Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
De geïntimeerden afzonderlijk zullen bij hun voormelde achternaam worden genoemd.
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 9 december 2022, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022 (hierna: het vonnis of het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven van de Staat, met bijlagen (nrs. 1 t/m 5);
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering/wijziging van eis en een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van [geïntimeerde 1] c.s., met bijlagen (nrs. 1 t/m 6);
- de memorie van antwoord in incident van de Staat;
- het arrest van 9 januari 2024 in het incident ex artikel 223 Rv, waarbij de incidentele vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is afgewezen;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van de Staat, met bijlagen (nrs. 6 en 7);
- de bijlagen (nrs. 7 t/m 10) die [geïntimeerde 1] c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
Wettelijk kader
- (bedrijfs)woning binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied: 3 ou/m³;
- (bedrijfs)woning binnen de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied: 2 ou/m³;
- (bedrijfs)woning buiten de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied: 14 ou/m³;
- (bedrijfs)woning buiten de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied: 8 ou/m³.
- (bedrijfs)woningen binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied: maximaal 14 (in plaats van 3) ou/m³;
- (bedrijfs)woningen binnen de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied: maximaal 8 (in plaats van 2) ou/m³;
- (bedrijfs)woningen buiten de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied: maximaal 35 (in plaats van) 14 ou/m³;
- (bedrijfs)woningen buiten de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied: maximaal 20 (in plaats van 8) ou/m³.
Op verzoek van de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Commissie geurhinder veehouderijen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om geurhinder voor omwonenden in de nabijheid van veehouderijen (met name varkensstallen) te verminderen. Bovendien vraagt de staatssecretaris de Commissie een bijdrage te leveren aan een robuust geurbeleid op de langere termijn.
Stel emissiegrenswaarden waar de veehouder zich permanent aan moet houden. Niet alleen op papier, ook in de praktijk.
Zorg voor meer inzicht in de effectiviteit van luchtwassers. Betrek daarbij ook de geurproductie in de stal.
Leg bij de aanpak van geurproblemen meer nadruk op specifieke omstandigheden in een gebied met meer mogelijkheden voor decentrale overheden om rekening te houden met cumulatie en in te grijpen in bestaande situaties.
In alle gesprekken die de Commissie heeft gevoerd met omwonenden is de grote impact van de stank op hun levens indringend merkbaar. Mensen vertellen over wat zij iedere dag weer ervaren. De emoties zijn daarbij van de gezichten af te lezen. ‘Iedere dag ben ik er mee bezig. Zelfs ’s nachts. Hoe staat de wind vandaag? Ramen open of ramen dicht? Was buiten hangen of binnenhalen?’ Een ander vertelt: ‘Je voelt je zo hopeloos. Je kunt echt niet uit de situatie weg. Hoe graag je ook zou willen. Je kunt er geen jas voor aan trekken of een trui voor uittrekken. Je zit gevangen in die stank. En als de wind inderdaad verkeerd staat, dan moeten we deuren en ramen dicht doen. Ik moet de was binnen halen. En soms is het zo erg dat ik buiten kom en dan moet ik gewoon overgeven. Zo intens is die stank. Daar word ik gewoon echt misselijk van. Zo vies. Zo ondraaglijk is het dan. Ik heb het gevoel dat dat écht niet gezond kan zijn.’ Vanwege de grote impact van de stank valt de term ‘geur’ niet bij iedereen in goed aarde. Omwonenden zien graag dat benoemd wordt dat het om ‘stank’ gaat. ‘Weet u wat bij geur staat in het woordenboek? Aangename reuk. Dat staat in het woordenboek.’
