Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/10/535914 / HA ZA 17-924
1.Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
Amlin Insurance SE,
HDI Global SE,
Starr Managing Agents Ltd. (namens Lloyd’s Syndicate CVS 1919),
XL Insurance Company SE,
AIG Europe S.A.,
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
daarvoor geheten: Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V.)
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, met eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, met bezwaar tegen de eiswijziging en producties;
- de akte houdende uitlaten producties van Odfjell;
- de antwoord-akte van de Verzekeraars, met een productie.
3.Feitelijke achtergrond
“
5Dekking
letsel of aantasting van de gezondheid al dan niet de dood ten gevolge hebbende, incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade en smartengeld (hierna te noemen personenschade);
- beschadiging, vernietiging, verontreiniging, verlies of het vuil worden van zaken, of het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen, incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade (hierna te noemen zaakschade);
- schade, anders dan personenschade of zaakschade (hierna te noemen zuivere vermogensschade).
“TA071-047 RECHTSBIJSTAND
- In de periode 2000-2012 gaf Odfjell geen prioriteit aan veiligheid en slaagde er niet in om op cruciale onderdelen te voldoen aan de wet- en regelgeving voor een Brzo-inrichting.
- Het veiligheidsbeheerssysteem van Odfjell kende structureel tekortkomingen.
- Odfjell had geen volledig inzicht in zijn bedrijfsprocessen, installaties en bijbehorende risico’s. Hierdoor ontbrak het fundament voor het veiligheidsmanagement.
- In de onderzochte periode van 2000 tot aan de stillegging in 2012 bleek het management van Odfjell niet in staat een veiligheidsaanpak te ontwikkelen en prioriteiten te stellen om de gewenste veiligheidsstandaard te bereiken voor de structurele beheersing van de veiligheidskritische processen. Daarmee is het management tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid.
- De DCMR en de (rechtsvoorgangers van de) VRR hanteerden een aanpak die bij ernstige overtredingen jarenlang niet leidde tot bestuurlijke sancties. Geconstateerde overtredingen die vanuit het oogpunt van procesveiligheid als ernstig zijn te kwalificeren, zijn: tekortkomingen in het VBS, het niet testen van koel- en blusvoorzieningen, tekortkomingen in het onderhoud van opslagtanks en de niet-bereikbaarheid van de bedieningspunten van het koelwatersysteem. Hiermee handelde de DCMR niet in overeenstemming met de provinciale sanctiestrategie.
- De bestuurlijke betrokkenheid bij de veiligheid van Odfjell was vóór medio 2011 gering.
4.Procedure bij de rechtbank
- € 1.752.108,74 (plus wettelijke rente) voor gebeurtenis 1;
- € 470.264,25 (plus wettelijke rente) voor gebeurtenis 2;
5.Vorderingen in hoger beroep
- de Verzekeraars naar rato van hun aandeel te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van € 251.588,98, vermeerderd met wettelijke rente;
- de Verzekeraars hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 6.775, vermeerderd met wettelijke rente;
- de Verzekeraars hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente, en de nakosten.
6.Beoordeling in hoger beroep
Verwerping bezwaar eiswijziging
primaire prestatie, zijnde het verschaffen van opslagcapaciteit. Volgens de Verzekeraars dient Odfjell zelf in te staan voor de deugdelijke nakoming van haar primaire prestatie, behoren gebreken in die dienstverlening tot haar ondernemers- of bedrijfsrisico en is het niet de bedoeling geweest van de bij de polis betrokken partijen en ook niet gebruikelijk om de primaire prestatie mee te verzekeren.
