zaak in het kort
talaq -een vorm van echtscheiding naar islamitisch recht op initiatief van de man – die volgens de vrouw door hem eerder al mondeling is uitgesproken. Zij vordert dan ook de man te veroordelen mee te werken aan de ontbinding van het religieuze (Pakistaans-Islamitische) huwelijk door de
talaqnaar Pakistaans recht schriftelijk te bekrachtigen, onder verbeurte van een dwangsom. Verder vordert zij de man te veroordelen tot een bijdrage in haar levensonderhoud, uitbetaling van de bruidsgave en teruggave van lijfsieraden. De man bestrijdt dat hij de
talaqheeft uitgesproken en stelt dat partijen inmiddels al zijn gescheiden door middel van de
khula– een vorm van echtscheiding naar islamitisch recht op initiatief van de vrouw-. Om die reden heeft de vrouw in zijn ogen geen aanspraak op uitbetaling van de bruidsgave.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 26 september 2022, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van 29 juni 2022 van de rechtbank Rotterdam (hierna: het bestreden eindvonnis);
- de memorie van grieven van de vrouw, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de man, tevens houdende incidenteel hoger beroep, waarmee de man in hoger beroep komt van het tussenvonnis van 19 mei 2021 van de rechtbank Rotterdam (hierna: het bestreden tussenvonnis);
- de memorie van antwoord van de vrouw in het incidenteel hoger beroep.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, door middel van een videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk 1] , tolk.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, door middel van een videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk 2] , tolk in het Engels, beiden ter zitting aanwezig.
- de brief van 6 maart 2024 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
- de brief van 20 mei 2024 van de zijde van de man met bijlagen;
- het journaalbericht van 30 november 2011 van de zijde van de vrouw met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
how much Mu’wajjal (Deferred): : No payment
15. Whether any portion of the Dower was paid
at the time of marriage, if so, how much : Nil
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
talaq);
6.Beoordeling in hoger beroep
Tweeconclusieregel
Handlungsort(de plaats waar de onrechtmatige daad zelf wordt gepleegd, in casu: het niet-verlenen van medewerking aan de huwelijksontbinding) is gelegen in Pakistan, maar het
Erfolgsort(de plaats van de gestelde schadelijke gevolgen van de onrechtmatige daad) is naar het oordeel van het hof (mede) in Nederland gelegen. De vrouw woont in Nederland, maakt onderdeel uit van de Pakistaanse gemeenschap in Nederland, en heeft ter zitting van 10 december 2024 toegelicht dat zij nog steeds, ook in Nederland binnen haar gemeenschap, last ervan ondervindt dat zij in Pakistan niet is gescheiden. De vrouw stelt dan ook (mede) in Nederland de gevolgen te ondervinden van de weigering van de man om mee te werken aan de ontbinding van het religieuze huwelijk. Het hof onderstreept dat het hier gaat om gevolgen waarvan de vrouw
steltdat die zich in Nederland voordoen, of kunnen voordoen, en - in dit stadium - (nog) niet om een toets of daarvan ook daadwerkelijk sprake is. Dit betekent dan ook dat het incidenteel hoger beroep van de man niet slaagt.
talaqalleen mondeling heeft uitgesproken in Pakistan in 2008, maar dat deze in Pakistan niet van kracht is geworden omdat de man weigert zijn medewerking te verlenen aan de naar Pakistaans recht vereiste bekrachtiging van de
talaqdoor het sturen van een schriftelijke bevestiging van de
talaqaan (de voorzitter van) de Union Council. Verder stelt zij verschillende andere pogingen te hebben gedaan om officieel van de man te scheiden in Pakistan, doch tevergeefs. Daardoor handelt de man onrechtmatig, waardoor sprake is van schending van artikelen 8 en 12 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake van de schending van een zorgvuldigheidsnorm of onrechtmatige daad, omdat de man opzettelijk de vrouw hindert in het uitoefenen van haar rechten en vrijheden zoals bedoeld in voornoemde bepalingen. Zij kan immers nu niet met een andere man huwen en een (nieuw) gezin stichten zonder eerwraak of strafvervolging te riskeren bij het afreizen naar een islamitisch land. Ook brengt het religieus huwelijk haar in een ondergeschikte positie zolang er geen echtscheiding naar islamitisch recht plaatsvindt, aldus de vrouw. Er is sprake van huwelijkse gevangenschap. Daarbij wijst zij op artikel 1:68 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waaruit volgt dat de man medewerking moet verlenen aan het teniet doen gaan van een religieuze verbintenis als de vrouw daarom vraagt.
