Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak en de beschikking in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- partijen zijn op [datum] 2022 een Islamitisch huwelijk met elkaar aangegaan in [plaats] , Israël. Op 11 januari 2023 is dit huwelijk in de Sharia rechtbank van Jeruzalem bevestigd;
- partijen zijn de ouders van de nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [plaats] , Israël (hierna: [minderjarige] );
- partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit;
- op 25 december 2024 heeft de moeder met [minderjarige] de woning van partijen te Israël verlaten en is met [minderjarige] naar Nederland vertrokken.
- de vader heeft de Jordaanse nationaliteit. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. Blijkens de basisregistratie personen (BRP) heeft [minderjarige] in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Op de geboorteakte van [minderjarige] staat bij nationaliteit: ‘Arab’;
- de vader heeft zich op 20 mei 2025 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
started showing a type of fear towards me”. Beide partijen schrijven het ontstaan van die angst aan een andere oorzaak toe, maar zij zijn het er wel over eens dat de moeder deze angst had. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken hoe de moeder haar leven in Israël zelfstandig vorm zou kunnen geven. Vast staat dat de moeder niet zelfstandig – zonder de vader – in de woning kan verblijven, die zij voorheen gezamenlijk bewoonden. Dit betreft immers een compound in eigendom toebehorend aan de opa van de vader waar de gehele familie van de vader woonachtig is. In dit kader heeft de vader enkel gesteld dat hij [minderjarige] kan opvangen en de moeder in een vrouwenopvang terecht zou kunnen. Uit zijn opstelling blijkt naar het oordeel van het hof dat hij het belang van de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] bij terugkomst in Israël onvoldoende onderkent. Het is het hof niet duidelijk geworden hoe de moeder als gescheiden vrouw in Israël, zonder eventuele permanente verblijfsvergunning, inkomen en woning, haar leven kan opbouwen samen met [minderjarige] in Israël en daarmee haar rol als moeder in het leven van [minderjarige] kan vervullen. Het hof merkt hierbij op dat de vader geen enkele inzet toont om de terugkeer van moeder te faciliteren. Het voorgaande voert tot de slotsom dat er een aanzienlijk risico bestaat dat de moeder – buiten haar toedoen - van [minderjarige] zal worden gescheiden bij terugkomst in Israël. Gelet op haar jonge leeftijd en het feit dat de moeder vanaf haar geboorte de primaire verzorger is brengt dit [minderjarige] in een ondragelijke toestand.