ECLI:NL:GHDHA:2025:2127

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
22-002639-23.w
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie

In de zaak met zaaknummer 22-002639-23 heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 augustus 2025 een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. N.S.M. Lubbe afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de raadsman van de verzoeker, die stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van onderzoekswensen door de raadsheer-commissaris, waarbij de raadsman vond dat de motivering van deze afwijzing onvoldoende was en dat de raadsheer-commissaris niet had gereageerd op zijn verzoek om een regiebijeenkomst te houden. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot wraking niet kon worden gezien als een verkapt rechtsmiddel en dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in het geding was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en de wrakingskamer wees het verzoek af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier mr. R. Rakic-Dieteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.357.619/01
Rolnummer hoofdzaak : 22-002639-23
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 21 augustus 2025
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker]

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]
[woonadres] te [woonplaats]
verzoeker,
raadsman mr. S. van der Eijk.

Het geding en de feiten

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer in de hoofdzaak heeft op 26 november 2024 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden. De zaak is toen verwezen naar de raadsheer-commissaris om een getuige te horen en, indien de raadsheer-commissaris na het horen van deze getuige van oordeel is dat er een verdedigingsbelang bestaat bij het horen van de andere getuige(n) die bij appelschriftuur door de verdediging zijn opgegeven, deze getuigen(n) ook te horen. Op 20 juni 2025 heeft de raadsheer-commissaris mr. N.S.M. Lubbe een getuige gehoord. Na het verhoor heeft de raadsheer-commissaris de raadsman van verzoeker in de gelegenheid gesteld om te laten weten of hij nog onderzoekswensen had, gelet op de half-open verwijzing door het hof. Bij e-mailbericht van 4 juli 2025 heeft de raadsman een verzoek gedaan tot het horen van getuigen en tot het toevoegen aan het dossier van camerabeelden. De advocaat-generaal heeft bij bericht van 16 juli 2025 een standpunt ingenomen over deze verzoeken van de raadsman. Bij beschikking van 17 juli 2025 heeft de raadsheer-commissaris deze verzoeken afgewezen. Bij e-mailbericht van 21 juli 2025 heeft de raadsman gereageerd op de afwijzende beschikking van de raadsheer-commissaris en ook verzocht een regiebijeenkomst te plannen waarop de onderzoekswensen van verzoeker konden worden besproken, dan wel de afwijzende beslissing nader te motiveren. Hierop heeft de raadsheer-commissaris bij e-mailbericht van 23 juli 2025 gereageerd. Hierbij is de reactie van de advocaat-generaal van 16 juli 2025 gevoegd.
2. Bij e-mailbericht van 24 juli 2025 heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris mr. N.S.M. Lubbe gedaan en daartoe gronden aangevoerd.
3. De raadsheer-commissaris heeft niet in de wraking berust.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 15 augustus 2025 ter openbare terechtzitting behandeld, waar verzoeker en zijn raadsman het verzoek hebben toegelicht. De raadsman heeft een pleitnota overgelegd en op zitting voorgedragen. De gewraakte raadsheer-commissaris heeft in haar schriftelijke reactie te kennen gegeven niet te willen worden gehoord.
5. Mr. F.P. Holthuis, advocaat-generaal, is voor de zitting opgeroepen, maar niet verschenen.

Het wrakingsverzoek

6. In het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat sprake is van vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris. Die vooringenomenheid blijkt uit de gang van zaken rondom de afwijzing van de verzochte nadere onderzoekswensen door de raadsheer-commissaris. Meer specifiek berust het verzoek genomen op de volgende gronden:
a. De raadsheer-commissaris heeft het verzoek van de raadsman om de getuige [getuige] te horen afgewezen zonder dat oordeel van een toereikende motivering te voorzien. De raadsman heeft hierop bij brief gereageerd. In de reactie op die brief loopt de raadsheer-commissaris ten onrechte vooruit op het oordeel in de strafzaak van verzoeker.
De advocaat-generaal heeft op 16 juli 2025 een standpunt over de onderzoekswensen ingezonden. Dit standpunt heeft de raadsheer-commissaris niet gedeeld met de verdediging. Pas bij e-mailbericht van 23 juli 2025 is standpunt aan de raadsman verstrekt, zonder daarbij verontschuldigingen aan te bieden.
De raadsheer-commissaris heeft zich niet gedistantieerd van de schofferende bewoorden uit het standpunt van de advocaat-generaal. De raadsheer-commissaris heeft de samenvatting van het standpunt van de advocaat-generaal zelfs overgenomen in de beschikking van 17 juli 2025. In die beschikking is het standpunt van de raadsman op geen enkele wijze weergegeven. Tot slot heeft de raadsheer-commissaris niet gereageerd op het verzoek van de raadsman om een regiebijeenkomst te houden.
7. De gewraakte raadsheer-commissaris heeft niet berust in de wraking. Zij heeft onder meer aangevoerd dat zij tot haar eigen oordeel over de onderzoekswensen is gekomen aan de hand van alle ingekomen stukken. Het feit dat de beslissing in lijn is met het standpunt van de advocaat-generaal, betekent niet dat zij vooringenomen is. De raadsheer-commissaris verkeerde in de veronderstelling dat het standpunt van de advocaat-generaal via het OM of de griffier bij de verdediging terecht was gekomen. Dat dat niet is gebeurd, geeft volgens de raadsheer-commissaris nog geen blijk van vooringenomenheid.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

8. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
9. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
10. De wrakingskamer stelt voorop dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van (tussen)beslissingen, noch over een verzuim om te beslissen.
11. Dit geldt evenzeer voor de motivering van een rechterlijke (tussen)beslissing . Ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering verzet het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen dat die motivering een grond is voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
12. Van dat laatste is in dit geval geen sprake. De afwijzende beschikking van de raadsheer-commissaris biedt op zichzelf bezien en ook in samenhang met de brief van 23 juli 2025 geen grond voor het oordeel dat de raadsheer-commissaris ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Dat de raadsheer-commissaris niet heeft gereageerd op het in de brief van 21 juli 2025 opgenomen verzoek van de raadsman om een nadere regiebijeenkomst te houden, maakt dit oordeel ook niet anders. Ook de omstandigheden dat de brief van de advocaat-generaal van 16 juli 2025 niet tegelijkertijd met de beschikking van 17 juli 2025 naar de verdediging is verzonden, maar pas bij het e-mailbericht van de raadsheer-commissaris van 23 juli 2025, en dat de raadsheer-commissaris zich niet gedistantieerd heeft van de – naar de mening van verzoeker: schofferende – bewoordingen van de advocaat-generaal, maken niet dat naar objectieve omstandigheden gemeten sprake is van vooringenomenheid. Zoals overwogen komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de vraag of de motivering van de door de raadsheer-commissaris genomen beslissing inhoudelijk juist is. Nu niet is gebleken van een apert onbegrijpelijke beslissing waarvan de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsman van verzoeker, de raadsheer-commissaris mr. N.S.M. Lubbe en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 21 augustus 2025 door mrs. E.C. van Veen, C.A. Joustra en I. Reijngoud, in aanwezigheid van de griffier mr. R. Rakic-Dieteren.