ECLI:NL:GHDHA:2025:613

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.308.381/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na bewijslevering over schadevergoeding door onrechtmatige verwijdering van caravan

In deze zaak heeft [appellant] sinds 2014 een seizoenplaats voor een caravan gehuurd op de camping Sollasi, geëxploiteerd door Mijbupark. Voor het seizoen 2019 ontving Mijbupark geen ondertekende overeenkomst en heeft [appellant] de huur niet betaald. In juli 2019 heeft Mijbupark de seizoenplaats ontruimd en de caravan van [appellant] laten afvoeren. [appellant] vorderde schadevergoeding voor de afvoer van de caravan, maar de rechtbank wees deze vordering af. In een tussenarrest van 19 september 2023 heeft het hof [appellant] toegelaten tot bewijslevering over de staat en waarde van de caravan en inboedel. In het eindarrest van 22 april 2025 concludeert het hof dat Mijbupark aansprakelijk is voor een deel van de gevorderde schade. Het hof oordeelt dat Mijbupark onrechtmatig heeft gehandeld door de caravan te verwijderen zonder rechtmatige grond. Het hof heeft de schade geschat op € 7.407,69, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2019. Daarnaast is Mijbupark veroordeeld tot betaling van de proceskosten en is de vordering in reconventie van Mijbupark afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.308.381/01
Zaaknummer rechtbank : 9203041 \ CV EXPL 21-1441
Arrest van 22 april 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] , Duitsland,
appellant,
advocaat: mr. T.J. Wittendorp, kantoorhoudend in Beek,
tegen
Maatschappij tot Exploitatie van Bungalows en Recreatieoorden Mijbupark B.V.,
gevestigd in Noordwijkerhout,
verweerster,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, kantoorhoudend in Leiden.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Mijbupark.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft sinds 2014 een seizoenplaats voor een caravan gehuurd op de door Mijbupark geëxploiteerde camping Sollasi. Voor het seizoen 2019 zegt Mijbupark geen ondertekende overeenkomst te hebben ontvangen. [appellant] heeft ook de huur niet betaald. In juli 2019 heeft Mijbupark de seizoenplaats ontruimd en de caravan van [appellant] laten afvoeren.
1.2
[appellant] vordert in deze procedure vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden doordat de caravan is afgevoerd. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft [appellant] in een tussenarrest van 19 september 2023 toegelaten tot bewijslevering met betrekking tot de staat en de waarde van de stacaravan en de inboedel. In dit arrest komt het hof tot de conclusie dat Mijbupark een deel van de gevorderde schade moet betalen.

2.Het verdere procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het tussenarrest van dit hof van 19 september 2023 waarin [appellant] tot bewijslevering is toegelaten;
  • de akte uitlating, tevens akte wijziging van (grondslag van) eis van Mijbupark;
  • de akte uitlaten, tevens houdende overlegging producties tevens houdende bezwaar tegen de akte wijziging van (grondslag) van eis van [appellant] , met productie 15;
  • de akte uitlaten tevens houdende overlegging producties van [appellant] , met productie 16;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 7 februari 2024;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 14 februari 2024;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 17 september 2024;
  • de memorie na enquete, tevens houdende akte vermindering van eis, met producties 16 en 17 van [appellant] ;
  • de memorie na enquete van Mijbupark.

3.De gewijzigde vorderingen in hoger beroep

3.1
[appellant] heeft bij memorie na enquête zijn vordering in die zin verminderd dat hij thans vordert:
I. voor recht te verklaren dat Mijbupark toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] ;
II. veroordeling van Mijbupark tot betaling van € 14.815,38, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. veroordeling van Mijbupark tot betaling van € 1.117,02 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. afwijzing van de vorderingen in reconventie van Mijbupark.
3.2
Mijbupark heeft op haar beurt de grondslag van haar vordering gewijzigd. Zij vordert thans dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.171,15, te vermeerderen met wettelijke rente, uit hoofde van (nakoming van) de seizoensovereenkomst.
3.3
[appellant] heeft zich verzet tegen deze eiswijziging. Volgens hem is de eiswijziging in strijd met de tweeconclusieregel en met de eisen van de goede procesorde omdat hij zich tegen die gewijzigde eis niet meer kan verzetten. Het hof zal over dit bezwaar later in dit arrest oordelen.

