Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant],
[appellante],
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling van het hoger beroep
- te oordelen dat het vonnis waarvan beroep uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en moet worden vernietigd voor zover hun verzoek om een eerdere ingangsdatum is afgewezen;
- alsnog hun oorspronkelijke verzoek inzake de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen;
- te constateren dat de schuldsaneringsregeling door tijdsverloop inmiddels is beëindigd;
- vast te stellen dat zij sinds 6 november 2023 ontheven hadden moeten worden van een verplichting tot afdracht aan de boedel en inspanningsverplichtingen als bedoeld in de prejudiciële procedure en de Wsnp-bewindvoerder te bevelen al hetgeen sinds 6 november 2023 door hen in dat kader is afgedragen terstond terug te betalen.
- Met de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld: de eerste aflossing
- Als eerste aflossing in de zin van art. 349a lid 1 Fw is in de eerste plaats aan te merken een aflossing die of een gespaard bedrag dat ten goede is gekomen of komt aan de gezamenlijke schuldeisers. Een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag kan in beginsel eveneens als zodanige eerste aflossing worden aangemerkt.
- Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject
- Bij hantering van het alternatieve aanvangsmoment dient de rechter de termijn van de schuldsaneringsregeling, met overeenkomstige toepassing van de verlengingsbevoegdheid van art. 349a lid 1 Fw, zodanig vast te stellen dat, in het na de uitspraak resterende gedeelte van die termijn, de bewindvoerder zijn verslag kan opmaken en indienen en de rechter de eindzitting kan bepalen. Ten behoeve van de rechtsgelijkheid bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan de rechter daarbij als uitgangspunt hanteren dat voor die stappen een half jaar nodig is, en de termijn van de schuldsaneringsregeling dus zodanig verlengen dat die regeling vanaf de uitspraak ten minste een half jaar wordt toegepast. Voor zover de rechter met het oog hierop de (formele) termijn van de schuldsaneringsregeling heeft verlengd, is de schuldenaar gedurende dat gedeelte van de termijn ontheven van de verplichting tot afdracht aan de boedel en van zijn inspanningsverplichting. De medewerkings- en informatieplichten van de schuldenaar jegens de bewindvoerder (art. 327 Fw in verbinding met art. 105-105a Fw) gelden in die periode wel.