ECLI:NL:GHDHA:2025:551

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BK-24/651 en BK024/652
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij intrekking hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelastingen gemeente Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding van belanghebbende, die hoger beroep had ingesteld tegen twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 68,50, waren opgelegd voor het niet betalen van parkeerbelasting op twee verschillende data in 2022. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank. De Rechtbank wees het beroep af, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Op 18 februari 2025 trok belanghebbende het hoger beroep in en verzocht om vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.554, en de betaalde griffierechten van € 188. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/651 en BK-24/652

Uitspraak van 3 april 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.J.J.G. Fernandes)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het verzoek om proceskostenvergoeding van belanghebbende bij intrekking van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 mei 2024, nummers SGR 23/1008 en SGR 23/1293.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd van de gemeente Den Haag ten bedrage van elk: € 68,50, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 66,50 kosten voor het opleggen van de betreffende naheffingsaanslag (de naheffingsaanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de naheffingsaanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, gedagtekend 17 januari 2025, ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 18 februari 2025 het hoger beroep ingetrokken en daarbij een verzoek om vergoeding van proceskosten gedaan als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; het verzoek). Het Hof heeft daarop bij bericht van 19 februari 2025 om 16.06 uur via het systeem Digitale Toegang partijen laten weten dat het hoger beroep is ingetrokken maar dat het verzoek om proceskostenvergoeding op de zitting van 20 februari 2025 zal worden behandeld.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek om proceskostenvergoeding heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 februari 2025. De Heffingsambtenaar is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd ter zake van het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] op 28 augustus 2022 om 22:22 uur in de [straat 1] te [woonplaats] ter hoogte van nummer […] en een naheffingsaanslag ter zake van het parkeren op 23 september 2022 om 16:14 op de [straat 2] te [woonplaats] ter hoogte van nummer […] . Deze locaties zijn aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning kan worden geparkeerd. Op voornoemde data en tijdstippen was voor de auto geen parkeerbelasting voldaan en was evenmin sprake van parkeren met een geldige parkeervergunning.

Beoordeling van het verzoek om vergoeding van proceskosten en griffierechten

2.1.
De Heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 17 januari 2025 vermeld dat aanleiding bestaat de naheffingsaanslagen te vernietigen. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop in zijn brief van 18 februari 2025 het hoger beroep ingetrokken en daarbij verzocht de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), vast te stellen op twee procespunten voor het indienen van (twee) bezwaarschriften, met een wegingsfactor van 0,5, twee procespunten voor het indienen van (twee) beroepschriften, met een wegingsfactor van 0,5, en één procespunt voor het indienen van het hogerberoepschrift, met een wegingsfactor 0,5.
2.2.
Gelet op het in 2.1 overwogene veroordeelt het Hof de Heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, conform artikel 8:75a van de Awb, in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.554:
- voor de bezwaarfase: 2 punten voor het indienen van de twee bezwaarschriften, met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 0,5;
- voor de beroepsfase: 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, waarde per punt € 907 en een wegingsfactor 0,5;
- voor het hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, waarde per punt € 907 en een wegingsfactor 0,5).
Volgens artikel 3, lid 1, Bpb zijn samenhangende zaken: de door één of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, Bpb is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. In het onderhavige geval voldoen de zaken vanaf de beroepsfase aan die omschrijving.
De wegingsfactor 0,5 voor zwaarte is vastgesteld conform het Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, Gerechtshof Den Haag 14 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1398.
2.3.
Voorts dienen aan belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 188 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.554; en
  • gelast de Heffingsambtenaar de door belanghebbende betaalde griffierechten van
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en A.P. Bliek-Monsma, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema.
De griffier, de voorzitter,
Y. Postema H.A.J. Kroon
De beslissing is op 3 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.