ECLI:NL:GHDHA:2025:561

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
200.333.961/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Wsnp

In deze zaak hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling werd verklaard met als ingangsdatum 6 april 2023. Appellanten zijn het niet eens met deze ingangsdatum en verzoeken het hof om deze te vervroegen naar 6 mei 2022, de datum van hun eerste aflossing. De rechtbank had in haar vonnis de ingangsdatum vastgesteld op basis van een saldo-overzicht van de boedelactief, waaruit bleek dat appellanten onvoldoende hadden gereserveerd voor hun schuldeisers. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2025 zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is er een brief van de Wsnp-bewindvoerder besproken.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellanten tijdens het minnelijke traject aan hun verplichtingen hebben voldaan. De Hoge Raad had eerder in een prejudiciële beslissing verduidelijkt dat de eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling moet worden aangemerkt als een aflossing die ten goede komt aan de gezamenlijke schuldeisers. Gezien de omstandigheden en de eerdere beslissingen van de rechtbank, heeft het hof besloten de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast te stellen op 6 mei 2022, waarmee het hoger beroep van appellanten slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, behoudens de bepaling over de ingangsdatum, en verklaart dat de schuldsaneringsregeling inmiddels is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.333.961/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/23/139 R C/10/23/140 R
Arrest van 1 april 2025
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant], [appellante], en tezamen: appellanten,
advocaat: mr. R.R. Verkerk te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op appellanten is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2023 de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, met als ingangsdatum 6 april 2023. Appellanten zijn het niet eens met deze ingangsdatum. Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 13 oktober 2023, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam. Het hof heeft nog kennis- genomen van door appellanten nader overgelegde producties en een brief (met bijlagen) van 18 februari 2025 van de Wsnp-bewindvoerder L. Hordijk.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Verkerk en mr. S.A. Smit, advocaat te Rotterdam en vergezeld van beschermingsbewindvoerder M.A.T. Noordzij, alsmede de Wsnp-bewindvoerder L. Hordijk.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toegewezen en de ingangsdatum van de termijn op 6 april 2023 bepaald. De rechtbank zag aanleiding om een eerdere ingangsdatum vast te stellen, maar is daarbij afgeweken van de door appellanten verzochte ingangsdatum van 6 mei 2022 (datum eerste aflossing).
2.2.
De rechtbank heeft de door haar gekozen ingangsdatum als volgt toegelicht. Op het saldo-overzicht boedelactief is te zien hoeveel appellanten vanaf datum eerste aflossing op 6 mei 2022 tot en met september 2023 (dus over een periode van zeventien maanden) hadden moeten reserveren voor de schuldeisers en hoeveel zij werkelijk hebben gereserveerd. Volgens het overzicht moesten appellanten (indien er geen sprake was van beslag; beslag geldt volgens de rechtbank in dit kader niet als een aflossing) een bedrag van € 50.428,24 op de boedelrekening hebben gespaard voor de schuldeisers. Gelet hierop kwam de rechtbank op een bedrag van (€ 50.428,24 / 17 maanden) € 2.966,37 dat maandelijks gespaard had moeten worden voor de schuldeisers. Aangezien er tot de zitting bij de rechtbank een bedrag van € 17.455,67 was gereserveerd, heeft de rechtbank beslist de ingangsdatum van de regeling vast te stellen op 6 april 2023.
2.3.
Appellanten zijn het niet eens met de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 6 april 2023. Zij hebben het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en de ingangsdatum van de termijn van de schuldsaneringsregeling te bepalen op 6 mei 2022, zijnde de datum van de eerste aflossing.
2.4.
De zaak is op verzoek van appellanten aangehouden vanwege prejudiciële vragen in een andere soortgelijke bij het hof aanhangige zaak over de uitleg van art. 349a lid 1 Faillissementswet (Fw). Op 20 december 2024 heeft de Hoge Raad in die zaak een prejudiciële beslissing gegeven (ECLI:NL:HR:2024:1913).
2.5.
Bij vonnissen van 28 oktober 2024 heeft de rechtbank Rotterdam aan [appellant] en aan [appellante] de zogenoemde “schone lei” verleend. De rechtbank oordeelde dat appellanten niet (toerekenbaar) tekortgeschoten zijn in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, en dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van appellanten eindigen. Na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn de bestaande vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar. De rechtbank heeft in beide vonnissen het salaris van de Wsnp-bewindvoerder, inclusief onkosten, vastgesteld op het aanwezige actief tot een bedrag van maximaal € 2.022,76 (gezamenlijk dus maximaal: € 4.045,52).
2.6.
Op 29 oktober 2024 heeft de Wsnp-bewindvoerder ten aanzien van de schuldsaneringsregeling de slotuitdelingslijst aan appellanten, hun beschermingsbewindvoerder en de rechter-commissaris gestuurd. De rechter-commissaris heeft de slotuitdelingslijst goedgekeurd op 30 oktober 2024 en bepaald dat deze op 29 november 2024 zal worden gedeponeerd (gepubliceerd op 31 oktober 2024). Op 10 december 2024 is de slotuitdelingslijst verbindend geworden waardoor de schuldsaneringsregeling van appellanten is beëindigd. De uitdeling aan de crediteuren heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 december 2024.