financieel nadeelvan
verzekerde, dat bestaat uit aan
derdente verlenen
vergoeding van schade, waarvoor hij wordt aangesproken op grond van verdrag, wet of
overeenkomst, vrijwaringsverplichtingen daaronder begrepen. Uit artikel 5.2 volgt dat personenschade, zaakschade en
zuivere vermogensschadevoor vergoeding in aanmerking komen. Uit deze artikelen, in onderlinge samenhang gelezen, blijkt derhalve dat ook vermogensschade als gevolg van een tekortschieten door de verzekerde in de nakoming van contractuele verplichtingen tegenover derden is gedekt. Vast staat voorts dat in de LPP niet een expliciete uitsluiting voor het ondernemers- of bedrijfsrisico is opgenomen. De stelling van de Verzekeraars dat uit het bepaalde in artikel 5.5.1.3 moet worden afgeleid dat voor het ondernemersrisico een beperkte dekking geldt, faalt. Artikel 5.5.1.3 voorziet in een uitbreiding van de dekking voor bepaalde door de verzekerde gemaakte extra kosten. Dat het om een uitbreiding van de dekking gaat, en dus niet om enige beperking daarvan, blijkt uit artikel 5.5.1, waarmee (onder meer) artikel 5.5.1.3 wordt ingeleid. In artikel 5.5.1 staat “
In aanvulling op art. 5.1” en “
dekt deze verzekering tevens”. Deze frases duiden zonder meer op een uitbreiding van de dekking. Nu ook elders in de polisvoorwaarden niet blijkt van beperkingen of uitsluitingen op dit punt (bijvoorbeeld in de vorm van een vervangingskostenclausule) wordt het standpunt van de Verzekeraars dat het ondernemers- of bedrijfsrisico van dekking is uitgesloten, verworpen. Grief 2 (principaal hoger beroep) faalt.
Deze overeenkomst beantwoordt aan het vereiste van onzekerheid als bedoeld in artikel 7:925 Burgerlijk Wetboek (BW), indien en voor zover de door verzekerde of een derde geleden schade op vergoeding waarvan jegens verzekeraar respectievelijk een verzekerde aanspraak wordt gemaakt, het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor de verzekerde respectievelijk derde schade was ontstaan dan wel naar de normale loop van omstandigheden nog zou ontstaan (…).”
Een gebeurtenis is een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen ten gevolge waarvan schade (als door de verzekering gedekt) is ontstaan.”
voor partijenen
ten tijde van het sluiten van de overeenkomstonzeker was dat er schade uit de desbetreffende gebeurtenis zou ontstaan en dat dit voor hen ook niet redelijkerwijs te verwachten was. Anders gezegd: niet gedekt is schade die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor partijen voorzienbaar of redelijkerwijs te verwachten was. De andersluidende stelling van Verzekeraars dat het onzekerheidsvereiste objectief moet worden uitgelegd en ook na het sluiten van de overeenkomst gelding heeft, strookt niet met de tekst van deze bepalingen en wordt daarom verworpen.
up to standard” te brengen, het in redelijkheid te verwachten voorzienbare gevolg en daarom geen onzeker voorval, zodat deze gebeurtenis niet is gedekt.
safe shutdown,alle betrekking hadden op één en dezelfde locatie, binnen een zeer kort tijdsbestek zijn genomen en het gevolg waren van dezelfde oorzaak, namelijk de zeer onveilige staat van (onderdelen van) de terminal, is sprake van een reeks met elkaar verband houdende voorvallen als bedoeld in de serieschadeclausule. Daaraan doet niet af dat, zoals Odfjell betoogt, een onderscheid kan worden aangebracht in de aard van het gebrek dat gedurende het onderzoek werd aangetroffen: eerst werd ontdekt dat de tanks met drijvende daken niet aan de veiligheidsvereisten voldeden en later dat de koel- en blusvoorzieningen van andere tanks niet aan de veiligheidsvereisten voldeden. Naast deze gebreken werden ook diverse andere gebreken geconstateerd, waardoor het ontbrak aan een voldoende veilige werk- en milieuomgeving. Doordat in de loop van het onderzoek telkens nieuwe ernstige gebreken aan het licht kwamen, ontstond in een kort tijdbestek het inzicht dat niet enkel voor bepaalde onderdelen, maar voor de gehele terminal gold dat de veiligheid in het geding was en deze daarom moest worden gesloten. Het voorgaande brengt mee dat sprake is van een reeks met elkaar verband houdende voorvallen in de zin van de serieschadeclausule, die derhalve toepassing vindt. Dit betekent dat de aanspraken die uit deze voorvallen voortvloeien, voor de toepassing van het kostenmaximum als één aanspraak worden beschouwd. Grief 4 (in het principaal hoger beroep) slaagt.
