ECLI:NL:GHDHA:2025:280

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.346.512/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van vaderschap en informatieregeling in een complexe familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van het vaderschap van een minderjarige, [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning door de man, die de biologische vader is van [minderjarige 1]. De moeder heeft ernstige beschuldigingen geuit tegen de man, waaronder verkrachting, en stelt dat haar psychische problemen zijn verergerd door de erkenningsprocedure. Het hof heeft echter geen objectieve aanwijzingen gevonden voor de beschuldigingen van de moeder en oordeelt dat de erkenning van [minderjarige 1] niet in strijd is met zijn belangen. Het hof heeft de vervangende toestemming tot erkenning toegewezen, waarbij het belang van de man om zijn relatie met zijn kind te erkennen zwaarder weegt dan de emotionele weerstand van de moeder. Daarnaast is er een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder verplicht is om de man elke drie maanden te informeren over de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Het hof heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.346.512/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-7116
zaaknummer rechtbank : C/09/637047
beschikking van de meervoudige kamer van 5 februari 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.L. Schipper-Heikens te Den Haag
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S. Gerson te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- [bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te Den Haag,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige [minderjarige 1] ;
- [de partner van de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: [de partner van de moeder] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2023 en 27 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 september 2024 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 27 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De man heeft op 8 november 2024 een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken (door het hof aangemerkt als incidenteel hoger beroep) ingediend.
2.3
De moeder heeft op 2 december 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 27 november 2024 laten weten bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
2.5
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • een journaalbericht van 7 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 28 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 2 december 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 8 november 2024 met bijlagen, ingekomen op 13 november 2024;
- een journaalbericht van 13 november 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger raad] ;
  • de bijzondere curator;
  • [de partner van de moeder] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] . De man is de biologische vader van [minderjarige 1] .
3.3
De moeder oefent het gezag over [minderjarige 1] uit.
3.4
De moeder heeft de man geen toestemming gegeven voor erkenning van [minderjarige 1] .
3.5
Bij beschikking van 29 december 2022 heeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [bijzondere curator] tot bijzondere curator over [minderjarige 1] benoemd.
3.6
Bij beschikking voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 10 februari 2023 (kenmerk: C/09/637229/ FA RK 22-7214) heeft de rechtbank de man en de moeder verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het ouderschapsbemiddelingstraject. Daarbij is onder meer bepaald dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank in de bodemzaak moet rapporteren over het verloop en het eindresultaat van de ouderschapsbemiddeling en daarvan, indien het traject niet positief is verlopen, gelijktijdig een afschrift aan de raad toesturen. Verder is bepaald dat de moeder de man voorlopig iedere maand, per e-mail, informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] .
3.7
Bij (tussen)beschikking van 3 juli 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te verrichten naar het verlenen van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [minderjarige 1] en naar de verzoeken tot omgang, gezamenlijk gezag en de informatieregeling en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning, het gezag, de omgang, de informatieregeling en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] aangehouden tot 1 januari 2024 pro forma.
3.8
De moeder en [de partner van de moeder] zijn op [datum] 2024 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Uit de affectieve relatie van de moeder en [de partner van de moeder] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren [minderjarige 2] . [de partner van de moeder] is op grond van artikel 798, lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in deze zaak aangemerkt als belanghebbende.
3.9
De man heeft [minderjarige 1] op [datum] 2024 erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • vastgesteld dat partijen bij aan de bestreden beschikking gehecht proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor ondersteuning/hulp bij statusvoorlichting, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
  • de man toestemming verleend, die de toestemming van de moeder vervangt, tot erkenning van [minderjarige 1] ;
  • bepaald dat de moeder iedere maand, per e-mail, informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] , en daarbij zal voegen een goed gelijkende recente kleurenfoto;
  • de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd beschouwd.
De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft verder iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgang c.q. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats aangehouden tot 1 december 2024 pro forma.
