Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
1.Procesverloop
Verschenen zijn:
2.Beoordeling van het hoger beroep
opnieuw rechtdoende:
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.J. van de Rakt, heeft het vonnis van de rechtbank bestreden, met als argument dat de vorderingen van de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], verjaard waren. De rechtbank had geoordeeld dat summierlijk was gebleken van het vorderingsrecht van de geïntimeerden, maar de appellant betwistte dit en voerde aan dat de leningen die aan hem waren verstrekt, in werkelijkheid aan zijn vennootschap, The House of Lingerie B.V., waren verstrekt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 30 september 2025 gehouden, waarbij de curator, mr. S.H.J. Warringa, ook aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van [geïntimeerde 2] ten tijde van de faillissementsaanvraag waren verjaard, omdat de stuitingshandeling pas in 2025 had plaatsgevonden, terwijl de verjaringstermijn in 2021 was verstreken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, met de veroordeling van de geïntimeerden in de faillissementskosten en het salaris van de curator. Het hof heeft de faillissementskosten vastgesteld op € 10.000,- en deze ten laste van de geïntimeerden gebracht.