ECLI:NL:GHDHA:2025:37

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
22-001293-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De verdachte heeft in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 3 februari 2022 in Syrië en Irak deelgenomen aan IS, waar zij met een IS-strijder is getrouwd en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich radicaal extremistisch gedachtegoed eigen heeft gemaakt en dat zij betrokken was bij activiteiten die gericht waren op het ondersteunen van terroristische daden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 23 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukt, evenals de noodzaak om terroristische misdrijven krachtig te bestrijden. De verdachte heeft tijdens haar verblijf in IS-gebied ook twee kinderen gekregen, wat de gevolgen van haar keuzes verder heeft vergroot. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het eerdere vonnis te vernietigen en een zwaardere straf op te leggen, toegewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001293-23
Parketnummer: 71-029041-22
Datum uitspraak: 16 januari 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan IS en/of Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2014 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals de Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of. Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of is zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk aangegaan en heeft zij een gezamenlijk huishouden gevoerd met [echtgenoot], die (als strijder) (eveneens) deelnam aan IS(IS/IL), althans een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deelgenomen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleiding(en) gevolgd (tot scherpschutter) bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content;
G. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens en/of explosieven voorhanden gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 669 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunten van partijen
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde requisitoir op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL)/ Islamitische Staat (IS) in de periode van 9 september 2015 tot 21 januari 2018 (
feit 1). Daartoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Door uit te reizen naar het kalifaat van IS met als doel daar te trouwen, daar vervolgens met een IS-strijder te trouwen, een gezamenlijke huishouding met hem te voeren, de beschikking te hebben over het vuurwapen van haar man en een bomgordel voorhanden te hebben, heeft de verdachte ondersteuning geboden aan de gedragingen van haar man die strekten tot de verwezenlijking van het terroristisch oogmerk van IS.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het plegen van terroristische misdrijven in de periode van 1 februari 2015 tot 21 januari 2018, met uitzondering van de onderdelen E en F (
feit 2). Daartoe is – kort gezegd – (primair) aangevoerd dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van haar handelingen in combinatie met het gedachtegoed van verdachte met voldoende bepaaldheid is komen vast te staan dat verdachte is uitgereisd met het oogmerk om de gewelddadige jihad te ondersteunen, mede door te trouwen met een strijder, dan wel daar zelf aan deel te nemen en te sterven als martelaar. Subsidiair is in ieder geval sprake van oogmerk in de zin van noodzakelijkheidsbewustzijn. De verdachte moet hebben beseft dat haar gedragingen de voorbereiding en/of bevordering van de terroristische misdrijven zoals omschreven in de tenlastelegging tot gevolg hadden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte naar IS gebied is vertrokken om te gaan werken in een ziekenhuis. Toen de verdachte in Syrië aankwam werd zij echter niet naar het ziekenhuis gebracht, maar meteen in een madafa (vrouwenhuis) gezet. Alleen door te trouwen met een IS-er kon zij de madafa verlaten. Zij heeft vervolgens weliswaar een gezamenlijk huishouden gevoerd met haar echtgenoot, die een IS strijder was, maar zij heeft geen activiteiten verricht die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS niet eigen heeft gemaakt voor haar vertrek en evenmin heeft deelgenomen aan gevechtstrainingen of propaganda heeft verstuurd. Zij heeft niet het oogmerk gehad om de in de tenlastelegging genoemde terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen. De aanwezigheid van het vuurwapen van haar man en de bomgordel moest verdachte dulden. Primair was haar opzet niet gericht op het aanwezig hebben van het vuurwapen en de bomgordel, subsidiair bevond zij zich in een overmachtssituatie.
Beoordeling hof
Het hof beoordeelt hierna de vragen of de verdachte heeft
deelgenomen aan — kort gezegd — een terroristische organisatie en of zij voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische misdrijven heeft gepleegd.
Eerst zal hiertoe het toepasselijke juridisch kader worden uiteengezet, daarna de feitelijke gang van zaken beschreven, vervolgens zal het hof eerst feit 2 bespreken en daarna feit 1.