2.7.
Appellanten hebben het hof bij brief van 20 december 2024 verzocht in lijn met de beslissing van de Hoge Raad:
  • te oordelen dat het vonnis waarvan beroep uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting en moet worden vernietigd voor zover hun verzoek om een eerdere ingangsdatum is afgewezen;
  • alsnog hun oorspronkelijke verzoek inzake de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen;
  • te constateren dat de schuldsaneringsregeling door tijdsverloop inmiddels is beëindigd;
  • vast te stellen dat zij sinds 6 november 2023 ontheven hadden moeten worden van een verplichting tot afdracht aan de boedel en inspanningsverplichtingen als bedoeld in de prejudiciële procedure en de Wsnp-bewindvoerder te bevelen al hetgeen sinds 6 november 2023 door hen in dat kader is afgedragen terstond terug te betalen.
2.8.
De Wsnp-bewindvoerder heeft het hof bij brief van 18 februari 2025 - samengevat - verzocht het verzoek van appellanten bij gebrek aan belang af te wijzen, omdat de schuldsaneringsregeling is beëindigd met een verlening van de schone lei en de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
2.9.
Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde op de zitting overweegt het hof als volgt.
2.10.
In de eerder genoemde prejudiciële beslissing van 20 december 2024 (zie rov. 3.13) heeft de Hoge Raad op de door het hof gestelde vragen, voor zover van belang, de volgende antwoorden gegeven (onderstrepingen hof):
  • Met de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld: de eerste aflossing
  • Als eerste aflossing in de zin van art. 349a lid 1 Fw is in de eerste plaats aan te merken een aflossing die of een gespaard bedrag dat ten goede is gekomen of komt aan de gezamenlijke schuldeisers. Een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag kan in beginsel eveneens als zodanige eerste aflossing worden aangemerkt.
  • Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject
  • Bij hantering van het alternatieve aanvangsmoment dient de rechter de termijn van de schuldsaneringsregeling, met overeenkomstige toepassing van de verlengingsbevoegdheid van art. 349a lid 1 Fw, zodanig vast te stellen dat, in het na de uitspraak resterende gedeelte van die termijn, de bewindvoerder zijn verslag kan opmaken en indienen en de rechter de eindzitting kan bepalen. Ten behoeve van de rechtsgelijkheid bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan de rechter daarbij als uitgangspunt hanteren dat voor die stappen een half jaar nodig is, en de termijn van de schuldsaneringsregeling dus zodanig verlengen dat die regeling vanaf de uitspraak ten minste een half jaar wordt toegepast. Voor zover de rechter met het oog hierop de (formele) termijn van de schuldsaneringsregeling heeft verlengd, is de schuldenaar gedurende dat gedeelte van de termijn ontheven van de verplichting tot afdracht aan de boedel en van zijn inspanningsverplichting. De medewerkings- en informatieplichten van de schuldenaar jegens de bewindvoerder (art. 327 Fw in verbinding met art. 105-105a Fw) gelden in die periode wel.
2.11.
Appellanten hebben op 5 mei 2022 een overeenkomst getekend voor gemeentelijke schuldhulpverlening. Vervolgens hebben zij op 6 mei 2022 de eerste gelden gereserveerd ten behoeve van het schuldsaneringstraject. Deze reservering is in het vonnis waarvan beroep door de rechtbank terecht vastgesteld als moment van eerste aflossing. Vervolgens hebben appellanten in het kader van het minnelijk traject, binnen hun mogelijkheden, zoals ook op de zitting van het hof nader is toegelicht, maximaal afgelost. Ook hebben appellanten zich gehouden aan de regels en afspraken die golden voor het minnelijk traject. Omdat voldoende is gebleken dat appellanten tijdens het minnelijke voortraject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien, zal het hof de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vaststellen op de datum waarop de buitengerechtelijke schuldregeling is aangevangen, te weten 6 mei 2022.
2.12.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep slaagt.
2.13.
Omdat de schuldsaneringsregeling van appellanten feitelijk is beëindigd is verlenging van de schuldsaneringsregeling niet aan de orde. Het verzoek om de Wsnp-bewindvoerder te bevelen al dat wat in het kader van de schuldsaneringsregeling is afgedragen sinds 6 november 2023 aan appellanten terug te betalen wordt door het hof afgewezen. Appellanten dienen zich voor deze kwestie te verstaan met de betrokken rechter-commissaris en/of de rechtbank.
2.14.
Het hof zal beslissen zoals hierna is vermeld.

3.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2023, behoudens voor zover daarin is bepaald dat de termijn van de Wsnp achttien maanden bedraagt en aanvangt op 6 april 2023, vernietigt het vonnis in zoverre en beslist daarover opnieuw rechtdoende als volgt;
- stelt de aanvangsdatum op 6 mei 2022;
- stelt vast dat appellanten vanaf 6 november 2023 ontheven hadden moeten worden van de verplichting tot afdracht aan de boedel en van hun inspanningsverplichting;
- verklaart dat de schuldsaneringsregeling van appellanten inmiddels is beëindigd;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Harten, J.M. van der Klooster en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.