schuldheeft aan het ontstaan van de schade bij derden. Dat het management
opzethad tot het veroorzaken van deze schade – hetgeen in de LPP van dekking is uitgesloten – is echter niet komen vast te staan. Ook in hoger beroep heeft Odfjell immers gemotiveerd naar voren gebracht dat het management jarenlang investeerde in de ‘upgrade’ van de terminal om de door het bevoegd gezag toegekende status van “achterblijver” te kunnen beëindigen, wat vanwege de verouderde staat van de terminal een kostbaar en langdurig traject was. Als gevolg van de onbedoelde emissies in 2011 nam vervolgens de druk van het bevoegd gezag toe en dienden er in korte tijd meer maatregelen te worden getroffen. Daarin slaagde het management niet. Het hof kent voorts betekenis toe aan het feit dat in verband met de reeds getroffen handhavingsmaatregelen (met dwangsommen), de vaststelling dat sprake was van een reëel veiligheidsrisico met gevaar voor mens en milieu en de wetenschap dat een besluit door het bevoegd gezag tot algehele sluiting in voorbereiding was, er voor Odfjell op 27 juli 2012 redelijkerwijs geen alternatief voor handen was dan om tot algehele sluiting van de terminal over te gaan. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat Odfjell heeft gesteld dat als gevolg van de sluiting Odfjell veel meer schade heeft geleden dan de schade die zij onder de polis claimt, zodat de sluiting zonder meer financieel nadelig voor haar is geweest. Ook dit acht het hof aannemelijk. Op grond van al deze omstandigheden, komt ook het hof tot het oordeel dat het beroep van Odfjell op de polis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Grief 8 in het principaal hoger beroep stuit hierop af.
- geen bereddingskosten
door of namens de verzekerdezijn genomen, maar om kosten die door derden zijn gemaakt. Bovendien betreffen het geen (extra) kosten die zijn gemaakt tot voorkoming of vermindering van de schade, als bedoeld in artikel 7:957 BW. De kosten die zijn gemaakt om de tanks leeg te halen zijn niet gemaakt om verzekerde schade, te weten schade wegens aansprakelijkheid van Odfjell jegens klanten, te voorkomen of te verminderen. Deze kosten zijn evenmin gemaakt ter voorkoming of vermindering van schade in verband met een acuut gevaar van bijvoorbeeld een emissie, brand of explosie, maar omdat de door Odfjell genomen veiligheidsmaatregelen in het geval van een calamiteit onvoldoende waren. Het gaat derhalve om voorzorgsmaatregelen (sluiting en leegmaken tanks), waartoe Odfjell uit veiligheidsoverwegingen in redelijkheid was gehouden en niet om bereddingsmaatregelen (waartoe zij mede ten laste van de Verzekeraars zou zijn gehouden). Van bereddingskosten als bedoeld in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden in verband met artikel 7:957 BW is om die reden dan ook geen sprake. Daaraan voegt het hof nog toe dat – zoals door Odfjell niet is weersproken – de schade van derden niet alleen bestaat uit “bereddingskosten” zoals door Odfjell bepleit, maar ook heel andere schade omvat. Het besluit van Odfjell om geen onderscheid te maken tussen deze kosten, leidt ertoe dat de gestelde schade niet onder de noemer ‘bereddingskosten’ voor rekening van de verzekeraar kan komen. De gestelde schade komt ook daarom niet op grond van artikel 5.5 van de polis voor vergoeding in aanmerking, ook niet als “extra kosten” op de voet van artikel 5.5.1.2. De grieven 3 en 4 in het incidenteel hoger beroep falen op de hiervoor vermelde gronden.