1.Juridisch kader

1.1
Artikel 140a Wetboek van Strafrecht
Deelneming aan – kort gezegd - een terroristische organisatie is strafbaar gesteld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Alvorens te beoordelen of daarvan in dit geval sprake is, zal hierna worden ingegaan op enkele relevante juridische kaders.
1.1.1
Terroristische organisatie
Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie - een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling - moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
1.1.2
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan. De deelneming moet voor de betrokkene steeds op zichzelf worden beoordeeld.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand-en-spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Of daarvan in een concreet geval sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat geval.
Ten aanzien van het voor de bewezenverklaring vereiste opzet op het terroristische oogmerk van de organisatie geldt dat voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
1.2
Artikel 96 lid 2 Sr
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet.
Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van het terroristisch misdrijf worden afgeleid.

2.Vaststellen feitelijke gang van zaken

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
In de periode van februari tot september 2015 is bij de verdachte het idee ontstaan om af te reizen naar Syrië. Zij had in de moskee in Rotterdam personen uit een andere moslimgemeenschap ontmoet, die hadden gezegd dat ze haar zonden uit kon wissen door te emigreren. Na lang praten heeft zij daar toen voor gekozen. Zij wilde naar het kalifaat afreizen en had een idee daarvan. De verdachte wist dat het oorlog was in Syrië, zij wist dat IS een terroristische organisatie is die zich daar had gevestigd en zij had zich verdiept in de situatie in het strijdgebied. De verdachte had in die periode met verschillende personen contact over de situatie in en/of het reizen naar Syrië, onder wie [persoon 1] (hierna ook: [persoon 1]), [persoon 2], [persoon 3] (hierna ook: [persoon 3]) en [persoon 4] (hierna ook: [persoon 4]). Zij heeft met [persoon 4] via chatberichten gesproken over de situatie in het kalifaat. Samen met [persoon 4] heeft de verdachte naar gewelddadige IS-video’s gekeken. Zij hebben ook gesproken over de mogelijkheid voor de verdachte om te trouwen en over het martelaarschap.
[persoon 3] heeft de verdachte geïnstrueerd over het uitreizen naar Syrië, onder andere over hoe zij de reis kon financieren. Op zijn suggestie sloot de verdachte telefoonabonnementen af inclusief telefoontoestel die ze vervolgens verkocht om daarmee de reis te bekostigen.
Op 1 september 2015 is de verdachte naar Turkije gereisd. Vanuit Turkije is de verdachte naar Syrië gereisd waar zij eerst heeft verbleven in twee vrouwenhuizen (madafa’s), voordat zij op 21 november 2015 naar Islamitisch recht is gehuwd met [echtgenoot] (hierna ook: haar echtgenoot of [echtgenoot]). Vervolgens is de verdachte met haar echtgenoot in Raqqa gaan wonen, een gebied waar de terroristische organisatie IS de feitelijke macht had. Zij hebben in Raqqa door tussenkomst van IS hun (eerste) huis betrokken; later hebben zij gewoond in Shafa. De verdachte en haar echtgenoot hebben tot hun vlucht op 21 januari 2018 in IS-gebied verbleven.
[echtgenoot] had zich al voordat de verdachte hem ontmoette aangesloten bij IS. Hij heeft deel uitgemaakt van verschillende bataljons (katiba’s), waaronder een scherpschuttersbataljon en bekleedde later een leidinggevende functie binnen het Sa’ad bataljon. [echtgenoot] ontving loon van IS voor zijn werk bij de bataljons en voorzag daarmee in het levensonderhoud van hem en de verdachte. [echtgenoot] ging vaker langere tijd weg van huis, begin 2016 bijvoorbeeld naar een plek waar 'ze' (het hof begrijpt: IS) werden aangevallen. In het voorjaar van 2016 is [echtgenoot] ernstig gewond geraakt tijdens een bombardement. [echtgenoot] heeft toen eerst in een ziekenhuis verbleven en daarna is hij thuis door de verdachte verzorgd. Daarna heeft [echtgenoot] weer werkzaamheden voor IS verricht.
Op 6 augustus 2016 is de oudste dochter van de verdachte en haar echtgenoot geboren en op 20 december 2017 hun jongste dochter.
De verdachte heeft tijdens haar verblijf in Syrië met zowel haar vader als met haar moeder gecommuniceerd via verschillende chatapplicaties. Op de inhoud van onderdelen van deze en andere relevante chatgesprekken wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
Op 21 januari 2018 is het gezin erin geslaagd het IS-gebied te ontvluchten. Daarbij werden zij gevangengenomen door de Koerden. De verdachte werd na haar gevangenneming geplaatst in een vrouwengevangenis. In februari 2018 werd de verdachte overgeplaatst naar het detentiekamp Al Roj. Op 3 februari 2022 is de verdachte samen met haar twee kinderen opgehaald op de luchthaven Abu Hajar in Syrië. Op 4 februari 2022 is zij aangekomen op de luchthaven in Eindhoven, waarna zij is aangehouden.

3.Overwegingen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde

De verdachte wordt (impliciet) primair verweten dat zij het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Voor zover dat niet kan worden bewezen wordt de verdachte (impliciet) subsidiair verweten dat het feit door haar alleen is gepleegd.
In de tenlastegelegde periode kan niet steeds het medeplegen worden bewezen. Dit geldt voor hetgeen onder A, B, C is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Wel acht het hof op deze onderdelen bewezen dat de verdachte alleen heeft gehandeld, te weten in de periode 1 februari 2015 tot en met 20 november 2015. Voor hetgeen onder D en G is tenlastegelegd acht het hof het handelen tezamen en in vereniging met haar echtgenoot bewezen, en wel in de periode van 21 november 2015 tot 21 januari 2018.
Hetgeen onder E en F is tenlastegelegd acht het hof – met de verdediging en het Openbaar Ministerie - niet bewezen, zodat de verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Onder (A) is de verdachte tenlastegelegd dat zij zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS heeft eigen gemaakt. Ten aanzien hiervan overweegt het hof als volgt.
In de periode voor haar vertrek hebben de verdachte en [persoon 4] onder meer over de gewapende strijd in Syrië gechat. Zij hebben hierbij gewelddadige filmpjes en/of foto’s van Islamitische Staat (IS) over en weer gedeeld en bekeken. In deze filmpjes is onder meer te zien hoe mensen worden vermoord en hoe de lichamelijke integriteit van personen ernstig wordt geschonden. De verdachte heeft aan [persoon 4] geschreven dat ze elke keer toch probeert te kijken en ook vestigt ze de aandacht op een foto van een onthoofd lichaam met het hoofd van Obama, die ze wel mooi vond.
De verdachte heeft niet alleen filmpjes ontvangen van [persoon 4], zij heeft zelf ook een filmpje met [persoon 4] gedeeld, en op een de aandacht gevestigd. In de gesprekken met [persoon 4] heeft de verdachte verder het ‘martelaarschap’ in de context van de gewapende strijd in Syrië/Irak verheerlijkt. Zo heeft ze in een chat over ‘broeders die martelaar zijn geworden’ (onder meer) geschreven dat ze wilde dat ze weg was van deze verrotte wereld, dat ze zo blij was voor martelaars, en dat ze zo verlangde naar het hiernamaals. Een overleden broeder had volgens haar de mooiste beloning gekregen die er te krijgen valt.
De verdachte heeft ook met [persoon 4] gesproken over de kosten van uitreizen en over de (korte) duur van een trainingskamp van iemand die was uitgereisd naar Syrië of Irak. Gelet op deze laatste opmerking wist de verdachte kennelijk hoe zaken werken met betrekking tot het voeren van de gewapende strijd in Syrië/Irak. Er werd tussen de verdachte en [persoon 4] over bombardementen van Amerika gechat, in welke context de verdachte zegt: ze wachten rustig af totdat “wij” de wereld overnemen.
