ECLI:NL:GHDHA:2025:192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.334.625/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep inzake staatssteun door gemeente aan concurrent

In deze zaak heeft een derde, hier aangeduid als [verweerder in het incident], hoger beroep ingesteld tegen de Gemeente Rotterdam. De derde stelt dat de gemeente staatssteun heeft verleend aan een concurrent, [BV A] B.V., door woningen voor een te lage prijs te verkopen. De rechtbank heeft de vordering van de derde in eerste aanleg afgewezen, waarna de derde in hoger beroep alleen de Gemeente heeft gedagvaard. De Gemeente heeft betoogd dat de derde niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij [BV A] niet heeft gedagvaard, wat volgens de Gemeente noodzakelijk is vanwege een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het Gerechtshof Den Haag heeft deze vordering tot niet-ontvankelijkheid afgewezen, oordelend dat er geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A]. Het hof concludeert dat de derde zijn vordering kan instellen zonder [BV A] in de procedure te betrekken. De uitspraak van het hof bevestigt dat de Gemeente de staatssteun kan terugvorderen zonder de koopovereenkomst met [BV A] aan te tasten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.334.625/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/643744 / HA ZA 22-692
Arrest van 25 februari 2025 in het ontvankelijkheidsincident
in de zaak van
Gemeente Rotterdam,
verweerster in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.A. Dictus, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[verweerder in het incident],
wonend in [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. P.H.L.M. Kuypers, kantoorhoudend in Brussel.
Het hof zal partijen hierna [verweerder in het incident] en de Gemeente noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerder in het incident] heeft verschillende vorderingen ingesteld tegen de Gemeente in verband met staatssteun die de Gemeente zou hebben verleend aan [BV A] B.V. (hierna: [BV A]). In eerste aanleg zijn deze vorderingen verworpen in een procedure waarin ook [BV A] partij was. In hoger beroep heeft [verweerder in het incident] alleen de Gemeente gedagvaard.
1.2
Volgens de Gemeente is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A], waardoor [verweerder in het incident] niet kan vorderen dat de Gemeente staatssteun verleend aan [BV A] ongedaan maakt zonder [BV A] in het geding te betrekken. De Gemeente vordert in het incident niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder in het incident] in deze vordering, tenzij [verweerder in het incident] [BV A] alsnog in het geding oproept.
1.3
Het hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A] en wijst de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 september 2023, waarmee [verweerder in het incident] in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2022 en 14 juni 2023;
  • de memorie van grieven van [verweerder in het incident], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende
  • de antwoordconclusie in het ontvankelijkheidsincident van [verweerder in het incident].
2.2
Op 27 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De Gemeente heeft 21 woningen aan de [adres] in Rotterdam verkocht en geleverd aan [BV A] voor een koopprijs van € 1. In de koopovereenkomst tussen de Gemeente en [BV A] (hierna: de koopovereenkomst) zijn onder meer sanerings-, ontruimings- en opknapverplichtingen opgenomen voor [BV A].
3.2
[verweerder in het incident] heeft zich in brieven aan [BV A] en de Gemeente op het standpunt gesteld dat de koopovereenkomst nietig, althans vernietigbaar is, onder meer omdat de koopovereenkomst een bevoordeling van [BV A] inhoudt, die neerkomt op verboden staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In deze brieven heeft [verweerder in het incident] de Gemeente en [BV A] verzocht de koopovereenkomst te beëindigen en de rechtsgevolgen van de koopovereenkomst ongedaan te maken.
3.3
De Gemeente en [BV A] hebben geen gevolg gegeven aan dit verzoek. Daarop is [verweerder in het incident] een procedure begonnen tegen de Gemeente en [BV A].