4.2
De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vervangende toestemming erkenning, de doorverwijzing naar Kenniscentrum Kind en Scheiding en de informatieregeling, en opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning alsnog af te wijzen (het hof begrijpt) althans de erkenning door de man van [minderjarige 1] door te halen in de basisregistratie personen;
  • het verzoek van de man om een informatieregeling alsnog af te wijzen, dan wel te bepalen dat de moeder de man één keer per 6 maanden dient te informeren.
4.3
Het verweer van de man in het principaal hoger beroep strekt tot afwijzing van het hoger beroep van de moeder. Bij zelfstandig verzoek verzoekt de man het hof:
I. te bepalen dat de moeder uiterlijk binnen 2 weken na afgifte van de beschikking zich dient te wenden tot het Kenniscentrum Kind en Scheiding en/of binnen 6 maanden na afgifte van de beschikking statusvoorlichting heeft gegeven, althans een door het hof te bepalen termijn, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag, met een maximum van € 250.000, -, althans een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. de door de rechtbank opgelegde informatieverplichting te bekrachtigen, alsook te bepalen dat de moeder deze informatieregeling dient na te komen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per keer, met een maximum van € 250.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom.
4.4
Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming tot/doorhaling latere vermelding erkenning
Vooraf
5.1
De vrouw legt ten grondslag aan haar verzoek tot vernietiging van de vervangende toestemming tot erkenning de uitzonderingsgronden in artikel 1:204 lid 3 sub a BW. Tijdens de zitting bij het hof heeft de moeder haar verzoek (zo begrijpt het hof) aangevuld met een verzoek tot doorhaling van de latere vermelding van de akte erkenning als bedoeld in artikel 1:24 BW. De bestreden beschikking is namelijk ten aanzien van de erkenning uitvoerbaar bij voorraad verklaard en in hoger beroep is komen vast te staan dat de man [minderjarige 1] inmiddels heeft erkend.
5.2
Voordat het hof overgaat tot het beoordelen van het verzoek van de moeder, vermeldt het hof wat er in bovengenoemde artikelen staat.
Wat staat er in de wet?
5.3
Op grond van artikel 1:204, lid 3 sub a, BW kan de toestemming van de vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de verwekker van het kind door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
5.4
Op grond van artikel 1:24, lid 1, BW kan aanvulling van een register van de burgerlijke stand met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, doorhaling van een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie worden gelast door de rechtbank.
Oordeel van het hof
5.5
In haar eerste grief stelt de moeder dat het rapport van de raad en het verslag van de bijzondere curator bij de beoordeling van haar verzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het rapport van de raad is volgens de moeder onzorgvuldig tot stand gekomen, onder andere doordat de raad bepaalde informanten niet heeft gehoord. De moeder heeft een klacht ingediend bij de raad. Het verslag van de bijzondere curator is volgens de moeder ook onzorgvuldig tot stand gekomen. De situatie en de voorgeschiedenis van partijen zijn te complex om door een bijzondere curator te kunnen worden beoordeeld. Daarvoor is specialistische kennis nodig. De moeder wijst erop dat de bijzondere curator tijdens de zitting bij de rechtbank niet overtuigd was van haar eigen bevindingen.
5.6
De man betwist dat het rapport van de raad en het verslag van de bijzondere curator onzorgvuldig en/of onvolledig is. De moeder heeft de raad zelf van onjuiste informatie voorzien. Dat de bijzondere curator haar advies even heeft geparkeerd, in afwachting van het advies van de raad, betekent niet dat zij niet weloverwogen heeft geadviseerd de vervangende toestemming te verlenen.
5.7
Net als de rechtbank zal het hof het rapport van de raad en het verslag van de bijzondere curator (in meer of mindere mate) betrekken bij de beoordeling van het verzoek van de moeder. Ten aanzien van de door de moeder gestelde onjuistheden en onzorgvuldigheden in het rapport van de raad en het verlag van de bijzondere curator overweegt het hof het volgende. Het hof ziet in hetgeen moeder aanvoert - wat hiervan zij - geen aanleiding het rapport of het verslag buiten beschouwing te laten.
5.8
In haar tweede en derde grief stelt de moeder (samengevat) het volgende over de vervangende toestemming tot erkenning. De moeder stelt voorop dat erkenning niet slechts een juridische vaststelling is. De kans op procedures zal toenemen en zij zal geconfronteerd blijven met de man. De moeder heeft grote bezwaren tegen de erkenning, ook als er geen omgang of gezag wordt vastgesteld. De moeder heeft de (aanloop naar de) relatie met de man als traumatisch ervaren. [minderjarige 1] is volgens de moeder verwekt uit verkrachting van de moeder door de man. De man heeft aangedrongen op een abortus. Ook heeft de man door de moeder te isoleren, op haar emoties in te spelen en over haar grenzen te gaan de moeder aangespoord (zwanger) in de prostitutie te werken en zelfmoord te plegen. De moeder kampt nog steeds met traumaklachten, zoals paniekaanvallen, huilbuien, slapeloosheid, energiegebrek en suïcidale gedachten. Voor behandeling van haar trauma’s wordt de moeder van het kastje naar de muur gestuurd. De hulpverleners geven aan dat de erkenning(sprocedure) haar trauma’s triggert en zoveel onrust en gevoel van onveiligheid bij de moeder veroorzaakt dat de moeder niet kan starten met een behandeling. De moeder wijst in dat kader naar een verklaring van haar psycholoog. De moeder heeft inmiddels meerdere keren 113 gebeld. Erkenning zal er volgens de moeder voor zorgen dat zij in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt dat zij niet in staat is [minderjarige 1] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De moeder kan als gevolg van alle spanning al maanden niet tot nauwelijks voor [minderjarige 1] zorgen. Hem voeden of op bed leggen gaat (bijna) niet. Zij voelt zich daar heel erg schuldig over. De moeder kan niet langer dan enkele uren geconfronteerd worden met [minderjarige 1] . Zij geeft aan dat ze misselijk wordt als ze naar [minderjarige 1] of zijn spullen kijkt, want dat triggert haar trauma en zorgt voor randpsychoses. [minderjarige 1] gaat daarom noodgedwongen 5 dagen per week naar de opvang. In de overige tijd zorgt [de partner van de moeder] , voor [minderjarige 1] en in het weekend verblijft [minderjarige 1] bij zijn grootouders of gaat [de partner van de moeder] met hem op pad. [de partner van de moeder] ondervindt inmiddels ook de psychische gevolgen van de situatie, zeker nu hij ook de kostwinner is van het gezin. Verder merkt de moeder op dat [minderjarige 1] er later ook grote moeite mee zal hebben dat hij is erkend door de man. [minderjarige 1] ziet [de partner van de moeder] namelijk als zijn vader en hij zal onzeker worden over zijn plek in het gezin van de moeder, [de partner van de moeder] en hun pasgeboren kindje, zeker als hij een andere achternaam draagt dan zijn gezinsleden. Als gevolg van de psychische toestand van de moeder, ontstaan door toedoen van de man, zal erkenning de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [minderjarige 1] schaden en de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] belemmeren. Op dit moment is [minderjarige 1] angstig, heeft hij nachtmerries, wil hij niet alleen slapen, troost hij de moeder continue en vraagt hij voortdurend of de moeder en [de partner van de moeder] wel van hem houden. Het belang van de man bij de erkenning dient dan ook niet zwaarder te wegen dan het belang van [minderjarige 1] bij een ongestoorde verhouding met zijn moeder en een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
5.9
