In deze zaak gaat het om de vraag of [geïntimeerde], een groothandel in sportprijzen en aanverwante artikelen, valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds MITT. De activiteiten van [geïntimeerde] omvatten ook het bedrukken van kleding, maar deze activiteiten vormen slechts een klein deel van de totale omzet. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen hoofdzaakcriterium is in het verplichtstellingsbesluit, maar dat er mogelijk een ondergrens is. MITT is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.
Het hof heeft vastgesteld dat het verplichtstellingsbesluit geen hoofdzaakcriterium bevat en dat een deel van de activiteiten van [geïntimeerde] onder de verplichtstelling valt. De kernvraag is of deze feiten voldoende zijn voor de conclusie dat [geïntimeerde] verplicht is deel te nemen in MITT, ook als de relevante activiteiten slechts een gering deel van de omzet vormen. Het hof heeft besloten de verdere beoordeling aan te houden in afwachting van een cassatieberoep dat MITT heeft ingesteld tegen een vergelijkbare zaak bij de Hoge Raad. Dit is gedaan om rechtszekerheid te waarborgen en onnodige nieuwe cassatieprocedures te voorkomen. De zaak is doorgehaald op de rol, met de mogelijkheid voor de meest gerede partij om de zaak opnieuw op te brengen na afloop van de cassatieprocedure.