Getuige [getuige 1], die bevriend was met de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte haar had verteld “dat ze in Nederland slecht bezig was en dat als zij “daarheen” zou gaan en daar zou sterven dat zij gelijk de hemel in zou gaan. Het paradijs.”
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte het er wel eens over had dat “de vrouwen in de strijdkracht naar de hemel gaan omdat ze koken en zorgen voor de soldaten daar” en dat de verdachte precies wist te vertellen wat de vrouwen daar zouden doen, dat ze de mannen daar verzorgen.
Uit onder meer de inhoud van de gesprekken met [persoon 4] en de genoemde getuigenverklaringen kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte zich radicaal extremistisch gedachtegoed van IS heeft eigen gemaakt (A).
Het hof is verder van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zich over het uitreizen heeft laten informeren (B). Zij heeft zich laten informeren door [persoon 4], maar ook door [persoon 2] en door [persoon 3].
De verdachte heeft zichzelf inlichtingen verschaft over de uitreis. In dit verband is van belang een verscheurd papiertje dat bij een doorzoeking op 2 september 2015 in de slaapkamer van de verdachte in Nederland is aangetroffen, met daarop een handgeschreven reisschema. Hierop is onder meer genoteerd: “
Aangekomen; Taxi naar een van tevoren uitgezocht hotel; Turkse winkel simkaart halen (Turkse simkaart); Nummer daarvan geef je aan (surespot -> abUqba); vermeld je naam + kunya en de mensen die je tazkya kunnen geven; Smokkelaar van Dawla gaat dan bellen”.
Verder kan worden bewezen dat de verdachte is uitgereisd en in Syrië in IS (strijd)gebied heeft verbleven (C).
In de chat met [persoon 4] wordt verder in het kader van de uitreis gesproken over trouwen, dat het vaak gewoon kan en dat je daar niet zes maanden mee hoeft te wachten. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in het kalifaat wilde gaan trouwen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, gaat het hof ervan uit dat dit van meet af aan de bedoeling van de verdachte was, en niet pas toen ze in Syrië in de madafa zat (en waar ze alleen middels huwen uit kon geraken). Immers, de verdachte heeft verklaard dat ze naar het kalifaat wilde, waarvan algemeen bekend was dat het was uitgeroepen door IS, en het was de bedoeling dat ze gesmokkeld zou worden via iemand van “Dawla”, wat ook wel voor IS staat. De verdachte is, eenmaal aangekomen in Syrië, ook daadwerkelijk direct doorgereisd naar IS-gebied, te weten Raqqa, en niet lang daarna gehuwd met [echtgenoot]. Ze ging ervan uit dat hij zich had aangesloten bij IS.
De verdachte heeft verklaard dat haar echtgenoot altijd een aanzienlijk wapen voorhanden had. Als hij niet thuis was dan liet hij een bomgordel achter die de verdachte kon of zou moeten dragen, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat op grond hiervan kan worden bewezen dat de verdachte en [echtgenoot] zijn getrouwd, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en tezamen en in vereniging een bomgordel voorhanden hebben gehad (D en G). Of de verdachte de bomgordel wel of niet heeft gedragen kan hierbij in het midden blijven. Voldoende is dat de verdachte wetenschap had van de bomgordel in haar woning en dat zij daarover de beschikkingsmacht had. Naar het oordeel van het hof was daarvan sprake.
Ook als juist is dat de verdachte de aanwezigheid van de bomgordel - volgens haar verklaring - van haar man moest dulden, dan staat dat aan het gezamenlijk voorhanden hebben niet in de weg. Het medeplegen van de ten laste gelegde onderdelen D en G door de verdachte en haar echtgenoot heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
Naar het oordeel van het hof kan aldus worden bewezen dat de verdachte de handelingen A, B, C, D en G alleen, respectievelijk tezamen en in vereniging met haar echtgenoot heeft ondernomen met het oogmerk de ten laste gelegde terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen. Uit de combinatie van deze handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen kan, mede gelet op hetgeen het hof daarover in het voorgaande heeft vastgesteld, het oogmerk van de verdachte worden afgeleid.