4.Verdere beoordeling in hoger beroep

Inleidende overwegingen

4.1
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat Mijbupark niet gerechtigd was om (in juli 2019) de caravan van [appellant] te verwijderen van de camping en te laten vernietigen. Mijbupark moet daarom de schade vergoeden die [appellant] door dit handelen heeft geleden. Het hof heeft [appellant] opgedragen te bewijzen dat de caravan de door hem gestelde waarde had en dat (i) de door hem genoemde overige goederen aanwezig waren ten tijde van de verwijdering van de caravan en (ii) dat deze goederen de door hem gestelde waarde hadden.
4.2
[appellant] heeft om aan de bewijsopdracht te voldoen de volgende getuigen doen horen:
  • [appellant] ;
  • [getuige 2] ;
  • [getuige 3]
  • [getuige 4]
  • [getuige 5]
  • [getuige 6]
  • [getuige 7] .
4.3
In contra-enquete zijn op verzoek van Mijbupark de volgende getuigen gehoord:
  • [getuige 8] ;
  • [getuige 9] ;
  • [getuige 10] .
De verdere beoordeling van de vordering van [appellant]
4.4
Het hof heeft in het tussenarrest al geoordeeld dat Mijbupark niet gerechtigd was de caravan van [appellant] te verwijderen en te laten vernietigen. Het hof moet nu beoordelen hoe hoog de schade is die [appellant] hierdoor geleden heeft.
4.5
De caravan is door Mijbupark in juli 2019 verwijderd. [appellant] heeft als getuige verklaard dat hij in april 2019 voor het laatst bij de caravan is geweest. Zijn verklaring komt er, in grote lijnen, op neer dat hij de caravan toen in goede staat heeft achtergelaten nadat hij de voortent had gerepareerd. Omdat het hoger beroep in deze procedure is ingesteld vóór 1 januari 2025, is op de verklaring van [appellant] nog artikel 164 lid 2 Rv (oud) van toepassing, dat inhoudt dat de verklaring van een partij omtrent de door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
4.6
De getuige [getuige 2] was in april 2019 samen met [appellant] bij de caravan. Hij heeft verklaard dat hij daarvóór vier tot vijf keer in de caravan was geweest. Toen hij er in april 2019 was, was er afgezien van de schade aan de voortent niets bijzonders. Hij heeft gezien dat de inventaris aanwezig was. Verder was de situatie “zoals altijd”.
4.7
De overige getuigen die door [appellant] zijn voorgebracht hebben niet over de situatie in 2019 kunnen verklaren, maar wel over de situatie in 2018 en/of eerder. Zij hebben – in grote lijnen – allemaal verklaard dat de caravan tijdens hun bezoeken netjes was, en in goede staat onderhouden. Hun verklaringen komen er ook op neer dat er inventaris in de caravan en in de voortent aanwezig was, en dat het geheel een goed onderhouden indruk maakte.
4.8
[appellant] heeft zich verder beroepen op foto’s van de caravan en voortent van (volgens het bijschrift op die foto’s) juni 2017 en augustus en september 2018. Op die foto’s maakt de caravan een nette indruk en is er inventaris te zien. Verder heeft hij enkele foto’s overgelegd die volgens het bijschrift gemaakt zijn in 2019 bij het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden.
4.9
Het hof is op basis van de door [appellant] voorgebrachte getuigen, onder wie [appellant] zelf, wiens verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] , van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de caravan in ieder geval tot april 2019 (en na de reparatie van de voortent weer) in goede staat verkeerde, en beschikte over een daarbij passende inventaris. Dit was blijkens de getuigenverklaringen een situatie die gedurende enkele jaren heeft bestaan, zodat het hof er ook vanuit gaat dat [appellant] onder normale omstandigheden zich ervoor inspande om de caravan in goede staat te houden.
4.1
Tegenover de verklaringen van de door [appellant] voorgebrachte getuigen staan die van de getuigen [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] . Zij verklaren eensgezind dat, op het moment waarop zij in 2019 de caravan zijn binnen gegaan, de caravan in slechte toestand verkeerde en dat de inboedel zo goed als was verwijderd. De getuigen hebben verklaard dat het in de caravan vies was, dat er (uitwerpselen van) muizen en ratten waren ( [getuige 8] ), dat het een rommeltje was, smoezelig en vies, dat er tassen met afval stonden ( [getuige 9] ), dat er beschimmelde etensresten in de koelkast stonden, dat het eruit zag alsof de familie niet zou terugkomen en dat er geen waardevolle spullen stonden ( [getuige 10] ). De getuige [getuige 10] heeft verder verklaard dat de caravan misschien wel weer gebruikt zou kunnen worden als er flink schoongemaakt zou worden, maar dat de vloer doorzakte.