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder in het incident] heeft de Gemeente en [BV A] gedagvaard en - zakelijk weergegeven - gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, althans het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, althans staatssteun heeft verleend en/of de aanmeldingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU heeft geschonden, door het aangaan en/of uitvoeren van de koopovereenkomst;
de koopovereenkomst nietig te verklaren, althans te vernietigen;
[BV A] en de Gemeente te veroordelen tot ongedaanmaking van de koopovereenkomst, althans tot ongedaanmaking van de rechtsgevolgen van deze overeenkomst, voor zover deze nietig is verklaard dan wel is vernietigd;
[BV A] en de Gemeente hoofdelijk, althans de Gemeente of [BV A], te veroordelen tot vergoeding van de schade die [verweerder in het incident] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het aangaan en/of uitvoeren van de koopovereenkomst, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Subsidiair
5. te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, althans het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, althans staatssteun heeft verleend en/of de aanmeldingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU heeft geschonden, door het aangaan en/of uitvoeren van de koopovereenkomst;
Meer subsidiair
6. een voorziening te treffen die recht doet aan de belangen van [verweerder in het incident];
In alle gevallen
7. [BV A] en de Gemeente te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
Daarnaast heeft [verweerder in het incident] een incidentele vordering tot overlegging van afschriften van stukken op grond van artikel 843a Rv (oud) ingesteld. Deze vordering heeft de rechtbank bij vonnis in het incident van 7 december 2022 (hierna: het tussenvonnis) afgewezen.
4.3
In de hoofdzaak hebben de Gemeente en [BV A] verweer gevoerd. [BV A] heeft in voorwaardelijke reconventie - onder de voorwaarde dat de vordering tot schadevergoeding van [verweerder in het incident] jegens [BV A] wordt afgewezen - gevorderd [verweerder in het incident] te veroordelen tot vergoeding van de schade geleden door [BV A] als gevolg van de conservatoire beslagen die [verweerder in het incident] ten laste van [BV A] op de verkochte woningen heeft gelegd.
4.4
De Gemeente heeft in de hoofdzaak als verweer tegen de vordering onder 2. onder meer aangevoerd dat voor toewijzing van een vordering om een overeenkomst nietig te verklaren of te vernietigen wegens strijd met het staatssteunverbod slechts plaats is, als de mededingingsrechtelijke gevolgen van het handelen in strijd met dat verbod niet op een minder ingrijpende wijze kunnen worden verholpen (conclusie van antwoord, 11.1). Volgens de Gemeente zou een mogelijke verstoring van het mededingingsrechtelijke evenwicht in dit geval ook kunnen worden hersteld door te bepalen dat de koopprijs van de verkochte woningen opnieuw zou moeten worden bepaald door een deskundige, en de Gemeente te gelasten het verschil tussen de verkoopprijs en de door de deskundige achteraf opnieuw getaxeerde waarde van [BV A] terug te vorderen (conclusie van antwoord, 11.6).
4.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 juni 2023 (hierna: het eindvonnis) de vorderingen van [verweerder in het incident] in conventie afgewezen en [verweerder in het incident] in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank [verweerder in het incident] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [BV A], op te maken bij staat, met veroordeling van [verweerder in het incident] in de proceskosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[verweerder in het incident] is het niet eens met de vonnissen van de rechtbank en is in hoger beroep gekomen. [verweerder in het incident] heeft in hoger beroep alleen de Gemeente gedagvaard, en het hoger beroep van [verweerder in het incident] is alleen gericht tegen het vonnis in conventie. Met [BV A] heeft [verweerder in het incident] een vaststellingsovereenkomst gesloten, die in essentie het volgende inhoudt: (i) [verweerder in het incident] dagvaardt [BV A] niet in hoger beroep, (ii) [verweerder in het incident] vordert in hoger beroep of cassatie niet de nietigheid of vernietiging van de koopovereenkomst, en (iii) [verweerder in het incident] en [BV A] verlenen elkaar finale en algehele kwijting. [BV A] is op de hoogte van het hoger beroep ingesteld door [verweerder in het incident]. [BV A] heeft zich (nog) niet gevoegd en is (nog) niet tussengekomen in het hoger beroep.
