In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van het vaderschap van een minderjarige, [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning door de man, die de biologische vader is van [minderjarige 1]. De moeder heeft ernstige beschuldigingen geuit tegen de man, waaronder verkrachting, en stelt dat haar psychische problemen zijn verergerd door de erkenningsprocedure. Het hof heeft echter geen objectieve aanwijzingen gevonden voor de beschuldigingen van de moeder en oordeelt dat de erkenning van [minderjarige 1] niet in strijd is met zijn belangen. Het hof heeft de vervangende toestemming tot erkenning toegewezen, waarbij het belang van de man om zijn relatie met zijn kind te erkennen zwaarder weegt dan de emotionele weerstand van de moeder. Daarnaast is er een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder verplicht is om de man elke drie maanden te informeren over de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Het hof heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.