- op 18 mei 2020 is een subsidieregeling opengesteld voor de stimulering van ontwikkeling van duurzame en emissiearme stalsystemen en management-maatregelen;
- op 13 juni 2020 is een subsidieregeling opengesteld voor de stimulering van brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen van bewezen brongerichte innovaties;
- een verhoging van het budget voor de zogenaamde warme sanering van 180 miljoen naar 455 miljoen euro;
- bestuurlijk overleg met onder andere vertegenwoordigers van lagere overheden, waarin het belang van handhaving van regels en voorschriften voor de goede werking van het stalsysteem, en met name de luchtwassers, is benadrukt en de ontwikkeling van een daarop gericht e-learningprogramma voor toezichthouders. Omgevingsdiensten instrueren veehouders mondeling en middels zogenaamde luchtwasserwijzers over de optimale werking van de luchtwassers;
- in november 2021 heeft de WUR een rapport gepubliceerd over een door de staatsecretaris verzocht onderzoek naar verbeterpunten voor combi-luchtwassers.
Cumulatie van geur
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
De grieven, het verweer en de ontvankelijkheid van de Staat
wide margin of appreciationheeft en dat het handelen van de Staat slechts marginaal kan worden getoetst. De derde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een
fair balancetussen de economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu. Met de vierde grief betwist de Staat dat [geïntimeerde 1] c.s. ieder afzonderlijk dermate ernstige hinder ervaren dat artikel 8 EVRM wordt geschonden. De vijfde grief richt zich tegen het dictum, meer in het bijzonder de door de rechtbank uitgesproken verklaring voor recht. De Staat betoogt dat de rechtbank aanzienlijk is afgeweken van hetgeen is gevorderd en ook voorbij is gegaan aan het primaat van de wetgevende macht. De zesde grief is een veeggrief.
”the interference must directly affect the applicant's home, family or private life (…). (…) the adverse effects (…) must attain a certain minimum level if they are to fall within the scope of Artikel 8. (…) The assessment of that minimum is relative and depends on all circumstances of the case, such as the intensity and duration of the nuisance, and its physical and mental effect. The general context of the environment should also be taken into account.” [9]
framework’ te ontwerpen). [10] De Staat heeft in milieuzaken een ruime beleidsvrijheid (‘
a wide margin of appreciation’) in de keuze van maatregelen. [11] Gelet hierop is het niet aan de rechter om te bepalen wat precies moet worden gedaan om de hinder te beëindigen of te verminderen. De rechter kan wel vaststellen of de Staat de kwestie met ‘due diligence’ heeft benaderd en rekening heeft gehouden alle conflicterende belangen. [12]
(i) conflicterende belangen (zoals privé-, economische en maatschappelijke belangen),
(ii) complexiteit en praktische uitvoerbaarheid,
(iii) inspraak, waarbij belanghebbenden toegang hebben tot essentiële informatie,
(iv) aard, intensiteit en frequentie van de hinder,
(v) beschikbare mogelijkheden (schaarse middelen),
(vi) onderzoek en studie om tot een juiste afweging van de belangen van individuele burgers en die van de gemeenschap (‘fair balance’) te komen.
Wat dit laatste betreft is afwachten tot de juiste data beschikbaar zijn niet altijd de oplossing. Het gaat erom dat rekening wordt gehouden met voorzienbare op voorhand vast te stellen schade.
24 ou/m³ tot 34% geurhinder [13] leidt 26 ou/m³ tot 36% geurhinder,
28 ou/m³ tot 37% geurhinder,
30 ou/m³ tot 38% geurhinder,
32 ou/m³ tot 40% geurhinder, en
34 ou/m³ tot 41% geurhinder.
Dit laatste strookt met de tabel onder d in bijlage 7 bij de Handreiking waar bij 35 ou/m³ een geurhinderpercentage van ≥ 41 wordt genoemd.
slecht, een percentage van 30-35 geurgehinderden
zeer slechten een percentage van 35-40 geurgehinderden
extreem slecht. Naar het hof begrijpt wordt met het begrip ‘geurhinder’ in tabel B hetzelfde bedoeld als ‘geurgehinderden’. Wel is onder c) van bijlage 6 bij de Handreiking aangegeven dat verkregen geurhinderpercentages slechts een indicatie geven, zodat het hof deze gegevens voorzichtig zal interpreteren.
