ECLI:NL:GHDHA:2025:400

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/517
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en geschil over toezendplicht en motivering door de Heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in Den Haag. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 277.000, die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op 1 januari 2021. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat de Heffingsambtenaar niet had voldaan aan de toezendplicht door geen taxatiekaart te verstrekken. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 zijn beide partijen verschenen. De Heffingsambtenaar had een matrix overgelegd met vergelijkbare woningen ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De belanghebbende voerde aan dat de Heffingsambtenaar in strijd met de Awb had gehandeld door bepaalde stukken niet te verstrekken en dat de waarde van de woning niet correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had ingebracht die de beslissing van de Rechtbank in twijfel trokken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/517

Uitspraak van 13 maart 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 april 2024, nummer SGR 23/714.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 277.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Den Haag (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft op 19 november 2024 een nader stuk aangeduid als verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een parterre-portiekwoning uit 1943. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 61 m².
2.2.
In beroep heeft de Heffingsambtenaar een matrix overgelegd waarin de gegevens zijn opgenomen van de woning en van drie naar de opvatting van de Heffingsambtenaar vergelijkbare parterre-portiekwoningen, te weten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen in de wijk [wijk] van de gemeente Den Haag. In deze matrix zijn de objectgegevens van de woning en de vergelijkingsobjecten en onderbouwende verkoopgegevens van de vergelijkingsobjecten opgenomen. In de matrix zijn in het veld opmerkingen de bijzonderheden met betrekking tot de staat van de woning en de vergelijkingsobjecten opgenomen. De waarde van de woning is in de matrix bepaald op
€ 277.000.
2.3.
Belanghebbende heeft in beroep bij nader stuk van 25 februari 2024 een referentiematrix (de referentiematrix) en afschriften overgelegd van transactie- en verkoopgegevens en objectkenmerken van een drietal naar zijn opvatting met de woning vergelijkbare onroerende zaken: [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] met daarbij opgenomen voor elk van deze onroerende zaken een “Rapport prijsontwikkeling woningen” van VastgoedPro. De waarde van de woning is in de referentiematrix bepaald op € 261.475. In de matrix is ten aanzien van de woning voor de onderdelen kwaliteit/luxe en voorzieningen een factor 4 toegekend en voor de onderdelen onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en ligging een factor 3 (gemiddeld). Voor de ligging van [adres 6] is een factor 2 toegekend en verder is aan alle onderdelen van de vergelijkingsobjecten een factor 3 toegekend.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, voor zover in hoger beroep van belang:
“5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Anders dan belanghebbende bepleit is ook de ligging voldoende vergelijkbaar. Met de matrix en hetgeen overigens door de heffingsambtenaar is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder de oppervlakte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook met inachtneming van de door belanghebbende aangedragen transacties [adres 5] en [adres 6] aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Dat deze objecten een lagere vierkantemeterprijs hebben, wordt verklaard doordat, zoals belanghebbende ook zelf heeft opgemerkt, deze objecten in een gemiddelde staat zijn en [adres 6] daarnaast ook een ondergemiddelde ligging heeft. De heffingsambtenaar heeft er op gewezen dat de hogere vierkantemeterprijs van de woning verklaard wordt door de luxe staat van de woning, terwijl de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten in een goede staat verkeren.
6. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Belanghebbende klaagt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de toezendplicht omdat geen taxatiekaart met grondstaffel is verstrekt, ondanks het verzoek van belanghebbende daartoe. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van deze gegevens. De rechtbank overweegt dat de werkwijze van de heffingsambtenaar reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is.[2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
7. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 6:17
van de Awb heeft gehandeld door de gemachtigde in de bezwaarfase niet de taxatiematrix en grondstaffel toe te zenden, moet worden verworpen. Artikel 6:17 van de Awb gaat immers niet verder dan dat in het geval er een gemachtigde is, de plicht bestaat aan hem stukken te zenden, maar dit artikel heeft geen betrekking op de vraag voor welke stukken een toezendplicht geldt.
8. Belanghebbende stelt dat de bouwtekeningen en de iWOZ-rapporten van de
vergelijkingsobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt de heffingsambtenaar deze stukken te overleggen. Anders dan belanghebbende meent, horen de bouwtekeningen en de iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb.[3] De heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als belanghebbende aannemelijk maakt dat de gehanteerde oppervlakten of secundaire objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn maar dat heeft belanghebbende in dit geval niet gedaan.
9.Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk
is gemotiveerd omdat daarin niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken. Niet in geschil is dat geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Reeds daarom faalt het betoog van belanghebbende.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
(…)
[2] Hof Den Haag 7 december 2022, ECLl:NL:GHDHA:2022:2636 en Hoge Raad 6 oktober 2023,
[3] Hof Den Haag 4 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:914.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden, of hij heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, of het motiveringbeginsel is geschonden en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op € 261.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep, waarbij artikel 30a van de Wet WOZ niet wordt toegepast.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die de partij die hoger beroep instelt toekomt, is de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld, waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op alle punten op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in de bezwaarfase of in de beroepsfase zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in de bezwaarfase en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Dit leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Slotsom
5.2.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, H.A.J. Kroon en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers S.E. Postema
De beslissing is op 13 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.