Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 5 mei 2025, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man (met bijlagen) van 6 mei 2025, ingekomen op diezelfde datum.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man met ingang van 17 juli 2024 (datum bestreden beschikking) € 449,- per maand alimentatie moet betalen aan de jong-meerderjarige dochter [jong-meerderjarige] ;
- bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 418,- per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen;
- het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat op grond van de redelijkheid en billijkheid geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, doch van een beperkte gemeenschap van goederen, afgewezen;
- de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen vastgesteld.
5.De motivering van de beslissing
Het hof overweegt als volgt. Anders dan de man in zijn eerste grief stelt, is er niet sprake van een nietig huwelijk in de zin van artikel 1:71 lid 2 BW. Artikel 1:71 BW is een lex specialis van het algemene dwalingsartikel 6:228 BW. Artikel 1:71 lid 2 BW bepaalt dat de echtgenoot, die bij de huwelijksvoltrekking gedwaald heeft hetzij in de persoon van de andere echtgenoot, hetzij omtrent de betekenis van de door hem afgelegde verklaring, de nietigverklaring van zijn huwelijk kan verzoeken. Het gaat in het tweede lid van artikel 1:71 BW uitsluitend om de dwaling in de persoon (zijnde het geval dat men met een andere persoon is gehuwd dan men meende) en de dwaling omtrent de betekenis van de door de echtgenoot afgelegde verklaring (zijnde het geval bijvoorbeeld dat iemand die de Nederlandse taal niet machtig is, bedrieglijk tot een huwelijksvoltrekking zou worden gebracht). In het onderhavige geval heeft de man echter gedwaald met betrekking tot de juridische gevolgen van het huwelijk voor het vermogen van partijen. Dwaling over de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van het huwelijk is geen dwaling in de zin van art 1:71 lid 2 BW. Het hof zal het huwelijk daarom niet nietig verklaren.
NJ2004/58). Het hof is van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De man heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die zo uitzonderlijk zijn dat die een afwijking van de verdeling bij helfte rechtvaardigen. Dwaling omtrent het objectieve recht, en zeker als slechts een van partijen heeft gedwaald, rechtvaardigt geen afwijking van de verdeling bij helfte.
NJ2007/405). Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 2007 tot 7 juli 2010 en van [datum] 2018 tot 4 september 2024. Dat is in totaal negen jaar en drie maanden. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw eindigt daarom van rechtswege vier jaar en zeven en een halve maand na 4 september 2024.