De man voert in zijn verweerschrift ten aanzien van het verzoek tot erkenning (samengevat) het volgende aan. De man heeft de (aanloop naar de) relatie met de moeder heel anders ervaren dan zij omschrijft. Toen de moeder zwanger bleek te zijn heeft de man aan haar aangegeven dat hij vond dat zij samen, om verschillenden redenen, nog niet klaar waren voor het krijgen van een kind. Zo hadden zij een beperkt en instabiel inkomen, geen geschikte woonruimte en (vooral de moeder) een beperkt netwerk. Ook was de relatie van partijen nog pril en twijfelde de man of zij beiden mentaal stabiel genoeg waren om ouders te worden, gelet op hun verleden. Desondanks respecteerde hij uiteindelijk de keuze van de moeder het kind te houden en heeft hij er alles aan gedaan om te zorgen voor een gezonde zwangerschap van de moeder. Zo heeft hij alle afspraken met artsen en specialisten zoals [stichting] bijgewoond en heeft hij begrotingen gemaakt. Toen hij zich realiseerde dat hun kind ter wereld zou komen, besloot hij dat hij er voor het kind wilde zijn. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft de vader alleen contact met de moeder opgenomen over zwangerschapsgerelateerde zaken, zoals de uitslag van de NIPT-test en de 24-wekenecho. Van stalken was geen sprake, zo blijkt ook uit de berichten van de politie en Veilig Thuis. De man vindt het vreselijk dat hij ten onrechte van deze en andere heftige daden wordt beschuldigd, zoals verkrachting, stalken en dwang (tot onder andere tot prostitutie en zelfmoord). De man betwist deze beschuldigingen met klem. De man was een betrokken partner die zich bekommerde om de moeder en hun kind. In dat kader verwijst de man naar verklaringen die vrienden over hem hebben afgelegd en diverse WhatsApp-berichten van partijen en de zus van de moeder. De man wil in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] dat [minderjarige 1] weet van wie hij afstamt. De man wenst daarom graag een rol te spelen in het leven van [minderjarige 1] . Hij wordt op dit moment niet geïnformeerd over hem. Hoewel de man blij is met de zorg van [de partner van de moeder] voor [minderjarige 1] , vindt de man het zorgelijk dat de moeder niet naar [minderjarige 1] kan kijken of voor hem kan zorgen en hem daarom 5 dagen per week naar de opvang brengt. De man wil en kan voor [minderjarige 1] zorgen. De weerstand van de moeder tegen de erkenning is volgens de man van emotionele aard. Zij wil namelijk niet dat de man een rol in het leven van [minderjarige 1] gaat spelen en haar bezwaren zien daarom vooral op gezag en omgang. De man merkt daarbij op dat de bezwaren en psychische problemen van de moeder lijken toe te nemen naarmate de tijd verstrijkt. Echter, niet gebleken is dat de psychische problemen van de moeder direct verband houden met erkenning en evenmin dat zij zodanige psychische problematiek heeft dat zij bij erkenning niet in staat is [minderjarige 1] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Daarbij merkt de man op dat ook niet is gebleken dat bij [minderjarige 1] sprake is van ontwikkelingsproblemen, maar dat wel te verwachten is dat hij problemen krijgt als hem niet snel wordt verteld van wie hij afstamt.
5.1
De raad maakt zich zorgen om [minderjarige 1] en zijn ontwikkeling. De raad stelt vast dat sprake is van een kwetsbaar opvoedsysteem bij moeder, maar dat er nu geen kindsignalen bij [minderjarige 1] zijn. De raad benadrukt dat het noodzakelijk is dat moeder de juiste, specialistische hulp zoekt. Als de gedachten aan de man in het hoofd van moeder kunnen worden uitgeschakeld, kan zij mogelijk aan een bepaalde ontwikkeling toekomen. In de huidige situatie denkt de raad, met enige twijfel, dat erkenning niet in het belang van [minderjarige 1] is.
5.11
De bijzondere curator geeft tijdens de zitting bij het hof aan dat het van belang is dat [minderjarige 1] weet van wie hij afstamt en dat juridisch vast komt te staan dat de man de vader van [minderjarige 1] is. De bijzondere curator vindt het lastig te beoordelen of sprake is van een uitzonderingsgrond ten aanzien van de erkenning. In het gesprek tussen haar en de moeder heeft de moeder alleen gezegd dat ze een risico hadden genomen omdat ze onbeschermde seks hadden gehad.
