ECLI:NL:GHDHA:2025:28

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
BK-23/777 en BK-23/778
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 juni 2023. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 en 2015, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen in de bezwaarfase verminderd tot nihil, maar het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding werd afgewezen. Belanghebbende stelde dat hij meerdere keren bewijsstukken had aangeleverd, maar de Rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de verzoeken van de Inspecteur had voldaan. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de Inspecteur niet onrechtmatig had gehandeld door de navorderingsaanslagen op te leggen zonder de gevraagde informatie van belanghebbende. Het verzoek om schadevergoeding wegens opname in de Fraude Signalering Voorziening werd eveneens afgewezen, omdat de belastingrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-23/777 en BK-23/778

Uitspraak van 16 januari 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. van der Stelt)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 juni 2023, nummers SGR 22/2696 en SGR 22/2698.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen 2014 en 2015 verminderd tot nihil. Verder heeft hij het verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 september 2024. Partijen zijn verschenen
.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Het Hof heeft het onderzoek van de zaak heropend bij brief van 21 oktober 2024 en de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij e-mailverkeer heeft gehad met de Belastingdienst in de periode voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen. De gemachtigde heeft hiervan, ook na daaraan te zijn herinnerd bij bericht van het Hof van 20 november 2024, geen gebruik gemaakt. Het. Het Hof heeft daarop op 10 december 2024 aan partijen bericht dat het voornemens is het onderzoek te sluiten en zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen. Geen van de partijen heeft vervolgens het Hof bericht een nadere mondelinge behandeling te wensen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2015 aangifte IB/PVV over het jaar 2014 gedaan en daarbij € 7.232 negatieve inkomsten uit eigen woning en € 830 giftenaftrek in aanmerking genomen.
2.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2014 op 21 augustus 2015 de aangifte gevolgd en het verzamelinkomen vastgesteld op € 37.895.
2.3.
Belanghebbende heeft op 2 december 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan en daarbij € 7.525 negatieve inkomsten uit eigen woning, € 320 specifieke zorgkosten alsmede € 1.111 giftenaftrek in aanmerking genomen.
2.4.
De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV gevolgd en bij de aanslag het verzamelinkomen vastgesteld op € 37.496.
2.5.
De Inspecteur heeft bij brieven van 16 maart 2017 aan belanghebbende vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2014 en de aangifte IB/PVV 2015 omdat uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat diegene die de aangifte van belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2015 heeft ingediend voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan en dat dit mogelijk ook geldt voor de aangiften van belanghebbende. De Inspecteur heeft vermeld dat hij de aangiften van belanghebbende over 2014 en 2015 nader zal beoordelen en vraagt belanghebbende de bijgevoegde inlichtingenformulieren in te vullen en deze met bewijsstukken van de aftrekposten aan de Inspecteur te zenden vóór 6 april 2017.
2.6.
Toen hij van belanghebbende geen informatie had ontvangen heeft de Inspecteur bij brieven van 26 april 2017 laten weten dat hij voornemens is de in 2.1 en 2.3 genoemde aftrekposten gedeeltelijk te corrigeren en daarvoor navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld vóór 10 mei 2017 te reageren indien hij het met het voornemen van de Inspecteur niet eens is.
2.7.
De Inspecteur heeft met dagtekening 7 juni 2017 de navorderingsaanslagen opgelegd overeenkomstig de aankondigingen.
2.8.
M. van der Stelt heeft (onder de naam […] ) op 28 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. In de bezwaarschriften merkt de adviseur op dat er door mevrouw […] en […] uitstel is verleend op 31 mei 2017.
2.9.
De Inspecteur heeft bij brief van 3 april 2018 belanghebbende laten weten dat de bestanden van de adviseur zijn opgevraagd waarin is vermeld voor wie van de cliënten van de adviseur er uitstel is verleend maar dat de naam van belanghebbende niet voorkomt in de groep waarvoor uitstel is verleend. In de brief is verder vermeld dat nu er geen stukken zijn aangeleverd en er geen uitstel was, de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. De Inspecteur heeft tevens aan belanghebbende verzocht nadere bewijsstukken van de onder 2.1 en 2.3 genoemde aftrekposten over te leggen.
2.10.
Bij brieven van 18 april 2018 heeft belanghebbende nadere bewijsstukken aan de Inspecteur verstrekt.
2.11.
