Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 25 januari 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2023;
- het arrest van dit hof van 23 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
- de memorie van grieven van [appellante], met bijlagen;
- de memorie van antwoord van SWR;
- de bijlagen nummers 33 en 34 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen nummers 24 en 25 die SWR ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
grieven 2, 3 en 4heeft aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter, gaat het hof in hoger beroep uit van de volgende feiten.
“de zich in, aan en rondom het Woonhotel bevindende inventaris. Meer in het bijzonder omvat de Inventaris in ieder geval de inrichting van alle 210 appartementen en de restaurant- en lounge-en kantoorinventaris.”
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Kunnen de grieven leiden tot vernietiging van het vonnis?
7.Beoordeling van de grievenGrief 1
grief 1bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat SWR niet onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst te ontbinden. Zij stelt dat de concessieovereenkomst tussen V.O.F. Vastgoed en Woonhotel ten onrechte is ontbonden omdat er sprake was van overmacht aan de zijde van Woonhotel en dat SWR onrechtmatig heeft gehandeld door, voortbouwend op die onterechte ontbinding, ook de restaurantovereenkomst te ontbinden. Het hof begrijpt deze grief aldus dat [appellante] hiermee wil bewerkstelligen dat het gevorderde onder overweging 5.1, eerste gedachtestreepje, op deze grond wordt toegewezen.
toerekenbaaris. Het beroep van [appellante] op overmacht aan de zijde van Woonhotel, staat daarom – ook als dat beroep zou slagen – niet in de weg aan de bevoegdheid van de V.O.F. Vastgoed om de concessieovereenkomst te ontbinden vanwege de ontstane forse achterstand in de betaling van de concessievergoedingen.
“wetenschap”bij SWR dat Woonhotel een beroep op overmacht toekwam, zoals [appellante] in haar vordering stelt, is al helemaal geen sprake. V.O.F. Vastgoed mocht de concessieovereenkomst blijkens het voorgaande ontbinden. Van onrechtmatig handelen daarbij is geen sprake. SWR heeft evenmin onrechtmatig gehandeld door vervolgens met een beroep op het cross-default beding ook de restaurantovereenkomst te ontbinden. Grief 1 faalt.
Grieven 5 tot en met 9
grieven 5 t/m 9de overwegingen 5.25 en 5.26 in het vonnis bestreden. Deze gaan over de (eigendom van de) inventaris/inboedel/voorraden, de waarde ervan en de waarde van de goodwill. Het hof begrijpt de grieven aldus dat [appellante] hiermee wil bewerkstelligen dat het gevorderde onder het tweede gedachtestreepje wordt toegewezen en dat het er haar met name om gaat dat de bij het restaurant horende activa niet aan een derde hadden mogen worden verkocht.
“een restaurant t.b.v. de gasten van een 4-sterren hotel met 210 appartementen/ kamers op een A1-locatie”;
anderrestaurant ten behoeve van een
anderhotel niet relevant is. Het gaat om de goodwill en het positief contractsbelang die aan dit specifieke restaurant zijn verbonden. Daarover heeft [appellante] geen gegevens verstrekt. Over de waarde van de aan het onderhavige restaurant verbonden goodwill en het positief contractsbelang kan dus niets worden vastgesteld. SWR heeft bovendien gesteld dat die waarde negatief was omdat het restaurant in elk geval in 2005 en 2006 verlieslatend was. Bij die stand van zaken kan het hof er niet vanuit gaan dat de goodwill en het positief contractsbelang in 2014 enige waarde vertegenwoordigden. De enkele niet met cijfers onderbouwde stelling dat het restaurant
going concernis verkocht en dat daardoor een hogere verkoopopbrengst is gerealiseerd, is daarvoor onvoldoende.
8.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2023;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van SWR begroot op € 19.627;
- bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nasalaris van € 92,-.
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;