talaqheeft uitgesproken. Hij is ook niet bereid om die alsnog uit te spreken, want er is al sprake van
khula-echtscheiding, doordat de vrouw echtscheiding in Nederland heeft gevraagd en de man daarmee heeft ingestemd. De man kan niet worden gedwongen mee te werken aan een echtscheiding naar Pakistaans recht terwijl hij reeds een echtscheiding heeft naar Nederlands recht en de vrouw dat zelf in Pakistan kan regelen volgens de
khula-procedure.
talaqheeft uitgesproken en wel om de volgende redenen. De vrouw heeft wisselende verklaringen afgelegd over de wijze waarop de
talaqdoor de man is uitgesproken. Zo heeft zij in eerste aanleg tijdens de zitting van 22 oktober 2021 gezegd dat de
talaqtelefonisch door haar schoonmoeder is gegeven in 2008, maar later heeft zij tijdens de zitting aangegeven dat de
talaqin Pakistan door de man is uitgesproken ten overstaan van haar vader in het bijzijn van de imam, [naam 2] , en 4 getuigen. De man heeft tijdens die zitting weliswaar erkend dat hij met deze personen bijeen is gekomen, maar de man betwist dat hij de
talaqheeft uitgesproken. Volgens hem is de
talaqbewust niet uitgesproken omdat de vrouw voornemens was de
khulaaan te vragen bij de rechtbank. De betwisting van de man wordt onderschreven door de verklaring van 18 juli 2009 van de oom van de man, [de oom] , in de Pakistaanse procedure over het levensonderhoud.
talaqnamens hem mag uitspreken. In de Pakistaanse procedure over het levensonderhoud in 2009 heeft de man aangegeven dat hij nog steeds bereid is om samen te leven met de vrouw.
talaqstaat bovendien haaks op het verweer van de man in de Nederlandse echtscheidingsprocedure, waarvan de mondelinge behandeling plaatsvond op 28 oktober 2010, dat hij nog steeds bereid was om met de vrouw samen te wonen. Ook is het voor het hof niet duidelijk waarom de vrouw in 2009 in de procedure in Pakistan over het levensonderhoud niet naar voren heeft gebracht dat de man reeds de
talaqhad uitgesproken. Integendeel; zij voerde aldaar een procedure tegen de man die is gebaseerd op het voortbestaan van het huwelijk, Daarin vorderde zij immers levensonderhoud van de man op basis van het feit dat het huwelijk nog steeds bestond en de man daartoe binnen het huwelijk verplicht is. Volgens de vrouw was een verzoek om levensonderhoud op dat moment nog het enige juridische middel en hoopte zij zo de man tot handelen conform de vereisten van de
talaqte kunnen bewegen. Het hof kan dit standpunt van de vrouw niet volgen nu deze procedure heeft geleid tot de beslissing van 28 oktober 2009 van de Familierechter te [plaats 1] , Pakistan, waarbij het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud is toegewezen onder de voorwaarde dat de vrouw zich voegt bij haar echtgenoot, de man.
talaqheeft uitgesproken, handelt de man niet onrechtmatig door niet zijn medewerking te verlenen aan de door de vrouw gestelde vereiste bekrachtiging van de
talaq. Er is om die reden dan ook geen sprake van een onrechtmatige daad jegens de vrouw, zodat het hof de vordering van de vrouw tot medewerking aan de bekrachtiging van de
talaqzal afwijzen.
talaq, en de man zich erop beroept dat er al sprake is van een
khula-echtscheiding (althans dat zij de echtscheiding door middel van een
khulazelf kan bewerkstelligen), overweegt het hof nog het volgende. Ook na overlegging van nadere stukken door zowel de man als de vrouw is onvoldoende duidelijk geworden of in Pakistan nog sprake is van een tussen partijen voortdurend huwelijk. Partijen hebben over en weer elkaars stukken in twijfel getrokken en geprobeerd de stukken van de ander te laten vernietigen of herroepen, en geen van beiden heeft hierover uitsluitsel kunnen geven. Nu de vrouw zich beroept op de gevolgen van het voortbestaan van het religieuze Pakistaans-Islamitische huwelijk, rust de bewijslast van het voortbestaan hiervan op haar. Reeds daarom kan de vordering van de vrouw, ook meer in het algemeen, niet worden toegewezen.
