Uitspraak
wonende te [woonplaats],
beide gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
De rechtbank heeft [verzoeker] bij verstek failliet verklaard.
4.Beslissing
7 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot faillietverklaring. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van de kantonrechter, waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 3.800,-- aan de stichtingen. De stichtingen, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.S. Kamminga, hadden op hun beurt verzocht om faillietverklaring van de verzoeker, omdat deze de vordering onbetaald had gelaten. De rechtbank had de verzoeker bij verstek failliet verklaard, maar in het verzet werd dit vonnis vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de stichtingen geen vorderingsrecht hadden. Het gerechtshof Amsterdam vernietigde echter het vonnis van de rechtbank en bekrachtigde het faillissementsvonnis, wat leidde tot de cassatie door de verzoeker.
De Hoge Raad oordeelde dat voor het uitspreken van faillissement summierlijk moet blijken van het vorderingsrecht van de aanvrager. Dit kan blijken uit een verstekvonnis, maar als er verzet is ingesteld, kan de juistheid van dat vonnis niet zonder meer als uitgangspunt worden genomen. De verzoeker had aangevoerd dat hij nooit werknemers in dienst had gehad en dat het verstekvonnis berustte op een kennelijk onjuiste grondslag. De Hoge Raad concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verweer van de verzoeker niet kon worden gehonoreerd. Daarom vernietigde de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De Hoge Raad veroordeelde de stichtingen in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 380,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van vorderingsrechten in faillissementsprocedures, vooral wanneer er verzet is aangetekend tegen eerdere vonnissen.