4.11
Er bestaat zodoende een flinke discrepantie tussen de verklaringen van de door [appellant] voorgebrachte getuigen enerzijds en de verklaringen van [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] anderzijds. Om die reden heeft de raadsheer-commissaris op de zitting gevraagd of het denkbaar is dat de caravan na april 2019 is gekraakt en dus door derden is uitgeleefd. De getuige [getuige 9] heeft die kans echter niet hoog ingeschat omdat er toezicht op de caravan werd gehouden.
4.12
Het hof is er, mede gelet op de foto’s die [appellant] heeft overgelegd, in voldoende mate van overtuigd dat de caravan in april 2019 in goede staat verkeerde, zodat onverklaarbaar is waarom [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] de caravan in juli 2019 in uitgeleefde staat hebben aangetroffen. Enkel tijdsverloop kan dit in zo’n korte periode niet verklaren, terwijl de door de raadsheer-commissaris geopperde alternatieve mogelijkheid juist door de namens Mijbupark voorgebrachte getuige [getuige 9] onwaarschijnlijk is geacht. De verklaringen van [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] worden echter, anders dan de verklaringen van de door [appellant] voorgebrachte getuigen, niet ondersteund door beeldmateriaal, hetgeen tot op zekere hoogte afbreuk doet aan de waarde van die verklaringen.
4.13
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de caravan in april 2019 in goede staat verkeerde, maar dat de toestand van de caravan (met inventaris) sinds dat moment kennelijk achteruit is gegaan. Of en in hoeverre die achteruitgang zo ernstig was als door de door Mijbupark voorgebrachte getuigen is verklaard, is niet objectief vast te stellen, terwijl zonder van buiten komende oorzaak niet aannemelijk is dat de toestand van de caravan in korte tijd zo ernstig achteruit is gegaan als door die getuigen geschetst. Dat zo’n van buiten komende oorzaak zich heeft voorgedaan, is echter evenmin vast te stellen of te verklaren. Ook wanneer van een zekere achteruitgang wordt uitgegaan, betekent dat echter niet dat de caravan (met inventaris) helemaal geen waarde meer had.
4.14
Op grond van het bepaalde in artikel 6:97 BW moet de rechter de schade begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Wanneer de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. Uitgangspunt is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. De schade moet worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
4.15
Het hof is van oordeel dat tot deze omstandigheden de volgende behoren. Het is Mijbupark die door eigenrichting de schade heeft veroorzaakt. Dat gegeven rechtvaardigt tot op zekere hoogte dat onzekerheid over de omvang van die schade in haar nadeel in de afweging wordt betrokken. Mijbupark heeft bovendien de caravan en de (resterende) inboedel vernietigd, waardoor de toestand van de caravan niet meer objectief kan worden vastgesteld. Zij heeft tot slot die toestand niet met foto’s en video’s vastgelegd, althans heeft zij eventueel beeldmateriaal niet in het geding gebracht (volgens de getuige [getuige 10] zijn er in ieder geval foto’s gemaakt van de buitenkant van de caravan ten tijde van de ontruiming van de camping). Dat was een hele kleine moeite geweest en bovendien voor de hand liggend en het zou de thans gevoerde discussie aanzienlijk hebben vereenvoudigd. Van [appellant] kon dit niet worden verwacht, aangezien Mijbupark hem niet op deugdelijke wijze van de ophanden zijnde verwijdering op de hoogte had gebracht. Ook dit gegeven rekent het hof in het nadeel van Mijbupark mee bij het begroten van de schade.
4.16
[appellant] heeft zich met betrekking tot de waarde van de caravan beroepen op een rapport van “Brand und Partner” van 22 januari 2024, waarin de waarde van de caravan (met voortent) is geschat op € 8.400,-. Hij heeft zich verder beroepen op enkele advertenties voor vergelijkbare caravans en naar voren gebracht dat hij de caravan (zonder voortent) in 2013 voor een bedrag van € 14.000,- heeft gekocht. In zijn memorie na enquete vordert hij voor de caravan met voortent een bedrag van € 8.400,- en voor de inventaris een bedrag van € 7.128,20 en in totaal, na aftrek van 10% van de nieuwwaarde van de inventaris, een bedrag van € 14.815,38.