4.Overwegingen ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij – kort gezegd – in de periode van 31 augustus 2014 tot en met 3 februari 2022, al dan niet in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten IS/ISIS/ISIL.
4.1
Terroristische organisatie
Het gerechtshof Den Haag heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat IS/ISIS/ISIL (hierna ook aangeduid als IS) het oogmerk had om de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen en de bevolking ernstige vrees aan te jagen en dat deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van IS met zich meebrengt het plegen van terroristische misdrijven. [1] Strijdgroepen als IS bereikten in de tenlastegelegde periode hun doelen, waaronder het vervangen van de bestaande politieke structuur door een structuur gebaseerd op de sharia, mede door angst, dood en verderf te zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. Zij kunnen aldus worden aangemerkt als organisaties die tot oogmerk hebben het plegen van terroristische misdrijven, als bedoeld in artikel 140a Sr.
4.2
Deelnemen aan IS
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de overige bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
De verdachte is begin september 2015 naar Syrië gereisd om zich daar in het kalifaat te vestigen. Ze wist dat het oorlog was in Syrië en dat IS in het kalifaat actief was.
Zoals hiervoor overwogen, had de verdachte zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS eigen gemaakt.
Ze is volgens plan uitgereisd naar IS-gebied in Syrië en is daar vanuit een onder beheer van IS staande madafa al vrij spoedig met [echtgenoot] getrouwd, van wie ze er (terecht) van uitging dat hij zich had aangesloten bij IS. De verdachte en haar echtgenoot hebben zich gevestigd in verschillende woningen in IS-gebied, een gezin gesticht en een gezamenlijke huishouding gevoerd, waarbij [echtgenoot] loon van IS genereerde. Hij maakte, zoals hiervoor vermeld, onderdeel uit van een sniperbataljon, beschikte over een vuurwapen en nam dat mee naar huis. De verdachte had de beschikking over een bomgordel, die zich eveneens in haar huis bevond. Ze deed het huishouden, waaronder het wassen van zijn werkkleding. De verdachte heeft haar echtgenoot verzorgd in (de) periode(s) dat hij gewond was geraakt. Hij bleef ook daarna bij de katiba. Ook uit chats met haar vader is af te leiden dat verdachtes echtgenoot, nadat hij gewond was geraakt, later weer aan het werk ging.
Gelet op het voorgaande kan ten aanzien van de verdachte méér vastgesteld worden dan enkel in IS-gebied verblijven en een gemeenschappelijke huishouding voeren met iemand van IS. Het hof ziet daarom in deze strafzaak geen aanleiding om zich uit te laten over de vraag of dat reeds voldoende zou zijn om deelneming aan de betreffende terroristische organisatie aan te nemen, zoals het Openbaar Ministerie heeft verzocht.
Vast is komen te staan dat de verdachte vanuit een jihadistische ideologie en/of na extremistisch gedachtegoed omarmd te hebben is afgereisd naar Syrië. Zij heeft zich vervolgens ook daadwerkelijk onder het gezag – en de daaraan verbonden regels van de sharia - gesteld van IS; eerst in een madafa en daarna door zich met haar echtgenoot te vestigen in IS gebied in een woning die door IS ter beschikking was gesteld. De verdachte heeft met haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding gevoerd, waarbij ze de taken van de vrouw - waarin ze zich tevoren had verdiept - op zich heeft genomen. Met de verzorging van haar (gewonde) man heeft zij hem in staat gesteld weer voor IS aan het werk te gaan. De bomgordel die de verdachte met haar echtgenoot thuis voorhanden heeft gehad kan voorts in rechtstreeks verband worden gebracht met de verwezenlijking van het terroristisch oogmerk van IS. Immers, deze stond de verdachte ter beschikking en kan bij gebruik veel letsel en schade veroorzaken en angst teweeg brengen. Dat de verdachte heeft verklaard dat ze de bomgordel niet heeft gedragen, doet hier niet aan af.