5.2
[verweerder in het incident] heeft een aantal grieven tegen het vonnis aangevoerd. [verweerder in het incident] heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en hierna zakelijk weergegeven:
1. het tussenvonnis en het eindvonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
in het incident ex artikel 843a Rv (oud)
2. de Gemeente te gebieden binnen een week, althans binnen een door het hof te bepalen termijn, na betekening van het te wijzen arrest, afschriften te geven van de stukken genoemd in 3.1 van de dagvaarding in eerste aanleg, althans van de stukken bepaald door het hof;
3. de Gemeente te veroordelen om aan [verweerder in het incident] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag, althans een dwangsom bepaald door het hof, voor iedere dag dat de Gemeente nalaat aan dit gebod te voldoen;
in de hoofdzaak
4. te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, althans het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, althans staatssteun heeft verleend en/of de aanmeldingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU heeft geschonden, door het aangaan en/of uitvoeren van de koopovereenkomst;
5. de Gemeente te gebieden de onrechtmatig verleende staatssteun ongedaan te maken;
6. de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die [verweerder in het incident] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van het aangaan en/of uitvoeren van de koopovereenkomst, op te maken bij staat;
in alle gevallen
7. de Gemeente te veroordelen om aan [verweerder in het incident] terug te betalen wat [verweerder in het incident] ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan de Gemeente heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente;
8. de Gemeente te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, zowel in het incident als in de hoofdzaak, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.3
Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente een ontvankelijkheidsincident opgeworpen ten aanzien van de vordering van [verweerder in het incident] in de hoofdzaak onder 5. (een bevel aan de Gemeente om de onrechtmatig verleende staatssteun ongedaan te maken). Volgens de Gemeente is [verweerder in het incident] niet ontvankelijk in deze vordering zolang zij [BV A] niet in het geding heeft opgeroepen.
5.4
[verweerder in het incident] heeft verweer gevoerd in het incident.

6.Beoordeling van de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring

6.1
De Gemeente baseert haar vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder in het incident] op artikel 3:51 lid 2 BW en de processuele ondeelbaarheid van de rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A].
6.2
Van processuele ondeelbaarheid van een rechtsverhouding is sprake als het
rechtens noodzakelijkis dat een beslissing over die rechtsverhouding in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. In dat geval kan alleen over die rechtsverhouding worden beslist als alle betrokkenen bij die rechtsverhouding aan de procedure deelnemen (Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Dat het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij een rechtsverhouding betrokkenen kan slechts worden aangenomen als de aard en inhoud van de rechtsverhouding daartoe dwingen. Het enkele feit dat het met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken
wenselijkis dat alle bij de rechtsverhouding betrokkenen partij zijn in de procedure, is niet voldoende.
6.3
Op grond van artikel 3:51 lid 2 BW moet een vordering tot vernietiging van een rechtshandeling worden ingesteld tegen hen die partij bij de rechtshandeling zijn. Hier heeft de wetgever bepaald dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Artikel 3:51 lid 2 BW is echter niet van toepassing in dit geval, omdat [verweerder in het incident] niet langer de vernietiging vordert van de koopovereenkomst.
6.4
Een processueel ondeelbare rechtsverhouding kan zich ook buiten de in de wet voorgeschreven gevallen voordoen. De Gemeente stelt dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding zodra tegenstrijdige uitspraken tussen de betrokkenen zouden leiden tot problemen bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak (vgl. de pleitnota van de advocaat van de Gemeente, 3.2). Die situatie kan zich volgens de Gemeente voordoen als de vordering onder 5. zou worden toegewezen tegen de Gemeente in een procedure waarin [BV A] geen partij is. Een dergelijke uitspraak zou [BV A] niet binden, en het valt niet te verwachten dat [BV A] vrijwillig zal meewerken aan ongedaanmaking van de staatssteun. De Gemeente zou dus gedwongen zijn om een nieuwe procedure tegen [BV A] te beginnen. Alle denkbare grondslagen waarmee de Gemeente in die nieuwe procedure ongedaanmaking van de staatssteun zou kunnen bewerkstelligen, zouden direct of indirect leiden tot aantasting van de koopovereenkomst. Aangezien de toewijzing van de vordering onder 5. geen gezag van gewijsde zou hebben in de nieuwe procedure tegen [BV A], bestaat het risico dat de rechter in die procedure anders zou oordelen over de vraag of sprake is van staatssteun. Dat moet volgens de Gemeente te allen tijde worden voorkomen (vgl. de pleitnota van de advocaat van de Gemeente, 3.4).
