ECLI:NL:GHDHA:2025:480

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
22-002837-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een ijzeren staaf op de openbare weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, nadat hij op 27 april 2024 in 's-Gravenhage het slachtoffer met een massieve ijzeren staaf op het hoofd heeft geslagen. Het hof oordeelt dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie zelf hebben opgezocht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij het slachtoffer met de staaf heeft geslagen, maar ontkent dat dit op het hoofd was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte met kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002837-24
Parketnummer: 09-145123-24
Datum uitspraak: 25 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zijn bijzondere voorwaarden verbonden zoals nader uiteengezet in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage openlijk, te weten, op/aan de [straat], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door: - met een ijzeren staaf/pijp tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of - (met de vuist) tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 april 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door
deverdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalenmet een ijzeren staaf
/pijptegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
Poging tot doodslag
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof in navolging van de rechtbank vast dat op 27 april 2024 op de [straat] een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Uit de processen-verbaal volgt dat zowel de verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij [slachtoffer] met een ijzeren staaf op zijn rug heeft geslagen, doch heeft ontkend hem op zijn hoofd te hebben geslagen.
Het hof overweegt het volgende.
Op de ter zitting vertoonde beelden, gemaakt door één van de verbalisanten, is te zien dat de verdachte met een staaf een zwaaiende beweging maakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer], en dat deze vervolgens het bewustzijn verliest. In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel op het achterhoofd van [slachtoffer] en dat letsel past bij een klap met een dergelijke staaf. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] van alleen een klap op de rug, zoals in de lezing van de verdachte zou zijn gegeven, bewusteloos zou zijn geraakt.
Bovendien is het onaannemelijk dat [slachtoffer] reeds een bloedende hoofdwond had voordat hij een klap kreeg met de staaf.
Het hof acht het daarom bewezen dat de verdachte met een staaf [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de verdachte met die geweldshandelingen de opzet heeft gehad [slachtoffer] te doden (onder 1 primair) of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen(onder 1 subsidiair) dan wel openlijk en in verenging geweld heeft gebruikt (onder 1 meer subsidiair).
Het hof kan niet vaststellen dat de verdachte erop uit was om [slachtoffer] te doden, in de zin dat hij daar "vol" opzet op had. Het hof komt daarom toe aan de vraag of de verdachte opzet op diens dood heeft gehad in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust
heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te
achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij die kans bewust heeft
aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-
indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels kan het uitoefenen van geweld tegen het hoofd, zoals het daarop slaan met een zwaar voorwerp, leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat schedel- en hersenletsel een dodelijke afloop tot gevolg kunnen hebben. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zodanig letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop geweld is uitgeoefend een belangrijke rol.
Het hof ziet op de eerder genoemde ter zitting getoonde beelden de verdachte een staaf met beide handen van boven zijn (verdachtes) hoofd met een lange en krachtige zwaai in de richting van het hoofd van [slachtoffer] slaan.
Uit onderzoek is gebleken dat de betreffende ijzeren staaf een lengte heeft van 63 centimeter en 4,56 kilogram weegt. Door met een dergelijk groot en zwaar object met een krachtige zwaai op het hoofd van [slachtoffer], zijnde een kwetsbaar deel van zijn lichaam, te slaan, bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zodanig hersenletsel zou oplopen dat hij daaraan kon overlijden. Die gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk zou worden getroffen.
Het hof acht daarom evenals de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig
heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Het hof is van oordeel dat de poging doodslag niet tezamen en in vereniging is gepleegd en zal de verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Noodweer(exces)
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan.
Hij wilde zijn vriend beschermen tegen de aanval van het latere slachtoffer en zijn gedrag was het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt met betrekking tot het beroep op noodweer(exces) - overeenkomstig de rechtbank - als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces)is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of
goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding.
Een beroep op noodweer kan op grond van jurisprudentie niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op de exceptie beroept, op grond van diens bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een
geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen
(HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
Op basis van het procesdossier stelt het hof, gelijk de rechtbank, vast dat een conflict is ontstaan tussen
[slachtoffer], de verdachte en verdachte’s vriend.
[slachtoffer] was te voet en de verdachte en zijn vriend zaten in een rijdende auto. In plaats van zich te distantiëren van het conflict hebben de verdachte en zijn vriend hun auto midden op de openbare weg gestopt en zijn zij uitgestapt. Daarbij heeft - volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - zijn vriend een ijzeren staaf uit de auto meegenomen.
Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen aan te merken als enkel gericht op een confrontatie. Dat de verdachte en zijn vriend zijn uitgestapt om [slachtoffer] te helpen, zoals de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep weer heeft verklaard, vindt geen steun in het procesdossier. Dat zijn vriend uit de auto is gerukt door [slachtoffer], zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, vindt evenmin steun in het procesdossier.
Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant] blijkt dat diens eerste indruk was dat sprake was van een twee tegen één-situatie, namelijk de verdachte en zijn vriend tegen [slachtoffer].
Het hof is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed van de verdachte of zijn vriend en dat er daarom ook geen noodzaak bestond om zich hiertegen te verdedigen. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie. Daarmee komt de verdachte geen
beroep toe op noodweer of noodweerexces. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde is dus strafbaar en er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Het primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een ijzeren staaf van 63 cm en 4,56 kg tenminste één keer met kracht tegen het achterhoofd van het slachtoffer te slaan. Het slachtoffer raakte daardoor buiten bewustzijn en heeft letsel opgelopen. Door met een dergelijk voorwerp met kracht op het achterhoofd te slaan heeft de verdachte een aanzienlijk risico genomen. Dit alles had voor het slachtoffer veel slechter af kunnen lopen. Dat het uiteindelijke letsel beperkt is gebleven is dan ook niet aan de verdachte te danken. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich niet van de confrontatie met het slachtoffer heeft gedistantieerd. Hij zat immers in een rijdende auto en kon de situatie eenvoudig verlaten. Desondanks heeft hij de auto midden op de openbare weg gestopt en is hij een twee tegen één-situatie met het slachtoffer aangegaan. Daarnaast zijn meerdere personen ongewild getuige geweest van dit zinloze geweld, nu dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
Dergelijk ingrijpend geweld verstoort de orde en brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij omstanders.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2025, waaruit blijkt dat hoewel de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, er geen sprake is van soortgelijke feiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij hulp heeft gezocht bij zijn middelengebruik, en inmiddels in detentie volledig is afgekickt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B. Vogel, als voorzitter, en mr. J.W. van den Hurk en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2025.