De hiervoor besproken feiten en omstandigheden tezamen, in onderlinge samenhang bezien, leveren op het vereiste aandeel van de verdachte en haar echtgenoot in gedragingen dan wel het ondersteunen van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS.
Uit de voorgaande vaststellingen volgt ten slotte dat het hof de verklaring van de verdachte dat ze in Syrië buiten IS gebied voor een Turkse hulporganisatie wilde gaan werken niet volgt en terzijde schuift.
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met haar echtgenoot aan de terroristische organisatie IS heeft deelgenomen als bedoeld in artikel 140a Sr. Anders dan het Openbaar Ministerie, is het hof van oordeel dat het (impliciet) primair tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden, en wel vanaf het moment dat de verdachte en haar echtgenoot zijn gehuwd. Er is in die periode sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot, in de vorm van een gezamenlijke uitvoering. Dit neemt niet weg dat hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden die zich daarvóór hebben voorgedaan, mede redengevend zijn voor het bewezenverklaarde.

5.Conclusie

Het hof komt tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij
op één of meerdere tijdstippenin de periode van
31 augustus21 november2015 tot en met
21 januari 20183 februari 2022 in één of meer plaats(en)in Syrië
en/of Irak, tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en),
althans alleen,heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS),
danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een aan IS en/of Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie
(s)tot oogmerk
had(den) en/ofheeft
/hebbenhet plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij
op één of meerdere tijdstippenin de periode van
1 november 20141 februari 2015tot en met
20 november 20153 februari 2022 in één of meer plaats(en)in Nederland en/of Syrië
en/of Irak, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkensmet het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft
en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft
/hebbenzij, verdachte
, en/of haar mededader(s)
A. zich
hetradicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals de Islamitische Staat (IS)
, danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of. Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,eigen gemaakt en
/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië
en/of Iraken
/of
C. de reis naar Syrië
en/of Irakgemaakt teneinde zich te begeven naar
het strijdgebied, althans naareen, door een terroristische organisatie (zoals
JaN enIS
(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep)gecontroleerd gebied en
/ofgedurende enige tijd verbleven in bedoeld
(strijd)gebied in Syrië
en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of is zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk aangegaan en heeft zij een gezamenlijk huishouden gevoerd met [echtgenoot], die (als strijder) (eveneens) deelnam aan IS(IS/IL), althans een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deelgenomen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleiding(en) gevolgd (tot scherpschutter) bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content;
G. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens en/of explosieven voorhanden gehad;
en
zijop één of meerdere tijdstippenin de periode van1 november 201421 november 2015 tot en met 21 januari 2018 november 20153 februari 2022inéén of meer plaats(en) in Nederland en/ofSyriëen/of Irak, tezamen en in vereniging met(een)ander(en), althans alleen,telkensmet het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
-een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals de Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij eenof meer mededader(s) en/ofIS(IS/IL)strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaanen/ofis zij, verdachte (op Islamitische wijze) een huwelijk aangegaan en heeft zij een gezamenlijk huishouden gevoerd met [echtgenoot], die(als strijder) (eveneens)deelnam aan IS(IS/IL), althans een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaaten/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië en/of Irak deelgenomen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleiding(en) gevolgd (tot scherpschutter) bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content;