4.17
Het hof is van oordeel dat [appellant] met het rapport van Brand und Partner, de foto’s en de advertenties, en tegen de achtergrond van de aanschafwaarde in 2013, voldoende heeft aangetoond dat de waarde van de caravan met voortent in goede staat ongeveer € 8.400,- zou zijn. Het hof neemt verder aan dat de door [appellant] opgesomde inventaris in ieder geval in april 2019 in de caravan aanwezig was. De bedragen die [appellant] aan de afzonderlijke bestanddelen van de inventaris heeft gekoppeld, komen het hof niet bovenmatig voor, zij het dat een afschrijving van 10% van inboedelgoederen aan de lage kant is. In zoverre komt het hof ook wat betreft de waarde per april 2019 al tot een wat lager bedrag dan [appellant] opvoert.
4.18
Daar komt bij dat het hier niet gaat om de waarde per april 2019, maar om de waarde per juli 2019. Gelet op de hiervoor besproken getuigenverklaringen van [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] zijn er reële aanwijzingen dat de waarde toen (veel) lager was dan in april 2019. De onzekerheid over de waarde per juli 2019 komt deels voor risico van [appellant] , nu hij de bewijslast draagt, maar zoals hiervoor overwogen komt die onzekerheid in dit geval ook voor een deel voor risico van Mijburgpark. Alles afwegend is het hof van oordeel dat de schade moet worden geschat op de helft van het door [appellant] opgevoerde bedrag, en zodoende op
€ 7.407,69. Het hof zal dit bedrag toewijzen. [appellant] heeft gevorderd dat over dit bedrag de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 30 oktober 2019. Dat deel van de vordering is toewijsbaar.
4.19
[appellant] heeft verder gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Mijbupark toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . Die vordering is ook toewijsbaar in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Mijbupark toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen.
4.2
[appellant] heeft tot slot gevorderd dat een bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen van € 1.117,02. Mijbupark heeft weersproken dat er kosten zijn gemaakt voor andere werkzaamheden dan die ter instructie van de procedure. Tegenover dat verweer heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, aangezien hij slechts één brief (van 16 oktober 2019, productie 9 bij dagvaarding) in het geding heeft gebracht en die brief inderdaad ter instructie van de procedure is. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
De beoordeling van de vordering in reconventie
4.21
Mijbupark heeft na het tussenarrest de grondslag van haar vordering in die zin gewijzigd dat zij nakoming van de overeenkomst vordert en betaling van het stageld voor 2019. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.22
Dat bezwaar slaagt omdat wijziging van de grondslag van de vordering na het tussenarrest in strijd is met de tweeconclusieregel die meebrengt dat stellingen en verweren in het eerste processtuk in hoger beroep naar voren moeten worden gebracht. Mijbupark had, gelet op de discussie die partijen voerden, kunnen anticiperen op het oordeel van het hof en eventueel subsidiair nakoming van de overeenkomst kunnen vorderen. Een uitzondering op de tweeconclusieregel doet zich dus niet voor.
4.23
Ten overvloede overweegt het hof dat de vordering van Mijbupark niet toewijsbaar is. [appellant] is immers stageld verschuldigd voor het hele seizoen. Mijbupark heeft door eigenrichting het genot van de staplaats aan [appellant] voor het tweede deel van het seizoen ontnomen. Daarbij past niet dat [appellant] het stageld geheel of gedeeltelijk toch verschuldigd is. Het in de memorie na enquête gevoerde verrekeningsverweer – waarop [appellant] niet meer heeft kunnen reageren – kan daarom onbesproken blijven.