-
de schikkingsbedragen komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking
2.Speciale contracten1. Deze verzekering dekt mede het financieel nadeel van verzekerde voortvloeiende uit speciale contracten waarin een ruimere aansprakelijkheidis overeengekomen dande aansprakelijkheid op grond van de gebruikelijke branche-voorwaardendan wel de eigen bedrijfsvoorwaarden
2. Ten aanzien van deze dekking zoals omschreven in lid 1 geldt dat speciale contracten door verzekerde 1 keer per jaar worden gemeld (per vervaldatum). Verzekeraars hebben de mogelijkheid verzekerde hiervoor een aanvullende premie in rekening te brengen.
3. Verzekeraars verklaren zich akkoord met de volgende speciale contracten (…).”
- € 2.461.232,09 voor gebeurtenis 1;
- € 1.681.988,15 voor gebeurtenis 2;
- € 2.500.000,00 voor gebeurtenis 3;
demurrage fees) voor de schepen die hun vracht niet meer in de tanks konden lossen en voor € 1.368.000 uit alternatieve opslagkosten (
storage fees).
demurrageclaim van in totaal € 2.044.738,45 bestaat uit 69 facturen en betrekking heeft op de periode van 19 juli tot en met 14 september 2012. De
storageclaim van in totaal € 1.368.000 bestaat uit 13 facturen en heeft betrekking op week 30 tot en met 36 van 2012 (vanaf 23 juli 2012 tot en met 9 september 2012). Dit overzicht maakt onderdeel uit van de stukken die Odfjell op 29 maart 2013 aan de Verzekeraars heeft toegestuurd. Het hof is van oordeel dat tegenover de concrete met diverse stukken onderbouwde stelling van Odfjell over de aansprakelijkstelling door Shell en het debat tussen hen over de hoogte en afwikkeling van de schade, de Verzekeraars niet hebben kunnen volstaan met een blote betwisting van de (omvang van de) schadeclaim van Shell omdat zij niet de beschikking hebben gekregen over de onderliggende facturen. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van de Verzekeraars gelegen om die facturen al direct of kort na de ontvangst van het overzicht op 29 maart 2013 bij Odfjell op te vragen, en om in deze procedure gemotiveerd aan te geven op welke gronden zij menen dat het factuuroverzicht, mede gezien de specifieke omschrijvingen, een onjuiste of onbetrouwbare weergave van de werkelijkheid zou zijn. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van het overzicht.
demurrageclaim als de
storageclaim schade betreft waarvoor Odfjell in beginsel aansprakelijk is op grond van het geldende aansprakelijkheidsregime (artikel 14.3 Master Agreement (en Unified Agreement)), en die voor vergoeding onder de LPP in aanmerking komt.
“
14.4 Except in case of gross negligence or willful misconduct, neither Party shall be under any liability to the other Party for loss of profit or other indirect or consequential damages, including but not limited to loss of business or opportunity.”
demurrageclaim en de
storageclaim zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als schade als omschreven in artikel 14.3 Master Agreement, waarin de aansprakelijk van Odfjell voor schade van Shell ruim is omschreven (onderstrepingen door het hof):
14.3 OTR [Odfjell, opm. hof] shall assume entire responsibility for and shall defend, indemnify and hold Shell harmless againstall losses, liabilities, claims, costs and expenses arisingdirectly or indirectlyout of or in connection with the execution of the Service Agreements and arising from loss of or damage to the property of, or injury, including fatal injury and disease to, third parties, or damage to the environment, whatsoever and howsoever arising, whether or not the negligence or breach of duty of Shell, its servants or agents has caused or contributed to such injury, loss or damage. The liability of OTR arising from this Article 14.3 shall for any one incident or series of incidents arising from one event, be limited to a combined amount of € 2,500,000 per occurrence and unlimited as to the number of occurrences. In excess of this level, liability shall be determined by reference to applicable law.”
gross negligence of wilful misconduct”, en dat hetgeen het hof hierboven onder 6.35 en volgende heeft overwogen over de doorbreking van de exoneratie in de VOTOB-voorwaarden ook hier van toepassing is.