talaq. Tussen partijen staat vast dat de man de bruidsgave moet uitbetalen bij de beëindiging van het huwelijk door middel van de
talaq. Nu niet is komen vast te staan dat de man de
talaqmondeling heeft uitgesproken – zoals hierboven al werd geconcludeerd – kan de vordering van de vrouw tot schriftelijke bekrachtiging van de
talaqniet worden toegewezen. Het hof acht het ook niet onrechtmatig dat de man thans, in een procedure die de vrouw ruim meer dan tien jaar na het uiteengaan van partijen heeft aangespannen, en na inmiddels minstens zestien jaar, niet meer onvoorwaardelijk meewerkt aan de beëindiging van het huwelijk door alsnog de
talaquit te spreken. Duidelijk is dat een dergelijke wijze van beëindiging, zo veel jaren na dato, voor de man financiële risico’s met zich meebrengt, zoals de betaling van achterstallig levensonderhoud gedurende de tijd dat het huwelijk in dat geval kan worden geacht te hebben bestaan. Dat is ook waarop de vrouw hem in Pakistan al heeft aangesproken. Bij de
talaqmoet de man bovendien de bruidsgave uitbetalen. Het is de vraag of de man kan worden gehouden alsnog aan een
talaqmee te werken nadat het huwelijk reeds op initiatief van de vrouw in Nederland is geëindigd, waarbij kennelijk niet is geoordeeld dat de man aan de vrouw de bruidsgave moet uitbetalen (de vrouw heeft ter zitting verklaard zich niet te herinneren of dat destijds is verzocht). Tussen partijen is immers niet in geschil dat bij beëindiging van het huwelijk op initiatief van de vrouw volgens de
khula-procedure geen (onvoorwaardelijke) aanspraak bestaat op uitbetaling van de bruidsgave. Als de man gehouden zou zijn alsnog aan een
talaqmee te werken, heeft dat dus ook op dit punt voor hem financiële gevolgen. De man heeft reeds eerder in deze procedure aangeboden om aan een
khula-echtscheiding mee te werken, voor zover dat nog nodig zou zijn. Dat aanbod heeft de vrouw niet aangenomen. Ook heeft de man zich bereid verklaard mee te werken aan de totstandkoming van een
talaq, met dien verstande dat hij daarbij een vast bedrag aan de vrouw zou betalen en de vrouw daarbij verder afstand zou doen van enig achterstallig levensonderhoud en de uitbetaling van de bruidsgave. Ook dat aanbod is door de vrouw afgewezen. Naar het oordeel van het hof kan in deze omstandigheden niet worden geconcludeerd dat de man jegens de vrouw onrechtmatig handelt door na zoveel jaren niet (meer) mee te werken aan de beëindiging van het religieuze huwelijk op de door de vrouw gewenste wijze, met alle financiële risico’s van dien. Ook om die redenen kan een vordering van de vrouw tot medewerking aan de
talaqop grond van onrechtmatig handelen van de man niet worden toegewezen.
talaq, en is daarmee afhankelijk is van de veroordeling tot medewerking aan huwelijksontbinding. Nu deze vordering wordt afgewezen, treft de vordering om levensonderhoud hetzelfde lot.
sui generis. De bruidsgave wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding waaruit de bruidsgave voortvloeit. In dit geval is dat het naar Pakistaans recht voltrokken huwelijk van partijen. De vordering uit hoofde van de bruidsgave wordt derhalve beheerst door Pakistaans recht.
talaq(zie ook de memorie van grieven, nr. 26). Nu daarvan geen sprake is, is het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen uit dien hoofde aan haar een bedrag van € 6.000,- te voldoen, niet toewijsbaar. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
7.Beslissing
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2021 en 29 juni 2022;
- veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de man tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- aan griffierecht en € 3.642,- (3 procespunten en tarief hoger beroep II (€ 1.214)) aan salaris advocaat;