In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 juni 2023. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 en 2015, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen in de bezwaarfase verminderd tot nihil, maar het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding werd afgewezen. Belanghebbende stelde dat hij meerdere keren bewijsstukken had aangeleverd, maar de Rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de verzoeken van de Inspecteur had voldaan. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de Inspecteur niet onrechtmatig had gehandeld door de navorderingsaanslagen op te leggen zonder de gevraagde informatie van belanghebbende. Het verzoek om schadevergoeding wegens opname in de Fraude Signalering Voorziening werd eveneens afgewezen, omdat de belastingrechter niet bevoegd is om hierover te oordelen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.