6.5
[verweerder in het incident] wijst er terecht op dat dit standpunt van de Gemeente haaks staat op het verweer dat de Gemeente in eerste aanleg heeft gevoerd. Daarin betoogde de Gemeente dat de staatssteun ongedaan zou kunnen worden gemaakt zonder de koopovereenkomst aan te tasten (vgl. 4.4 van dit arrest). Los daarvan volgt uit het voorgaande dat het door de Gemeente gestelde risico op tegenstrijdige uitspraken onvoldoende is om te concluderen dat de rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A] processueel ondeelbaar is. Naar het oordeel van het hof zijn de aard en inhoud van de rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A] niet zodanig dat gezegd kan worden dat het
rechtens noodzakelijkis dat over een vordering tot ongedaanmaking van mogelijke staatssteun tegen de Gemeente wordt beslist in een procedure waaraan ook [BV A] deelneemt. Dat oordeel zal het hof hierna toelichten.
6.6
Als de koopovereenkomst staatssteun van de Gemeente aan [BV A] inhoudt, heeft dat op grond van het Unierecht niet tot gevolg dat de koopovereenkomst nietig of vernietigbaar is. Dat volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU die de Gemeente in eerste aanleg heeft aangehaald (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2011 in de zaak
Residex, ECLI:EU:C:2011:354). Met verwijzing naar dit arrest heeft de Europese Commissie het volgende overwogen in haar Mededeling over de handhaving van de staatssteunregels door nationale rechterlijke instanties (Pb C 305/1 van 30 juli 2021, punt 73):

Het Unierecht verplicht de nationale rechter niet om een welbepaalde consequentie te verbinden aan de geldigheid van de handeling waarmee de onrechtmatige staatssteun wordt toegekend. Het verlangt alleen dat hij doeltreffende maatregelen neemt om de uitkering van de onrechtmatige steun aan de begunstigde ervan te beletten. In het nationale recht kunnen echter situaties voorkomen waarin de onrechtmatige uitvoering van de maatregel kan worden geschorst door de toekenningshandeling ervan nietig te verklaren.
6.7
Het Unierecht laat dus de mogelijkheid open dat een overeenkomst waarbij onrechtmatige steun wordt verleend, in stand blijft, zolang het aan de begunstigde verleende voordeel ongedaan wordt gemaakt (vgl. punt 77 van de Mededeling: “
Om de situatie te herstellen zoals die bestond voordat de steun werd toegekend, moet de nationale rechter het onrechtmatig aan de begunstigde verleende voordeel volledig ongedaan maken”). Hierdoor verliest de begunstigde het marktvoordeel dat hij ten opzichte van zijn concurrenten heeft genoten en wordt de markttoestand van voor de steunverlening hersteld. Het Unierecht laat het aan de lidstaten over om naar nationaal recht te regelen hoe de staatssteun ongedaan wordt gemaakt. Het Unierecht dwingt er dus niet toe dat de begunstigde van de steun wordt betrokken in een procedure waarin van de steunverlenende entiteit ongedaanmaking van onrechtmatig verleende staatssteun wordt gevorderd.
6.8
Nederland heeft voorzien in de mogelijkheid tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun met de Wet terugvordering staatssteun (Stb. 2018, 75, hierna: Wts). Deze wet voorziet in een zelfstandige grondslag voor de terugvordering van staatssteun, onafhankelijk van de rechtshandeling waarbij de staatssteun is verleend. Anders dan de Gemeente stelt (vgl. de pleitnota van de advocaat van de Gemeente, 3.6), biedt de Wts niet alleen een grondslag om steun terug te vorderen van de begunstigden in geval van een subsidieregeling, maar bestrijkt de Wts ook steun die langs privaatrechtelijke weg is verleend (vgl. de Memorie van Toelichting bij de Wts, Kamerstukken II 2016/17, 34753, nr. 3, p. 22). De terugvorderingsregeling van de Wts geldt echter uitsluitend voor gevallen waarin de Europese Commissie heeft beslist dat sprake is van onrechtmatige staatssteun. De wetgever heeft overwogen om de reikwijdte van de Wts uit te breiden tot rechterlijke uitspraken waarin wordt vastgesteld dat onrechtmatige staatssteun is verleend, maar heeft daarvan afgezien omdat de civiele rechter over voldoende mogelijkheden beschikt om onrechtmatig verleende staatssteun terug te vorderen (Memorie van Toelichting, t.a.p., p. 12).
