ECLI:NL:GHDHA:2025:2392

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
200.358.876/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de executie van een vonnis in kort geding betreffende de verkoop van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de executie van een vonnis in kort geding. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft de vordering tot schorsing ingediend met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning, die in het vonnis van de voorzieningenrechter was bevolen. De echtscheidingsbeschikking was op 8 mei 2024 uitgesproken, en de man had tot 8 augustus 2025 de tijd om de woning over te nemen. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft in kort geding gevorderd dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan een derde. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet in staat is gebleken om de overname van de woning te realiseren en dat de vrouw belang heeft bij een spoedige verkoop, aangezien zij nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de hypotheekschuld. Het hof heeft de belangen van de vrouw zwaarder laten wegen dan die van de man en de vordering tot schorsing van de executie afgewezen. De man is veroordeeld in de kosten van de procedure in het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.358.876/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/687327 KG ZA 25-612
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het incident ex artikel 351 Rv op grond van artikel 29a Rv op de zitting van 18 november 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
eiser in het incident,
advocaat: mr. L. Lagerwerf, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.A. van der Heiden, kantoorhoudend in Honselersdijk.
Het hof noemt partijen hierna de man en de vrouw.
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2025 (hierna: het vonnis).
Alle partijen zijn op de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen. Zij hebben tijdens die mondelinge behandeling hun standpunten toegelicht, gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van het hof beantwoord. Daarna heeft het hof de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft het hof met toepassing van artikel 29a Rv de hierna volgende mondeling uitspraak gedaan.

1.Uitspraak in het kort

1.1
De man vordert in dit incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft zich over de zaak beraden en de uitkomst daarvan is dat het hof deze vordering afwijst.
Het hof gaat nu uitleggen waarom.

2.Achtergrond van de zaak

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking is op 8 mei 2024 uitgesproken en op 29 mei 2024 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.2
In de echtscheidingsbeschikking is over de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning), samengevat, bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde als de man er niet binnen drie maanden na de echtscheidingsbeschikking in slaagt om de overname van de woning met hypotheek te financieren en te realiseren. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3
De vrouw heeft de onderhavige kort geding procedure aanhangig gemaakt en in conventie, samengevat, gevorderd dat de voorzieningenrechter de man, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde.
2.4
De man heeft op zijn beurt in reconventie onder meer gevorderd dat de voorzieningenrechter de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan de man.
2.5
De voorzieningenrechter heeft de man in conventie samengevat veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 25.000,- en heeft het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
Het vonnis is op 8 augustus 2025 aan de man betekend.
2.7
In dit incident vordert de man dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis zal worden geschorst tot dat in de hoofdzaak zal zijn beslist.
2.8
De man is er tot op heden niet in geslaagd de overname van de woning te realiseren.