Vervolgens heeft de Inspecteur op 7 februari 2022 aangekondigd dat hij uitspraak op bezwaar zal doen en de onderhavige navorderingsaanslagen zal verminderen naar nihil. De Inspecteur heeft meegedeeld voor het jaar 2014 de negatieve inkomsten uit eigen woning en voor het jaar 2015 een deel van de specifieke zorgkosten alsmede de giftenaftrek te zullen accepteren en op grond van het zogenoemde correctiebeleid, omdat de resterende bedragen van de navorderingsaanslagen onder de grens van € 450 uitkomen, de navorderingsaanslagen te zullen verminderen tot nihil. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is de Inspecteur voornemens af te wijzen.
2.12.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op deze aankondiging gereageerd in een e-mailbericht van 8 februari 2022 20.12 uur waarin, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende is opgenomen:
“(…),
Mijn cliënt [belanghebbende] zal voor zijn deel van beantwoording naar u afzonderlijk reageren en ik doe dat voor mijn deel.
De Belastingdienst kantoor Den Haag is niet eerlijk in de beantwoording naar u toe. Nog steeds wordt de Directeur CAB […] ( [e-mailadres] ) ten tonele gevoerd als zijnde de inspecteur. Niets is minder waar het is een Directeur.
Aan deze directeur heb ik op 29 maart 2017 per mail een mail verzonden adres [e-mailadres] om te vragen mij uitstel van beantwoording te verlenen voor de meer dan 100 brieven die op mijn cliënten werden afgeschoten.
En opnieuw heb ik op 26 april 2017 daar weer een mail aangewaagd, ik kan dat bewijzen en heb dat bewezen in de diverse stukken die naar de Belastingkamers zijn verzonden.
Een mail en een 2e mail kan je niet verzinnen. In mei 2017 ben ik gaan praten met een tal
ambtenaren in Den Haag met mevrouw […] en haar cheffin.
Dus ook voor zijn vader de heer […] als voor zijn ex Mw. […] .
Ik ga niet in op de brief over 2014 maar merk op niet te begrijpen waarom artikel 7:15, 2e lid
Algemene wet bestuursrecht niet gehonoreerd wordt, mijn cliënt heeft uit den treure zelfs 3 a 4 x alle bescheiden naar de inspecteur gezonden in Den Haag.”
2.13.
De Inspecteur heeft hierop in een e-mailbericht van 14 februari 2022 gereageerd:
“(…),
Middels deze e-mail reageer ik op uw reactie van 8 februari 2022. Ik heb mijn collega verzocht om concreet in te gaan op hetgeen u in uw e-mail vermeldt.
(…)
Kostenvergoeding (en)
Uit het dossier blijkt dat er om uitstel is verzocht met betrekking tot het toezenden van de gevraagde bescheiden. In de bezwaarfase wordt gesteld dat de gevraagde informatie reeds tot 3x toe zou zijn aangeleverd. Het is mijn collega niet duidelijk waarom er om uitstel is verzocht, indien de gevraagde stukken al zouden zijn aangeleverd. Het verzoeken om uitstel an sich is uiteraard niet voldoende tot het verstrekken van een kostenvergoeding in de zin van artikel 7:15 lid 2 Algemene wet bestuursrecht. Indien de gevraagde informatie pas in de bezwaarfase is verstrekt, bestaat er geen recht op een kostenvergoeding.
(…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Kostenvergoeding bezwaarfase
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9. Van het herroepen van de navorderingsaanslagen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft eiser, voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen, meerdere keren in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken aan te leveren van de door hem opgevoerde aftrekposten. Eiser heeft, tegenover de betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat hij destijds in de voorfase drie tot vier keer toe bewijsstukken aan verweerder heeft verzonden dan wel dat de gemachtigde persoonlijk bewijsstukken bij verweerder heeft afgegeven. Eiser heeft namelijk geen kopieën van die brieven overgelegd en evenmin een bewijs van verzending. Daarnaast heeft eiser ook geen bewijs van ontvangst door verweerder overgelegd. Pas voor het eerst in de bezwaarfase heeft eiser nadere bewijsstukken overgelegd. Verweerder heeft naar aanleiding van deze stukken een deel van de geclaimde aftrekposten geaccepteerd en heeft met toepassing van het correctiebeleid uiteindelijk de navorderingsaanslagen verminderd naar nihil. Gelet op deze gang van zaken kan niet worden geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen zijn vernietigd wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft immers geen gevolg gegeven aan de verzoeken voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen om bewijsstukken aan verweerder te verstrekken. Eiser heeft daarom geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De rechtbank gaat verder voorbij aan hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd over de door zijn ex-partner in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten, aangezien dit geen onderdeel van de onderhavige beroepen vormt en de rechtbank zich hierover dan ook geen oordeel kan vormen.
Vergoeding van schade
11. Eiser heeft ter zitting verzocht om vergoeding van schade wegens de opname van zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de Belastingdienst en hij ten onrechte als fraudeur is bestempeld.
12. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van schade af, aangezien de rechtbank op grond van artikel 8:73 van de Awb (oud) alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid heeft om een partij te veroordelen tot betaling van een vergoeding van (materiële) schade. Dat, naar eiser ter zitting heeft gesteld, de vader van eiser hiervoor wel een vergoeding van schade heeft ontvangen, kan aan voormeld oordeel niet afdoen.
13. Voor een eventuele vergoeding van schade moet eiser een afzonderlijk verzoek richten tot het desbetreffende bestuursorgaan en moet een eventuele procedure daarover worden gevoerd voor de algemene bestuursrechter of de civiele rechter.[1]
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding..
(…)
[1] vgl. Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.4.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten en recht heeft op een schadevergoeding (wegens opname in de databank Fraude Signaleringsvoorziening). Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover deze de afwijzing van proceskostenvergoeding en schadevergoeding betreft en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar, de beroeps- en de hoger beroepsfase alsmede tot het toekennen van een schadevergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Artikel 7.15, lid 2 Awb bepaalt dat kosten die belanghebbende, in verband met de behandeling van het bezwaar, redelijkerwijs heeft moeten maken worden vergoed door het bestuursorgaan op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarmee wordt volgens de wetsgeschiedenis de vergoedingsplicht beperkt tot inhoudelijke fouten die aan het bestuursorgaan te wijten zijn.(vgl. Kamerstukken I 2001/02, 27 024, nr. 17, p. 4; vgl. Kamerstukken II 2000/01, 27 024, nr. 14, p. 2.).
5.2.
Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat geen recht op vergoeding (vgl. Kamerstukken II 2000/01, 27 024, nr. 14, p. 2). Het enkele niet-reageren door een belanghebbende op een brief van de inspecteur waarin aan belanghebbende de gelegenheid wordt gegeven te reageren op het voornemen een belastingaanslag op te leggen op basis van een bepaald feitelijk gegeven, dat onjuist blijkt te zijn, staat daarentegen niet in de weg aan een kostenvergoeding (vgl. HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2078, BNB 2016/221).
5.3.
De gemachtigde stelt dat op 5 april 2017 aan het verzoek van de Inspecteur van 16 maart 2017 voldaan is en de gevraagde bescheiden zijn overhandigd tegen afgifte van een ontvangstbewijs. De Inspecteur heeft dat betwist. De gemachtigde heeft in beroep noch hoger beroep een afschrift van een ontvangstbewijs overgelegd of anderszins bewijs van deze overhandiging overgelegd. Vervolgens stelt de gemachtigde dat belanghebbende zelf na de vooraankondiging van 26 april 2017 tot twee maal toe gegevens aan de Inspecteur heeft gezonden. De Inspecteur stelt dat hij in het geheel niets heeft ontvangen. Voor de juistheid van zijn stelling heeft belanghebbende ook geen enkel bewijs overgelegd.
5.4.
Dat geldt eveneens voor de stellingen dat de gemachtigde op 29 maart 2017 en 26 april 2017 uitstel zou hebben verzocht voor belanghebbende samen met verzoeken voor meer dan 100 andere van zijn cliënten voor het overleggen van gegevens en dat de Inspecteur uitstel zou hebben verleend op 31 mei 2017 en dat de gemachtigde ook over belanghebbende in mei 2017 een gesprek zou hebben gehad met ambtenaren van de Belastingdienst in Den Haag.
5.5.
Nu de Inspecteur geen documentatie of informatie dan wel een andere reactie heeft ontvangen naar aanleiding van zijn expliciete vraagstelling in zijn brieven van 16 maart 2017 en 26 april 2017, is het niet onrechtmatig dat hij bij gebrek aan informatie is overgegaan tot het opleggen van de navorderingsaanslagen toen hij van belanghebbende dan wel zijn gemachtigde geen enkele reactie op de vragenbrieven had ontvangen. Belanghebbende is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om bewijstukken aan te leveren voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen. Wanneer hij dat had gedaan had hij het opleggen van de navorderingsaanslagen kunnen voorkomen. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, ziet het Hof met de Rechtbank geen reden.
5.6.
Voor zover belanghebbende aanspraak maakt op vergoeding van schade in verband met de door hem gestelde opname in de databank Fraude Signaleringsvoorziening van de Belastingdienst, geldt dat de belastingrechter niet bevoegd is om over een dergelijk verzoek te oordelen. Voorts geldt dat een verzoek om vergoeding van (overige) schade alleen toewijsbaar is bij een gegrond beroep (artikel 8:73 Awb). Dat is hier niet het geval. Het Hof wijst het schadevergoedingsverzoek daarom af.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank:
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 16 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.