6.9
Belangrijk is echter dat de Wts bevestigt dat het ook naar Nederlands recht in beginsel mogelijk is staatssteun terug te vorderen zonder de rechtshandeling waarbij de steun is verleend, aan te tasten. De Gemeente heeft hier ook op gewezen in 11.7 van de conclusie van antwoord, waarin zij stelt: “
De wet[de Wts, toevoeging hof]
voorziet in een titel voor terugvordering en ongedaanmaking, zonder aantasting van de onderliggende rechtsverhouding”. Het hof ziet dit als een bevestiging dat ook naar Nederlands recht de aard en inhoud van de rechtsverhouding tussen de steunverlenende entiteit en de begunstigde in het algemeen niet ertoe dwingen dat de begunstigde van de steun wordt betrokken in een procedure waarin van de steunverlenende entiteit ongedaanmaking van onrechtmatig verleende staatssteun wordt gevorderd.
6.1
In de Memorie van Toelichting bij de Wts wordt gewezen op de mogelijkheden die het privaatrecht biedt om de staatssteun ongedaan te maken (vgl. p. 30):
“Een voorziening zoals voorgesteld in artikel 6[het ambtshalve intrekken of wijzigen van een staatssteun houdende beschikking ter nadere regeling van de rechtsverhouding met een begunstigde, toevoeging hof]
is voor de regeling van privaatrechtelijke aspecten van de doorwerking niet nodig omdat
het privaatrecht een partij mogelijkheden biedt om aangegane overeenkomsten te wijzigen of te beëindigen of daarover een uitspraak van de civiele rechter te vragen.(…) Zo zullen partijen soms zelf een wijziging van de overeenkomst bereiken door het inroepen van een wijzigingsbeding in de overeenkomst of door wijziging van de overeenkomst met wederzijdse instemming. Het is ook mogelijk dat partijen geen overeenstemming bereiken over het wijzigen van de overeenkomst. Denkbaar is dat de partij die de overeenkomst wil aanpassen zich ten overstaan van de rechter bijvoorbeeld beroept op artikel 6:248 van het BW, als hij meent dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.11
Ook de Gemeente heeft op deze passage gewezen (conclusie van antwoord, 11.7). Zoals de Gemeente tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft opgemerkt, is het gelet op de bewoordingen van deze passage uit de Memorie van Toelichting aannemelijk dat de wetgever artikel 6:258 BW heeft bedoeld in plaats van artikel 6:248 BW. Voor de vraag die hier voorligt maakt dat echter geen verschil
,ook al niet omdat artikel 6:258 BW een toepassing is van artikel 6:248 BW
.Als het hof in deze procedure tot het oordeel zou komen dat sprake is van onrechtmatige staatssteun, en het hof de Gemeente zou bevelen deze staatssteun ongedaan te maken, dan beschikt de Gemeente dus over mogelijkheden om de staatssteun terug te vorderen zonder de koopovereenkomst aan te tasten. Daarmee staat vast dat ook in de concrete omstandigheden van dit geval de aard en inhoud van de rechtsverhouding tussen de Gemeente en [BV A] niet ertoe dwingen dat [BV A] in de procedure wordt betrokken.
6.12
Het incident dat de Gemeente heeft opgeworpen is gebaseerd op de onder 5. door [verweerder in het incident] geformuleerde vordering. De Gemeente heeft er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat die vordering nauw samenhangt met de onder 4. geformuleerde vordering. Daarvoor geldt hetgeen hiervoor is overwogen in gelijke zin.
Conclusie en proceskosten
6.13
De conclusie is dat het niet rechtens noodzakelijk is dat over een vordering tot ongedaanmaking van mogelijke staatssteun tegen de Gemeente wordt beslist in een procedure waaraan ook [BV A] deelneemt. Het hof zal de vordering van de Gemeente tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder in het incident] in zijn vordering tot ongedaanmaking van de staatssteun daarom afwijzen. Een beslissing over de proceskosten van het incident zal het hof aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

7.Beslissing

Het hof:
  • wijst de vordering van de Gemeente tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder in het incident] in zijn vordering tot ongedaanmaking van de staatssteun zolang zij [BV A] niet in het geding heeft opgeroepen, af;
  • houdt iedere verdere beslissing aan;
  • verwijst de zaak naar de rol van 8 april 2025 zodat partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of zij een mondelinge behandeling in de hoofdzaak, dan wel arrest wensen.
Dit arrest is gewezen door mr. P. Glazener, mr. J.J. van der Helm en mr. J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.