5.12
[de partner van de moeder] heeft zich tijdens de zitting bij het hof aangesloten bij het standpunt van de moeder. In aanvulling daarop verklaart hij dat [minderjarige 1] veel voor hem betekent. Het is voor [de partner van de moeder] op dit moment zwaar om voor zijn gezin te zorgen terwijl hij ziet hoe slecht het met de moeder gaat. De moeder is tot nu toe, vanwege de lopende procedures, van het kastje naar de muur gestuurd. Hij hoopt dat zij snel kan worden behandeld.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (HR 16 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0032) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn, dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
5.14
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] heeft toegewezen. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het volgende. Het hof kan niet vaststellen wat zich tijdens de relatie van partijen en de zwangerschap van de moeder heeft afgespeeld. Partijen verschillen daarover duidelijk van mening. Tussen partijen lijken zich gebeurtenissen te hebben voorgedaan waardoor de moeder sterke gevoelens van onveiligheid heeft ervaren en zij geen vertrouwen meer heeft in de man. Het hof benadrukt dat het voor de ernstige beschuldigingen die de moeder naar de man heeft geuit geen enkele objectieve aanwijzing heeft aangetroffen. Deze beschuldigingen lijken ook in de loop van de procedure in zwaarte te zijn toegenomen. Dat neemt niet weg dat gebleken is dat bij de moeder inmiddels sprake is van forse psychische problemen, waaronder stress- en angstklachten. Echter, naar het oordeel van het hof heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat haar psychische toestand door het enkele feit van de erkenning dermate wordt beïnvloed, dat dit tot gevolg heeft dat de verhouding tussen haar en [minderjarige 1] wordt verstoord en de belangen van [minderjarige 1] worden geschaad of dat de emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt. De moeder heeft het hof niet kunnen overtuigen dat haar psychische problemen direct te herleiden zijn tot een (mogelijke) erkenning. Ook zonder erkenning zal de moeder via [minderjarige 1] worden blijven herinnerd aan de man. Niet in geschil is namelijk dat de man de biologische vader is van [minderjarige 1] . Het hof is er dan ook niet van overtuigd dat het weigeren van de erkenning een oplossing is voor de problematiek van de moeder. Het hof kan alleen vaststellen dat de moeder een grote emotionele weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige 1] door de man en dat zij mede in verband hiermee een beroep op deskundige hulp heeft gedaan. Deze weerstand is verergerd sinds de start van deze procedure, zo concludeert ook de raad. Echter, dat de moeder als gevolg van de erkenning(sprocedure) niet in staat is zich te laten behandelen voor haar psychische problemen, zoals de moeder stelt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Uit de brief van haar psycholoog van 2 september 2024 blijkt alleen dat erkenning de EMDR-behandeling zou kunnen belemmeren. Dat andere hulpverlening (na afloop van deze procedure, ongeacht de uitkomst) niet mogelijk is, is niet komen vast te staan. Het hof geeft de moeder mee dat het in het belang van [minderjarige 1] wel noodzakelijk is dat zij zo snel mogelijk passende hulpverlening gaat zoeken.
5.15
Verder volgt het hof het advies van de raad en de bijzondere curator dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] belangrijk is dat hij weet van wie hij afstamt. Uit het rapport van de raad en de verklaringen van de moeder en [de partner van de moeder] blijkt dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige 1] . Dat de erkenning enige weerslag op [minderjarige 1] zal hebben is te verwachten, maar er is geen aanwijzing dat hierdoor de belangen van [minderjarige 1] in zodanige mate zullen worden geschaad dat zulks aan de erkenning van [minderjarige 1] in de weg staat. Daarbij neemt het hof ook de instabiele psychische toestand van de moeder in aanmerking. Mede gelet daarop is het voor [minderjarige 1] van belang dat de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn biologische vader in juridische zin wordt vastgesteld. [minderjarige 1] heeft recht op en belang bij twee beschikbare (juridische) ouders. Al bij de rechtbank heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij geen rol voor de man in het leven van [minderjarige 1] ziet. Het hof acht het aannemelijk dat de man geen enkele plaats in het leven van [minderjarige 1] zal hebben als de (inmiddels gerealiseerde) erkenning niet in stand zou blijven.
5.16
De overige weerstand van de vrouw lijkt (mede) te zijn ingegeven door de juridische mogelijkheden die de erkenning met zich brengt, zoals omgang en gezag. Zowel de moeder als haar advocaat hebben tijdens de zitting bij het hof aangegeven dat erkenning zal leiden tot (vrees voor) meer juridische procedures. Deze mogelijkheden staan echter los van de erkenning en dienen niet in de beoordeling van het erkenningsverzoek van de man te worden betrokken.
