In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. Dexia heeft in hoger beroep de verklaring voor recht gevorderd dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat de geïntimeerde, hierna te noemen [geïntimeerde], niets meer van haar te vorderen heeft. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die [geïntimeerde] in 2001 heeft afgesloten, waarbij de eerste overeenkomst tot stand kwam via [tussenpersoon 1] en de andere twee via [tussenpersoon 2]. De kantonrechter heeft Dexia in het vonnis van 25 januari 2024 veroordeeld tot schadevergoeding aan [geïntimeerde] en Dexia heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft Dexia betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hebben gegeven aan [geïntimeerde]. Dexia stelt dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de tussenpersonen de financiële omstandigheden en doelen van [geïntimeerde] hebben uitgevraagd. Het hof heeft Dexia in de gelegenheid gesteld om te reageren op de stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de advisering door [tussenpersoon 2]. De zaak is aangehouden voor een akte van Dexia, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt.