ECLI:NL:GHDHA:2025:2444

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
200.344.232/02, 200.317.562/02, 200.259.875/04
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. P. Glazener in civiele procedures tussen de Republiek India en Devas c.s.

Op 26 november 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek tegen mr. P. Glazener, in het kader van civiele procedures waarin de Republiek India vorderingen tot vernietiging en herroeping heeft ingesteld tegen CC/Devas (Mauritius) Limited en aanverwante vennootschappen. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van mr. Glazener, die lid is van het wrakingscomité van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) en eerder betrokken was bij een procedure tussen de Republiek India en Devas c.s. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.N.J. Putter, stelde dat mr. Glazener onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig zou zijn, onder andere vanwege zijn relatie met mr. G.J. Meijer, die als advocaat van Devas c.s. optreedt. Het hof heeft de wrakingsgronden beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. Het hof oordeelde dat de benoeming van mr. Glazener tot lid van het wrakingscomité en zijn plaatsing op de arbiterlijst van het NAI niet door mr. Meijer zijn beïnvloed, en dat er geen hiërarchische relatie bestond die de onafhankelijkheid van mr. Glazener in gevaar zou kunnen brengen. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummers wrakingskamer : 200.259.875/04, 200.317.562/02 en 200.344.232/02
Zaaknummers hoofdzaken : 200.259.875/03, 200.317.562/01 en 200.344.232/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 26 november 2025
op het verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaken met de hiervoor genoemde zaaknummers van:
[bewindvoerder], in hoedanigheid van administrator (bewindvoerder) van CC/Devas (Mauritius) Limited (
in administration), Devas Employees Mauritius Private Limited (
in administration) en Telcom Devas Mauritius Limited (
in administration),
kantoorhoudend in Ébène Cybercity, Mauritius,
verzoeker,
advocaat: mr. S.N.J. Putter, kantoorhoudend te Den Haag.

1.De procedure

1.1
De hoofdzaken betreffen drie civiele procedures waarin de Republiek India naar aanleiding van twee arbitrale vonnissen in een investeringsarbitrage tegen CC/Devas (Mauritius) Limited, Devas Employees Mauritius Private Limited en Telcom Devas Mauritius Limited (hierna: Devas c.s.) vorderingen tot vernietiging en herroeping heeft ingesteld.
1.2
In de hoofdzaken is onder meer in geschil of mr. G.J. Meijer (hierna: mr. Meijer) Devas c.s. nog langer vertegenwoordigt, of dat mr. Putter dat doet. Verzoeker stelt zich in de hoofdzaken op het standpunt dat de opdracht aan mr. Meijer is beëindigd en dat mr. Putter nu optreedt als advocaat van Devas c.s. Subsidiair wenst verzoeker tussen te komen in de hoofdzaken.
1.3
Mr. Meijer wordt in de hoofzaken op de rol vermeld als advocaat van Devas c.s. en mr. Putter als advocaat van de tussenkomende partij voor Devas c.s.
1.4
De mondelinge behandeling van – onder meer – het incident tot tussenkomst was bepaald op 28 oktober 2025 ten overstaan van mr. P. Glazener, voorzitter, en mr. J.J. van der Helm en mr. R.M. Hermans, leden. Tijdens deze zitting zou ook een door mr. Meijer namens (de bestuurders van) Devas c.s. en hun aandeelhouders CCDM c.s. ingestelde incidentele vordering (tot zekerheidstelling voor de proceskosten door verzoeker) worden behandeld.
1.5
Bij een op 27 oktober 2025 verzonden e-mail heeft mr. Putter een verzoek tot verschoning van mr. Glazener gedaan. Indien hieraan geen uitvoering wordt gegeven, moet het verzoek worden opgevat als een verzoek tot wraking. Bij brief van 27 oktober 2025 is het wrakingsverzoek toegelicht. In deze brief schrijft mr. Putter dat “de heer [bewindvoerder] ” zorgen heeft bij de zittingscombinatie en dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat, althans de schijn daartoe, van onvoldoende onpartijdigheid en onafhankelijkheid van mr. Glazener. De wrakingsgronden worden in de brief nader uitgewerkt.
1.6
Mr. Glazener heeft op 27 oktober 2025 mondeling aan de secretaris van de wrakingskamer laten weten dat hij zich niet zal verschonen en heeft bij e-mail van 27 oktober 2025 aan de wrakingskamer medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Op 30 oktober 2025 heeft hij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.7
De wrakingskamer heeft het verzoek op 7 november 2025 ter openbare zitting behandeld, waar mr. Putten het verzoek heeft toegelicht. Mr. Glazener is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen maar heeft voorafgaand een schriftelijke reactie ingediend. Mr. Meijer en de advocaat van de Republiek India, mr. I.J.A. Tax, waren als toehoorder aanwezig.

2.Wrakingsverzoek

2.1
Verzoeker heeft – samengevat – de volgende wrakingsgronden naar voren gebracht. Mr. Glazener is lid van het wrakingscomité van het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) en geplaatst op de arbiterlijst van het NAI. Dit zijn bezoldigde functies. De benoeming en plaatsing van mr. Glazener op de arbiterlijst van het NAI en in het wrakingscomité vonden plaats tijdens het aanhangig zijn van (een of meer van) de hoofdzaken en in de periode dat mr. Meijer voorzitter was van het bestuur van het NAI. Mr. Meijer heeft daarmee een (leidende) rol gespeeld niet alleen bij de benoeming van mr. Glazener als lid van het wrakingscomité en de vaststelling van diens beloning, maar ook bij de plaatsing van mr. Glazener op de NAI-arbiterlijst. Mr. Glazener stond bovendien als lid van het wrakingscomité in een hiërarchisch ondergeschikte positie ten opzichte van mr. Meijer, althans het bestuur van het NAI. Verzoeker vreest daarom dat mr. Glazener onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig is om te beslissen in een procedure waarbij mr. Meijer optreedt als advocaat. In elk geval heeft mr. Glazener de schijn daartoe opgewekt, onder meer door mr. Meijer met voorrang te behandelen door hem en niet mr. Putter in zijn rolbeslissing van 12 december 2024 aan te merken als de nieuwe advocaat van Devas c.s. in één van de procedures (200.344.232/01). Daarbij komt dat mr. Glazener zijn functies van lid van het wrakingscomité en arbiter bij het NAI niet heeft laten opnemen in het register van nevenfuncties van rechters. Ten slotte is mr. Glazener eerder betrokken geweest bij in elk geval één procedure tussen de Republiek India en Devas c.s. Hij was voorzitter van de combinatie die in deze procedure op 16 februari 2021 het arrest wees. In een van de hoofdzaken (zaak 200.344.232/01) vordert de Republiek India herroeping van dit arrest. De eerdere betrokkenheid van mr. Glazener kan in de weg staan aan een objectieve beoordeling van die vordering, aldus verzoeker. Verzoeker concludeert dat alle omstandigheden tezamen, in hun onderlinge samenhang, de objectief gerechtvaardigde vrees opwekken van een gebrek aan voldoende onafhankelijkheid en onpartijdigheid als mr. Glazener moet beslissen in een procedure waarin mr. Meijer optreedt als advocaat van één of meerdere procespartijen.

3.De reactie van mr. Glazener

3.1
Mr. Glazener heeft niet in de wraking berust, omdat hij van mening is dat geen grond bestaat om te twijfelen aan zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd.
3.2
Mr. Meijer maakt al enige tijd geen deel meer uit van het bestuur van het NAI. Ook gedurende zijn voorzitterschap is geen sprake geweest van een afhankelijkheidsrelatie, of enige andere relatie waardoor zou kunnen worden getwijfeld aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van mr. Glazener. Mr. Glazener voert aan dat hij geen persoonlijke relatie heeft met mr. Meijer en met hem ook geen contact heeft gehad over zijn benoeming als lid van het wrakingscomité, zijn plaatsing op de arbiterlijst of zijn benoemingen als arbiter in NAI-arbitrages. Voor zover mr. Glazener bekend, hebben die laatste benoemingen plaatsgevonden op verzoek van de (advocaten van) partijen in die procedures. Verder is geen sprake van een hiërarchisch ondergeschikte relatie van het wrakingscomité ten opzichte van het bestuur van het NAI. Het wrakingscomité voert zijn functie geheel onafhankelijk van het bestuur uit. Mr. Glazener merkt verder op dat hij sinds zijn benoeming als lid van het wrakingscomité nog geen deel heeft uitgemaakt van enige wrakingskamer.
3.3
Mr. Glazener voert verder aan dat uit zijn deelname aan de combinatie die het arrest van 16 februari 2021 wees, evenmin vooringenomenheid kan worden afgeleid. De herroepingsvordering moet naar haar aard worden beoordeeld op basis van feiten die niet bekend waren ten tijde van het wijzen van het arrest, en waarover in dat arrest dus geen oordeel is gegeven. Het is ook niet ongebruikelijk dat een herroepingsvordering wordt beoordeeld door de combinatie die het eerdere arrest heeft gewezen, juist omdat deze combinatie goed in staat is om te beoordelen of een grond voor herroeping bestaat.
3.4
Mr. Glazener besluit dat het juist is dat zijn lidmaatschap van het wrakingscomité en zijn plaatsing op de arbiterlijst van het NAI niet in het register van nevenfuncties waren vermeld. Hij heeft beide functies eerst bij de recente inventarisronde van nevenfuncties opgegeven. Bij de vorige inventarisronde is hij dat vergeten. Daar had hij geen bijzondere reden voor. Beide functies staan vermeld op de website van het NAI. Het is niet duidelijk wat de relevantie van deze omissie is in het kader van het wrakingsverzoek, aldus mr. Glazener.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

Juridisch kader

4.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
4.2
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
4.3
De eerste wrakingsgrond houdt verband met (het besluit tot) plaatsing van mr. Glazener op de NAI-arbiterlijst en zijn benoeming tot lid van het wrakingscomité van het NAI. Volgens verzoeker heeft mr. Meijer een leidende, dan wel belangrijke rol gespeeld bij die benoemingen van mr. Glazener. De wrakingskamer is echter van oordeel dat hiervan geen sprake is geweest; verzoeker heeft daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen. Op vragen van de wrakingskamer heeft mr. Meijer een algemene toelichting gegeven over de procedure voor plaatsing op en verwijdering van de NAI-arbiterlijst en benoeming en ontslag als lid van het wrakingscomité. Uit die toelichting volgt dat normaal gesproken het voltallige bestuur van het NAI – bestaande uit vijf personen inclusief de voorzitter – hierover beslist en niet alleen de voorzitter. De voorzitter heeft dus (kennelijk) geen doorslaggevende stem of invloed op benoemingen. Ook is komen vast te staan dat de leden van het wrakingscomité niet in een hiërarchisch ondergeschikte positie ten opzichte van (de voorzitter van) het bestuur staan. Verzoeker heeft dit alles niet weersproken.
4.4
In het concrete geval van mr. Glazener geldt verder het volgende. Vaststaat dat mr. Meijer tot voor kort voorzitter was van het bestuur van het NAI. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat mr. Meijer ook voorzitter was toen mr. Glazener werd geplaatst op de NAI-arbiterlijst en benoemd tot lid van het wrakingcomité, laat staan dat mr. Meijer in die functie een leidende rol zou hebben gespeeld in die benoeming van mr. Glazener of op andere wijze enige invloed zou hebben uitgeoefend. Het lijkt er veeleer op dat het (voltallige) bestuur van het NAI mr. Glazener op de NAI-arbiterlijst heeft geplaatst en hem heeft benoemd tot lid van het wrakingscomité. Ook heeft verzoeker – gezien de toelichting op de benoemingsstructuur van het NAI – niet concreet toegelicht waarin enige afhankelijkheidsrelatie in dit geval tussen mr. Glazener en mr. Meijer zou bestaan. Concrete aanknopingspunten heeft verzoeker daarvoor niet aangedragen; niet ten aanzien van de plaatsing op de arbiterlijst, en evenmin als het gaat om de benoeming in het wrakingscomité. Zo bepaalt het overgelegde reglement voor het wrakingscomité uitdrukkelijk dat de leden van het comité onafhankelijk over de gegrondheid van de aanhangige wrakingen beslissen. De stelling van verzoeker dat mr. Glazener als lid van het wrakingscomité in een hiërarchisch ondergeschikte positie stond ten opzichte van mr. Meijer, althans het bestuur van het NAI, kan dan ook niet worden gevolgd. Volgens mr. Glazener heeft hij over zijn plaatsing op de NAI-arbiterlijst en zijn benoeming tot lid van het wrakingscomité ook nooit contact gehad met mr. Meijer.
4.5
Evenmin kan worden aangenomen dat mr. Meijer een (leidende) rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de beloning van mr. Glazener als lid van het wrakingscomité, dan wel als NAI-arbiter. Mr. Meijer heeft ter zitting toegelicht dat de beloning voor leden van het wrakingscomité gelijk is; zij ontvangen een vaste vergoeding per wrakingszaak. De vergoedingen voor NAI-arbiters zijn vastgesteld in het NAI-arbitragereglement, Appendix F, naar rato van het geldelijk belang van de arbitrage (zie NAI Arbitragereglement 2024 en toelichting - NAI). Verzoeker heeft dit alles niet betwist. Voor zover verzoeker nog heeft aangevoerd dat mr. Glazener eenmaal rechtstreeks door het NAI is benoemd tot arbiter in kort geding – wat hier ook van zij -, geldt dat mr. Putter ter zitting heeft onderkend dat – zoals mr. Meijer heeft toegelicht – benoemingen in kort geding buiten het bestuur om worden gedaan door de administrateur van het NAI.
4.6
Op grond van het voorgaande slaagt de eerste wrakingsgrond niet.
4.7
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de tweede wrakingsgrond als volgt. De omstandigheid dat mr. Glazener voorzitter was van de combinatie die een (voor Devas c.s. gunstig) arrest heeft gewezen waarvan herroeping wordt gevorderd, is in geen enkel opzicht reden om de (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van mr. Glazener aan te nemen. Van bijzondere omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat dit anders is, is hier niet gebleken. Zoals mr. Glazener terecht aanvoert, is het niet ongebruikelijk dat een herroepingsvordering wordt beoordeeld door (een of meer van) de raadsheren die het eerdere arrest hebben gewezen.
4.8
Uit de rolbeslissing van 12 december 2024 kan evenmin (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van mr. Glazener worden afgeleid. De beslissing om geen gevolg te geven aan het verzoek van mr. Putter om de procedures te schorsen en om zijn naam als advocaat van Devas c.s. op de rol te plaatsen en die van mr. Meijer te verwijderen, moet worden aangemerkt als een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Het middel van wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen (procedurele) beslissingen van een rechter. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een (procedurele) beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (procedurele) beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1] Dat daarvan in deze zaak sprake is, is niet gebleken. Overigens volgt uit het dossier dat de inhoudelijke beslissing over het verzoek van mr. Putter, nog voorligt. Het hof moet hierover immers nog beslissen. In de rolbeslissing van 12 december 2024 staat ook dat “op dit moment” wordt volstaan met de vaststelling dat mr. Meijer de gestelde advocaat van Devas c.s. is Uit de rolbeslissing van 12 december 2024 volgt daarom niet dat mr. Meijer wordt bevoordeeld, zoals verzoeker stelt.
4.9
Niet in geschil is dat het lidmaatschap van mr. Glazener van het wrakingscomité en zijn plaatsing op de NAI-arbiterlijst niet in het register van nevenfuncties waren vermeld. Mr. Glazener onderkent dat hij dat wel had moeten doen (vergelijk artikel 44 lid 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Inmiddels heeft hij dat ook gedaan. Verzoeker heeft niet uitgelegd, noch onderbouwd, op welke wijze uit deze verlate vermelding van nevenfuncties een (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van mr. Glazener jegens verzoeker valt af te leiden, ook niet bezien in samenhang met de andere wrakingsgronden.
4.1
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.

5.Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. Glazener af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) verzoeker, de raadsheren in de hoofdzaken en aan mr. Tax en mr. Meijer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J. van Boven, M.J. Van Cleef-Metsaars en J.I. de Vreese-Rood en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.