5.17
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de erkenning bekrachtigen en komt het hof niet toe aan de beoordeling van het (aanvullende) verzoek van de moeder tot doorhaling van de latere vermelding van de erkenning.
Verwijzing naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor statusvoorlichting
Standpunten van partijen
5.18
De moeder heeft in eerste aanleg (onder druk) ingestemd met een verwijzing naar een hulpverleningsinstantie voor onderzoek naar de vraag of statusvoorlichting in het belang van [minderjarige 1] is en zo ja wanneer. De moeder is van oordeel dat zij en [minderjarige 1] op dit moment nog niet klaar zijn voor statusvoorlichting, ook niet via een hulpverlener. [minderjarige 1] is nog te jong en de psychische toestand van de moeder is te onevenwichtig voor statusvoorlichting. De moeder verwijst daarbij naar verklaringen van haar psycholoog. Zij benadrukt dat zij achter statusvoorlichting staat, ook door middel van hulpverlening, maar dat zij behandeling nodig heeft voordat ze deze statusvoorlichting kan geven. Volgens de moeder ontbreekt bovendien een noodzaak voor statusvoorlichting op korte termijn, nu de man (op korte termijn) geen actieve rol zal hebben in het leven van [minderjarige 1] .
5.19
De man stelt onder verwijzing naar het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dat het essentieel is dat een kind zo vroeg mogelijk wordt geïnformeerd over zijn biologische ouders. De man verzoekt het hof, door middel van een zelfstandig verzoek, om een korte termijn te stellen aan de inschakeling van Kenniscentrum Kind en Scheiding dan wel de te geven statusvoorlichting, onder afgifte van een dwangsom.
5.2
De raad heeft in haar rapport benadrukt dat [minderjarige 1] het recht heeft om te weten wie zijn vader is en van wie hij afstamt. Voor statusvoorlichting is het van belang dat de moeder een hulpverleningstraject start. Met hulpverlening leert zij de man een positie te geven in het leven van [minderjarige 1] .
5.21
De bijzondere curator heeft tijdens de zitting bij het hof verklaard dat het belangrijk is voor [minderjarige 1] dat hij weet van wie hij afstamt.
5.22
[de partner van de moeder] heeft zich, ook ten aanzien van de statusvoorlichting, aangesloten bij het standpunt van de moeder.
Oordeel van het hof
5.23
Het hof overweegt als volgt. Uit het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op privéleven ('private life') en meer in het bijzonder het recht op persoonlijke identiteit, vloeit voort dat een kind recht heeft te weten van wie het afstamt. Dat recht is tevens gewaarborgd in de artikelen 7 en 8 IVRK (vgl. HR 18 maart 2016; ECLI:NL:HR:2016:452). De hier bedoelde afstammingsvoorlichting geeft het kind de benodigde informatie over zijn genetische afstamming. Statusvoorlichting strekt ertoe een eventueel onjuist beeld bij het kind omtrent zijn afstamming in algemene zin te corrigeren.
5.24
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] met zich brengt dat er door de moeder, die immers gezaghebbende ouder is (artikel 1:247 BW), statusvoorlichting wordt gegeven aan [minderjarige 1] . Net als de rechtbank volgt het hof daarbij het advies van de raad dat de moeder hulpverlening dient te krijgen bij de statusvoorlichting. Beide partijen hebben zich bij de rechtbank bereid verklaard de hulpverlening van Jeugdformaat in te willen zetten. Nu de moeder ook in hoger beroep aangeeft hulpverlening te willen inschakelen voor statusvoorlichting, gaat het hof ervan uit dat beide ouders zullen meewerken aan de hulpverlening van Kenniscentrum Kind en Scheiding.
5.25
Het hof ziet geen aanleiding, zoals de man verzoekt, een termijn te bepalen waarbinnen de statusvoorlichting moet te zijn gedaan, onder verbeurte van een dwangsom. Het hof is van oordeel dat het, nu de procedure in eerste aanleg op dit onderdeel nog niet is beëindigd, aan de rechter in eerste aanleg is eventueel een termijn aan de statusvoorlichting te verbinden.