De proceskosten
4.24
Mijbupark heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Weliswaar wijst het hof slechts de helft van het gevorderde toe, maar Mijbupark heeft, door eerst de caravan eigenmachtig te verwijderen en vervolgens te weigeren de schade te vergoeden, deze procedure noodzakelijk gemaakt. Ook het getuigenverhoor is door dit optreden van Mijbupark (en het feit dat Mijbupark geen foto’s of video’s heeft gemaakt) noodzakelijk geworden. Daarbij past veroordeling van Mijbupark in de kosten van het geding. Die kosten worden als volgt begroot:
Eerste aanleg:
gemachtigdensalaris in conventie: € 933,-
gemachtigdensalaris in reconventie: € 498,-
Hoger beroep:
dagvaarding € 130,11
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 3.642,- (tarief II, maximum van drie punten)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.733,11 (excl. getuigentaxen)
4.25
Tot de proceskosten behoren verder de getuigentaxen. Die zijn tijdens de zittingen door de raadsheer-commissaris voorlopig begroot en zullen thans worden vastgesteld. Mijbupark heeft bezwaar gemaakt tegen de door de getuigen opgegeven bedragen omdat ook in Duitsland een getuige vrij moet krijgen van zijn werkgever om te getuigen. Verder heeft zij betwist dat het noodzakelijk was om kosten voor een hotelovernachting te maken.
4.26
Op grond van artikel 182 Rv worden de kosten van de getuige door de rechter begroot. Blijkens artikel 170 lid 1 Rv kan de rechter bij de proceskostenveroordeling rekening ermee houden wanneer een partij meer getuigen heeft voorgebracht dan redelijkerwijs nodig was. Op grond van artikel 26 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken zijn bij algemene maatregel van bestuur de bedragen vastgesteld welke wegens werkzaamheden, tijdverzuim en daarmee verband houdende noodzakelijke kosten, en wegens reis- en verblijfkosten aan getuigen toekomen. In artikel 2 van het hierop gebaseerde Besluit griffierechten burgerlijke zaken, is verwezen naar het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van artikel 8 lid 1 sub d van dit Besluit tarieven in strafzaken 2003, komt getuigen onder meer een vergoeding toe van € 6,81 per uur. Van de regels van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 kan echter op grond van artikel 2, lid 2 van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken worden afgeweken bij personen die in het buitenland verblijven.
4.27
Het hof oordeelt als volgt. De door [appellant] voorgebrachte getuigen wonen en verblijven alle in het buitenland, zodat het hof niet is gebonden aan de regels van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het hof acht het gelet op de afstand tussen de woonplaats van de getuigen en Den Haag, en het aanvangstijdstip van de zittingen, ook niet onredelijk dat de getuigen in Den Haag hebben overnacht. Een redelijk handelend advocaat die op tijd bij een zitting wil zijn, zou dat bij een vergelijkbare reisafstand waarschijnlijk zekerheidshalve ook doen. [appellant] zelf en [getuige 2] hebben geen kosten opgevoerd. De kosten die de getuige [getuige 3] heeft opgevoerd acht het hof niet onredelijk. De getuige [getuige 4] heeft kosten opgevoerd in verband met het feit dat zij door haar verschijnen als getuige, die dag geen patiënten heeft kunnen zien. Zij heeft die kosten op de zitting uiteen gezet en het hof acht dit ook niet onredelijk. Datzelfde geldt voor de getuige [getuige 5] . Waarschijnlijk had hij inderdaad geen vrije dag hoeven opnemen, maar hij heeft dat wel gedaan, en het hof acht het onredelijk dat hij de daarmee verband houdende kosten niet vergoed zou krijgen. De getuige [getuige 6] heeft ook zijn kosten gemotiveerd uiteen gezet en ook die komen het hof niet bovenmatig voor. Het hof acht alleen het horen van de echtgenote van [appellant] , [getuige 7] , onnodig omdat er al meerdere getuigen waren die min of meer hetzelfde hadden verklaard. Het hof zal de door haar opgevoerde kosten daarom voor rekening van [appellant] laten. Per saldo betekent dit dat het volgende bedrag voor vergoeding in aanmerking komt: 199,99 + 844,40 + 414,40 + 581,45 =
€ 2.040,24.
Conclusie
4.28
Het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, net als een deel van de gevorderde hoofdsom. Mijbupark moet de kosten van het geding dragen op de wijze zoals hiervoor is bepaald.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 december 2021,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat Mijbupark toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten seizoensovereenkomst;
  • veroordeelt Mijbupark tot betaling van € 7.407,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vorderingen in reconventie van Mijbupark af;
  • veroordeelt Mijbupark in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 8 december 2021 begroot op € 1.431,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt Mijbupark in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 4.733,11, en € 2.040,24 aan getuigentaxen;
  • bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat als Mijbupark niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Mijbupark de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,- vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Mijbupark deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • wijst het meer of anders gevorderde af;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.M. Dousma-Valk en R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.