‘minimum level of severity’heeft bereikt en een directe impact heeft op de persoonlijke levenssfeer. [14] Het hof knoopt hiertoe aan bij de categorie ‘extreem slecht’ van het RIVM. Dit betekent dat vanaf dat moment op de Staat zonder meer de positieve verplichting rust daar wat aan te doen. Het hof kiest hiermee een meer terughoudender maatstaf dan de rechtbank, in die zin dat de grenswaarde voor het aannemen van een positieve verplichting van de Staat hoger ligt (de rechtbank hanteert 19,4 ou/m³).
‘wide margin of appreciation’. Afwachten tot de juiste data beschikbaar komen is echter niet altijd de juiste oplossing. Het gaat erom dat rekening wordt gehouden met voorzienbare op voorhand vast te stellen schade. Naarmate de situatie extremer wordt is de beleidsruimte voor de Staat beperkter. Anders gezegd in dit geschil, zeer extreme gevallen vergen snel ingrijpen omdat in die gevallen op voorhand is vast te stellen dat sprake is van schade en een
fair balanceontbreekt.
minimum level’ aan hinder is bereikt. Dit betekent dat het hof evenmin toekomt aan beoordeling van vraag of de Staat bij deze eisers binnen de kaders van zijn beoordelingsruimte (de ‘
wide margin’) is gebleven.
minimum level of severity’). Niet kan worden uitgesloten dat ook in dat geval het ‘
minimum level of severity’ wordt bereikt en op de Staat een positieve verplichting rust om maatregelen te treffen. Dit moet per individueel geval worden beoordeeld en hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak, zoals onder meer cumulatie van de geur van meerdere veehouderijen (de achtergrondbelasting) en door veehouderijen in de omgeving verkregen rechten. Als vuistregel geldt, zo volgt uit bijlage 6 bij de Handreiking, dat de voorgrondbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Bedraagt de achtergrondbelasting echter het dubbele van de voorgrondbelasting, dan is de achtergrondbelasting dominant. In dat geval zou de achtergrondbelasting ertoe kunnen leiden dat sprake is van een onaanvaardbare situatie en dat alsnog het ‘
minimum level of severity’ wordt bereikt. Het hof kan bij gebrek aan relevante gegevens niet beoordelen of die situatie zich bij de overige oorspronkelijke eisers voordoet. Dat geldt bijvoorbeeld voor [geïntimeerde 3] die stelt met veertien inrichtingen in zijn omgeving op basis van een berekeningsmethode in de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen tot een geurhinderpercentage te komen van 58% (extreem slecht). Uit de stukken kan het hof echter enkel afleiden dat aan de naastgelegen veehouderij een voorgrondbelasting van 10 ou/m³ is vergund en een berekening van de achtergrondbelasting ontbreekt. Ook van de overige oorspronkelijke eisers heeft het hof geen cijfers van de achtergrondbelasting, met uitzondering van [geïntimeerde 14] en [geïntimeerde 16] . Zij hebben wel een berekening laten maken van de achtergrondbelasting. Uit deze berekeningen volgt, wat er verder ook zij van de juistheid en betrouwbaarheid van de toegepaste methode (bij [geïntimeerde 14] : V-Stacks vergunning) en de berekende waardes, dat de voorgrondbelasting bepalend is. Deze bedraagt in beide gevallen namelijk meer dan de helft van de achtergrondbelasting. Op basis van deze berekeningen kan daarom niet worden aangenomen dat bij [geïntimeerde 14] en [geïntimeerde 16] het ‘
minimum level of severity’ is bereikt.
.
7.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [geïntimeerde 12] en onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde 9] doordat de bescherming tegen geurhinder die de Wgv (thans de Ow en het Bkl) hen biedt in het licht van artikel 8 EVRM tekortschiet, respectievelijk heeft tekortgeschoten en ten aanzien van hen geen redelijke en passende maatregelen zijn genomen;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de ten gevolge van deze onrechtmatigheid veroorzaakt schade van [geïntimeerde 12] en [geïntimeerde 9] op te maken bij staat;
- veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de zijde van [geïntimeerde 12] en [geïntimeerde 9] begroot op € 1.851,09 (inclusief nakosten);
- veroordeelt de Staat in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 4.163,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als de Staat deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, de Staat de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als de Staat deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.