5.26
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de doorverwijzing naar Kenniscentrum Kind en Scheiding bekrachtigen en het zelfstandige verzoek van de man afwijzen.
Informatieregeling
Wat staat er in de wet?
5.27
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Standpunten van partijen
5.28
De moeder stelt dat een informatieregeling te belastend is voor haar vanwege haar traumaklachten. De afgelopen periode heeft [de partner van de moeder] de informatieregeling uitgevoerd, omdat de moeder niet in staat is direct geconfronteerd te worden met de man door het sturen van e-mails. Zolang er een informatieregeling geldt, komt de moeder niet toe aan de behandeling van haar trauma’s. Als het hof oordeelt dat er een informatieregeling moet blijven, verzoekt de moeder de frequentie daarvan te bepalen op één keer per 6 maanden.
5.29
De man heeft sinds de bestreden beschikking geen informatie meer ontvangen over [minderjarige 1] . De man benadrukt het belang van informatie over de ontwikkeling en het welzijn van een kind voor de band tussen de ouder en het kind, zeker als er geen contact is tussen hen. De man heeft de informatie die hij in het verleden heeft ontvangen nooit misbruikt. De moeder heeft volgens de man onvoldoende concrete en objectieve gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat haar psychische problematiek daadwerkelijk een belemmering vormt voor het uitvoeren van een informatieregeling. De man verzoekt het hof op grond van artikel 1:253a lid 5 BW een dwangsom op te leggen aan de moeder aan het niet nakomen van de informatieregeling.
5.3
De raad heeft in haar onderzoek genoteerd dat er op dit moment geen bezwaren zijn om de man van informatie te voorzien over [minderjarige 1] . De raad adviseert de maandelijkse informatieregeling voort te zetten.
5.31
De bijzondere curator heeft zich niet uitgesproken over de informatieregeling.
5.32
[de partner van de moeder] heeft zich, ook ten aanzien van de informatieregeling, aangesloten bij het standpunt van de moeder.
Oordeel van het hof
5.33
Nu het hof, evenals de rechtbank, de aan de man verleende vervangende toestemming tot erkenning zal bekrachtigen, is de man aan te merken als de juridische vader van [minderjarige 1] . Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het van belang is dat een juridische vader regelmatig informatie krijgt over zijn kind. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er op dit moment nog geen contact is geweest tussen de man en [minderjarige 1] . Voor zover de moeder het hof verzoekt de informatieregeling geheel te vernietigen, zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen. Gelet op de psychische staat van de moeder ziet het hof wel aanleiding de frequentie van de informatieregeling te beperken tot één keer per 3 maanden. Aannemelijk is namelijk dat een maandelijkse informatieregeling de moeder zal (blijven) ontregelen, hetgeen niet in het belang van [minderjarige 1] is. Door de frequentie van de informatieregeling te beperken blijft de man nog steeds met regelmaat op de hoogte van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en wordt de moeder (en haar netwerk) naar het oordeel van het hof niet onredelijk zwaar belast.
5.34
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de informatieregeling zal vernietigen en zal bepalen dat de moeder iedere drie maanden, per e-mail, informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] , en daarbij zal voegen een goed gelijkende recente kleurenfoto.
5.35
Voor zover de man zonder gezag op grond van artikel 1:253a lid 5 BW ontvankelijk is in zijn verzoek om een dwangsom, ziet het hof geen aanleiding om aan de informatieregeling een dwangsom te verbinden. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
5.36
Het hof zal ten slotte de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd beschouwen.
5.37
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de informatieregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder iedere drie maanden, per e-mail, informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] , en daarbij zal voegen een goed gelijkende recente kleurenfoto;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, namelijk ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning en de doorverwijzing naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor ondersteuning/hulp bij statusvoorlichting en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J.M. Smid-Verhage, M.W. Koek en C.M. Warnaar, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier en is op 5 februari 2025 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.