3.Beoordeling van de vordering in incident

3.1
De Hoge Raad heeft voor de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) de volgende regels gegeven. [1]
Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing zonder nadere voorwaarden uitvoerbaar moet zijn, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan van dit uitgangspunt afwijken als de omstandigheden dat rechtvaardigen. Dat is het geval als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die ten tijde van de uitspraak was, ondanks dat uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak.
Het hof gaat daarbij uit van de beslissingen en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen in de uitspraak van de voorzieningenrechter en kijkt niet naar de kans van slagen van een eventueel hoger beroep daartegen, tenzij zij op een kennelijke misslag berusten. In dat geval, kan het hof dit in zijn oordeel betrekken.
Als de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad door de voorzieningenrechter is gemotiveerd, dan moet de man afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten of omstandigheden ten grondslag leggen waarmee de rechtbank in de uitspraak nog geen rekening kon houden doordat zij zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan. Die feiten en omstandigheden moeten een ander oordeel kunnen rechtvaardigen.
3.2
Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het vonnis niet is gemotiveerd. Dat betekent dat een volledige belangenafweging moet volgen.
3.3
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering stelt de man dat zijn belang bij behoud van de toestand ten tijde van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat het hem anders onmogelijk wordt gemaakt om in hoger beroep een andere beslissing te krijgen. Als de vrouw meewerkt aan de overname van de woning door de man, ontvangt zij haar aandeel van de overwaarde volgens de man bovendien sneller en wordt zij eerder uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen dan als de woning wordt verkocht aan een derde. De financiering is volgens de man rond, er ligt een akte van de notaris klaar.
3.4
De vrouw heeft daartegen aangevoerd dat zij belang heeft bij spoedige verkoop van de woning omdat zij al heel lang op haar deel van de overwaarde zit te wachten. Zij is nog steeds hoofdelijk verbonden voor de hypotheekschuld. Door deze omstandigheden kan zij geen andere woning kopen. De man heeft tijd genoeg gehad om de financiering te realiseren. Voorts is de waarde van de woning inmiddels gestegen, zodat die waarde bepalend is voor de overnameprijs die de man moet betalen, hetgeen de man betwist. Hij is niet in staat de overname te financieren op basis van de huidige waarde. Bovendien is het verkoopproces al in gang gezet en zijn hiervoor kosten gemaakt. De schorsing zal dus niet alleen nadelig zijn voor de vrouw, maar ook voor potentiële kopers die serieuze interesse hebben in de woning. Het stopzetten van het verkoopproces kan volgens de vrouw bovendien voor alle betrokkenen tot schade leiden.
3.5
Niet gesteld is dat de beslissing van de voorzieningenrechter berust op een kennelijke misslag. Het hof moet dan uitgaan van het vonnis en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Het hof is van oordeel dat in het vonnis in het kader van de vraag of de gevorderde voorziening in kort geding moest worden toegewezen een belangenafweging is gemaakt waarbij de door de man aangevoerde belangen zijn gewogen en minder zwaar wegend zijn geacht dan de belangen van de vrouw. Daar het hof in deze fase moet uitgaan van beslissingen en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen in de uitspraak van de voorzieningenrechter en door de man geen nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd, is dit al voldoende reden om de belangen van de vrouw zwaarder te laten wegen en de vordering tot schorsing van de executie af te wijzen. Dit geldt temeer nu de vrouw aan de door haar aangevoerde belangen nog heeft toegevoegd dat het verkoopproces reeds is aangevangen en dat schade het gevolg kan zijn als het verkoopproces wordt stopgezet.
3.6
Voor het geval het hof in het kader van dit incident niet zou mogen uitgaan van het oordeel van de voorzieningenrechter dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man, is het hof ook los daarvan van oordeel dat de belangen van de vrouw bij executie van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van de man bij behoud van de situatie ten tijde van dit vonnis. Daartoe is redengevend dat het enerzijds voor de vrouw van zwaarwegend belang is dat zij ontslagen wordt uit de hoofdelijkheid van de hypotheekschuld en haar deel van de overwaarde van de woning krijgt, zodat zij “verder kan met haar leven”. Anderzijds is de termijn van drie maanden die de man was gegeven in de beschikking van 8 mei 2024 om, kort gezegd, de woning over te nemen, inmiddels ruim 15 maanden is verstreken. Deze vertraging komt, ook als de man daarvan geen verwijt zou treffen, voor rekening en risico van de man, terwijl niet gesteld of gebleken is dat deze vertraging mede aan de vrouw te wijten is. Daar komt nog bij dat de vrouw gemotiveerd stelt dat de woning inmiddels meer waard is en partijen verschillen van mening of dan nog steeds de taxatie van mei 2024 als uitgangspunt kan worden genomen voor de overname door de man. Het hof acht voorshands onaannemelijk dat de man de woning mag overnemen voor de oude taxatiewaarde uit 2024. Uitgaande van een hogere waarde, zou de man de woning niet kunnen overnemen, zoals hij ter zitting heeft bevestigd. Tot slot is van belang dat het verkoopproces inmiddels is gestart.
3.7
De conclusie is dat de incidentele vordering van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden afgewezen. Het hof zal de man veroordelen in de kosten van de procedure in het incident
.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident
  • wijst de vorderingen van de man af;
  • veroordeelt de man in de kosten van de procedure in het incident, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.214,- (1 punt tarief II);

in de hoofdzaak

  • verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 2026 voor memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze mondelinge uitspraak is op 18 november 2025 in het openbaar gedaan door mr. A.D. Kiers-Becking, mr. F.M. Bus en mr. R.M. Hermans in aanwezigheid van de griffier mr. R.L. Bakels.
Het onderhavige proces-verbaal is op 18 november 2025 opgemaakt door de voorzitter, met behulp van de griffier mr. R.L. Bakels.

Voetnoten

1.Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.