G. in Syriëen/of Irak een (vuur)wapens en/ofexplosieven voorhanden gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het Openbaar Ministerie heeft in dit verband nog betoogd dat een deskundigenrapport (van dr Jolen) gebruikt kan worden voor het bewijs en verzocht gemotiveerd hierop te reageren. Het hof ziet bij de selectie van de bewijsmiddelen onvoldoende aanleiding om het betreffende rapport te bezigen voor het bewijs en zal om die reden niet nader hierop ingaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf trachten te verschaffen
en
medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode, aanvankelijk alleen, later samen met haar echtgenoot, schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven. Daartoe is zij onder meer naar Syrië afgereisd om zich te vestigen in het door Islamitische Staat (IS) gestichte kalifaat, alwaar zij met een IS-strijder ([echtgenoot]) is gehuwd, met hem een gezamenlijk huishouden heeft gevoerd en explosieven voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft samen met haar echtgenoot gedurende ruim twee jaren deelgenomen aan IS, een organisatie die in de bewezenverklaarde periode tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
De jihadistische groepering IS heeft zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen in Syrië. IS heeft vele doden op haar geweten en is mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernietiging dan wel vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. De terreurdaden van IS hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, de sektarische strijd aangewakkerd en bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Dat de verdachte, terwijl zij vooraf op de hoogte was van het terroristische karakter van IS en de gruwelijkheden die door en namens IS werden gepleegd, desondanks naar Syrië is afgereisd en gedurende ruim twee jaren samen met haar echtgenoot aan deze organisatie heeft deelgenomen, valt de verdachte zeer kwalijk te nemen. Daar komt bij dat haar bewuste keuze hiervoor ook voor haar in Syrië geboren kinderen onomkeerbare gevolgen heeft gehad. Zij hebben de eerste jaren van hun leven moeten doorbrengen in oorlogsgebied.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de inhoudelijke samenhang tussen beide bewezenverklaarde feiten, in zoverre, dat voor zover beide feiten in dezelfde periode zijn gepleegd, voor de strafoplegging het deelnemen aan de terroristische organisatie de grondslag zal vormen en de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen in zoverre geen extra gewicht in de schaal leggen.
Terroristische misdrijven als hier aan de orde dienen op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van de strafsoort en de duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet anders gereageerd worden dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De hoogte van de straf
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf weegt het hof de specifieke feiten en omstandigheden van het geval mee.
In strafmatigende zin zal het hof meewegen dat niet is bewezen dat de verdachte zelf heeft deelgenomen aan de gewapende strijd. Tevens neemt het hof als strafmatigende factor in aanmerking dat de verdachte met haar kinderen na haar gevangenneming in Syrië tijdelijk in een Koerdische gevangenis en vier jaar onder erbarmelijke omstandigheden in detentiekamp Al Roj heeft verbleven en aldus reeds aanzienlijk negatieve gevolgen van haar handelen heeft ondervonden.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Rapportages over de persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte Pro-Justitia rapportages van GZ-psycholoog [psycholoog] en milieurapporteur [milieurapporteur], gedateerd respectievelijk 24 juli 2022 en 15 augustus 2022. De psycholoog komt tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Deze stoornis was nog niet aanwezig ten tijde van het delict. Wel was er ten tijde van het delict sprake van identiteitsproblematiek die tot uiting kwam in een laag zelfbeeld, dwangmatig gedrag (met betrekking tot eten, haren uittrekken) en een verlangen ergens bij te horen en deel van uit te maken, hetgeen bij de verdachte leidde tot een grote mate van eenzaamheid. Hoewel de psycholoog in classificerende zin geen diagnose kan vaststellen met betrekking tot het functioneren van de verdachte ten tijde van het delict, adviseert de psycholoog haar dit delict in verminderde mate toe te rekenen. Dit baseert de psycholoog op de omstandigheden dat de verdachte ten tijde van het delict in een levensfase zat die de nodige vragen omtrent haar identiteit met zich bracht, ze met een negatief zelfbeeld kampte, ze zich eenzaam en buitengesloten voelde en ze zich, in die psychische toestand, in een netwerk van geradicaliseerde moslims bevond, dat een sterke invloed op haar uitoefende.