“
7.1 Liability
“
Onverminderd het elders in deze Algemene Voorwaarden bepaalde is hetopslagbedrijf niet aansprakelijkvoor schade, verlies, vorderingen van derden, boeten en/of kosten, op welke wijze ook ontstaan,tenzijde opdrachtgever bewijst dat die schade, dat verlies, die vorderingen van derden, die boeten en/ofkosten veroorzaakt zijn door “a circumstance attributable to” het opslagbedrijf zelfof van personeel van het opslagbedrijf dat is belast met de leiding van de uitvoering van de overeenkomst of van de werkzaamheden.”
Ten aanzien van de overige geschillen overweegt het hof als volgt. Uit het overzicht van Odfjell onder 9.31 van de memorie van antwoord in principaal appel in samenhang met haar betoog onder 17.2 (grief 6) in het incidenteel appel leidt het hof af dat, naast het geschil met Silcompa, nog met 16 andere klanten aansprakelijkheidsgeschillen zijn gerezen. Het hof gaat daarom, anders dan de rechtbank, uit van in totaal 17 geschillen. Naar het oordeel van het hof heeft Odfjell voldoende concreet onderbouwd dat zij ook voor de andere 16 geschillen kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt. Bij de schatting van de kosten per geschil betrekt het hof ook de correspondentie die in de procedure is overgelegd tussen Odfjell en deze klanten in het kader van de schadeafwikkeling en schikkingsonderhandelingen. Tegen die achtergrond acht het hof het aannemelijk dat bij vijf grote klanten met aanzienlijke claims (Shell, Sabic, Lyondell, Eastman en Interchem) per geschil meer dan € 10.000 aan advocaatkosten is gemaakt. Ook voor deze geschillen is, net als voor Silcompa, derhalve het maximale bedrag van € 10.000 toewijsbaar. Ten aanzien van de overige elf klanten schat het hof de kosten van rechtsbijstand veel lager in, nu uit de correspondentie met deze klanten blijkt dat in de regel kon worden volstaan met creditering van tankhuur door Odfjell. Het hof schat de kosten van rechtsbijstand (bestaande uit bestudering van stukken, studie, overleg (intern, met Odfjell en de wederpartij) en correspondentie) voor deze elf klanten op gemiddeld € 2.000 per klant, derhalve voor hen samen op € 22.000.
.
7.Beslissing
- veroordeelt appellant/geïntimeerde sub 1 (NN) om aan Odfjell te betalen 40% van € 2,5 miljoen en veroordeelt appellanten/geïntimeerden sub 2 t/m 7 (Amlin, HDI, SMA, XL, AIG en NN) ieder om aan Odfjell te betalen 10% van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 15 december 2014 tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt appellant/geïntimeerde sub 1 (NN) om aan Odfjell te betalen 40% ter zake van kosten van rechtsbijstand van € 82.000 en veroordeelt appellanten/ geïntimeerden sub 2 t/m 7 (Amlin, HDI, SMA, XL, AIG en NN) ieder om aan Odfjell te betalen 10% van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 15 december 2014 tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt Verzekeraars naar rato van hun hiervoor vermelde aandeel op de polis om aan Odfjell te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 6.775, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt Verzekeraars naar rato van hun hiervoor vermelde aandeel op de polis in de proceskosten bij de rechtbank, aan de zijde van Odfjell tot op heden begroot op € 19.970,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na 22 december 2021 tot de dag van voldoening;
- veroordeelt Verzekeraars naar rato van hun hiervoor vermelde aandeel op de polis in de na dit vonnis ontstane nakosten van € 63, te vermeerderen onder de voorwaarde dat de Verzekeraars niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
- veroordeelt Verzekeraars naar rato van hun hiervoor vermelde aandeel op de polis in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Odfjell, tot op deze uitspraak begroot op:
- bepaalt dat als Verzekeraars niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Verzekeraars de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.