Het recidiverisico wordt als matig ingeschat indien er geen enkele hulp en begeleiding voor de verdachte wordt georganiseerd. Indien de verdachte voldoende hulpverlening en toezicht behoudt wordt het risico op recidive als laag ingeschat. De psycholoog adviseert de verdachte zo snel mogelijk te behandelen voor haar PTSS-problematiek, daarnaast aandacht te geven aan haar persoonlijkheid en het systeem om haar heen en te werken aan resocialisatiedoelen. In dit verband wordt geadviseerd om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder een behandelverplichting in combinatie met reclasseringstoezicht.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het Duidingsrapport van NTA betreffende de verdachte, gedateerd 16 december 2022. Daarin wordt geconcludeerd dat de verdachte afstand heeft genomen van extremistische attitudes en groeperingen en dat er bij de verdachte geen sprake meer is van legitimering van geweld vanuit een extremistisch denkkader. De rapporteur merkt wel op dat de verdachte belang hecht aan contact met vrouwen met eenzelfde geschiedenis en dat dit contact zowel van beschermende invloed zou kunnen zijn als een risico inhoudt op continuering van participatie aan en beïnvloeding door extremistische netwerken. Het re-integratieproces van de verdachte dient daarom volgens de rapporteur zeer zorgvuldig afgewogen en opgevolgd te worden.
Verder heeft het hof acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland, gedateerd 10 maart 2023, 13 september 2023 (inclusief de aanvulling daarop per email van 13 september 2023) en 27 november 2024. De reclassering beschrijft onder meer dat de verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de afspraken met de reclassering. Zij is sinds september 2024 in behandeling bij Forensisch polikliniek De Waag. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, inhoudende – kort samengevat - een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van werk en/of een andere dagbesteding met een vaste structuur en een contactverbod met [echtgenoot], [persoon 1], [persoon 4] en [persoon 5].
De verdachte heeft verklaard bereid te zijn zich aan deze voorwaarden te houden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte benadrukt dat zij afstand heeft genomen van IS. Tevens heeft zij aangegeven dat zij zich nu focust op haar huidige therapie en op het vooruitzicht van spoedige terugplaatsing bij haar van haar kinderen van nu 7 en 8 jaar oud, die onder toezicht van de jeugdbescherming zijn gesteld.
Het hof ziet geen aanleiding om het bewezenverklaarde slechts in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, zoals de GZ-psycholoog in de voormelde rapportage van 24 juli 2022 heeft geadviseerd en de raadsvrouwe heeft bepleit. Naar het oordeel van het hof is in de rapportage onvoldoende onderbouwd en evenmin anderszins gebleken dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van zodanige aard en die in zodanig verband stond met de verweten gedragingen, dat deze gedragingen haar slechts in verminderde mate moeten worden toegerekend.
De op te leggen straf
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - waarvan het onvoorwaardelijke deel niet van langere duur is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest – in dit geval een passende en geboden reactie vormt. Ter voorkoming van recidive acht het hof van belang dat de verdachte de reeds ingezette begeleiding door de reclassering en behandeling door de forensische polikliniek De Waag zonder onderbreking voortzet. Het hof zal daarom een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Bij beslissing van het hof van 15 september 2023 is het bevel tot voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 18 september 2023. Het hof zal beslissen dat het aldus geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 96, 140a, 157, 176a, 176b, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
23 (drieëntwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zal zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico's, waarbij de privacy van verdachte zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden;
2. de verdachte zal zich ambulant laten behandelen door forensisch psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de verdachte zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk/onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
4. in het kader van haar resocialisatie zal de verdachte op geen enkele wijze direct of indirect contact hebben of zoeken met:
[echtgenoot] ([geboortedatum echtgenoot] 1995)
[persoon 1] ([geboortedatum persoon 1] 1997)
[persoon 4] ([geboortedatum persoon 4] 1997)
[persoon 5],
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de onder 1 tot en met 3 vermelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Het toezicht op de hiervoor onder 4 genoemde voorwaarde zal worden uitgeoefend door de politie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mr. L.C. van Walree en mr. M.A.J. van de Kar, leden,
in bijzijn van de griffiers mr. T.A. van den Berg en
mr. R. de Geus.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 januari 2025.
Mr. R. de Geus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie o.a. Gerechtshof Den Haag 6 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3879; Gerechtshof Den Haag 18 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2492; Gerechtshof Den Haag 26 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:102.