ECLI:NL:GHDHA:2025:1786

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
BK-24/900
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake parkeerbelasting en aanmaningskosten door de gemeente Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Heffingsambtenaar van de gemeente Leiden een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting heeft opgelegd. De naheffingsaanslag van € 91,60 werd opgelegd op 29 oktober 2022, omdat belanghebbende zonder geldige parkeervergunning parkeerde. Na een herinnering en aanmaning, waarbij aanmaningskosten in rekening werden gebracht, heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting van het Gerechtshof op 23 juli 2025 betwistte de gemachtigde van belanghebbende de ontvangst van de naheffingsaanslag en het duplicaat. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de documenten correct waren verzonden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/900

Uitspraak van 31 juli 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 september 2024, nummer SGR 23/4897.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden opgelegd ter zake van het parkeren op 29 oktober 2022 ten bedrage van € 91,60, bestaande uit € 66,60 parkeerbelasting en € 25 aan kosten van de naheffing (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 31 oktober 2022 aan de naheffingsaanslag herinnerd. Vervolgens heeft hij belanghebbende bij brief van 27 februari 2023 tot betaling aangemaand, waarbij hij bij beschikking € 8 aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening heeft gebracht (de aanmaning).
1.3.
Belanghebbende is op 5 april 2023 tegen de aanmaning in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2023 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanmaning ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 23 juli 2025. De gemachtigde van belanghebbende is verschenen. De Heffingsambtenaar is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De Heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 mei 2025 aan de Heffingsambtenaar op het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 20 mei 2025 opgehaald, waarbij voor ontvangst is getekend. Omdat de Heffingsambtenaar tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.l. Op 29 oktober 2022 om 20.30 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2.
Tijdens een controle op voornoemd tijdstip is geconstateerd dat niet met een geldige parkeervergunning werd geparkeerd en geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan heeft de Heffingsambtenaar op dat moment aan belanghebbende een naheffingsaanslag uitgereikt van € 91,60, bestaande uit € 66,60 aan parkeerbelasting en € 25 aan kosten.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 31 oktober 2022 (het duplicaat), waarin de Heffingsambtenaar belanghebbende aan de voldoening van de naheffingsaanslag herinnert middels een duplicaat van de naheffingsaanslag, waarbij een uiterste betalingsdatum van 28 november 2022 is vermeld. In het duplicaat kondigt de Heffingsambtenaar aan dat er bij overschrijding van de betalingstermijn extra kosten bijkomen.
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 27 februari 2023 tot betaling aangemaand, omdat hij de naheffingsaanslag nog niet (tijdig) heeft voldaan. Daarbij heeft hij € 8 aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening gebracht.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“6. Eiser stelt dat de beschikking aanmaningskosten moet worden vernietigd om reden dat verweerder niet in staat is aan te tonen, aan de hand van een verzendadministratie of anderszins, dat de brief van 31 oktober 2022 aan eiser is verzonden.
7. Als de belanghebbende stelt dat hij een van het bestuursorgaan afkomstig poststuk niet heeft ontvangen, dan is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden. Het gegeven dat per post verzonden stukken doorgaans de geadresseerde bereiken, brengt mee dat het bestuursorgaan in de eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Vervolgens ligt het op de weg van de belanghebbende het vermoeden dat het stuk ook dat adres heeft bereikt, te ontzenuwen.1
8. In het door de gemachtigde ingediende bezwaarschrift heeft hij zich ertoe beperkt in algemene termen te betwisten dat de functionaris die de naheffingsaanslag heeft opgelegd daartoe bevoegd was; dat hij in overeenstemming met de Leidraad Invordering heeft gehandeld; en dat de naheffingsaanslag door eiser is ontvangen. In het beroepschrift is namens eiser betoogd dat verweerder niet een sluitende verzendadministratie voert en ook overigens uit de door hem overgelegde stukken niet met voldoende zekerheid volgt dat hij de brief van 31 oktober 2023 heeft verzonden. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat hij de ontvangst door eiser van die brief betwist bij gebrek aan wetenschap. Desgevraagd heeft hij bevestigd niet te weten of eiser die brief ontvangen heeft, al dan niet.
9. Eiser is er uit de aard van de zaak mee bekend of hij indertijd de brief van 31 oktober 2022 heeft ontvangen, al dan niet. De rechtbank merkt de betwisting bij gebrek aan wetenschap zijdens de gemachtigde dan ook niet aan als betwisting van de ontvangst door eiser.
10. Verweerder heeft uiteengezet hoe hij te werk gaat bij het opstellen en verzenden van de brieven waarmee aan naheffingsaanslagen wordt herinnerd. Nu de betwisting van ontvangst van de brief van 31 oktober 2022 door de gemachtigde bij gebrek aan wetenschap daaromtrent bij hem niet kan gelden als de betwisting van ontvangst daarvan door eiser, heeft de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat die brief eiser indertijd heeft bereikt. De rechtbank komt daarmee niet toe aan de vraag of verweerder in staat is aan de hand van administratieve bescheiden bewijs te leveren van verzending van die brief.
10. Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] O.a. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is de vraag of de Heffingsambtenaar terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanmaning. Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierechten, met vergoeding door de Heffingsambtenaar van de wettelijke rente over deze bedragen indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak van het Hof zijn betaald.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De gemachtigde van belanghebbende betwist uitdrukkelijk dat belanghebbende de naheffingsaanslag en het duplicaat heeft ontvangen. Hij stelt dat de Heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat het duplicaat is verzonden en stelt dat hij niet aan die bewijslast heeft voldaan. De gemachtigde stelt verder dat onbekend is welk postvervoersbedrijf is ingeschakeld voor de verzending en tevens dat een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt. Het duplicaat moet daarom als niet verzonden worden beschouwd, waarmee de grondslag voor de aanmaning komt te vervallen. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard geen navraag bij belanghebbende te hebben gedaan of de naheffingsaanslag, dan wel het duplicaat daadwerkelijk niet zijn ontvangen.
5.2.
De Heffingsambtenaar heeft in beroep gesteld dat het duplicaat van 31 oktober 2022 op de juiste wijze is verzonden. De Heffingsambtenaar heeft deze stelling als volgt onderbouwd. Wanneer een naheffingsaanslag onder de ruitenwisser is geplaatst, stuurt de Heffingsambtenaar een duplicaat naheffingsaanslag naar de kentekenhouder. Dit gebeurt voor de zekerheid voor het geval de bestuurder/parkeerder de naheffingsaanslag niet heeft opgemerkt. Wordt de naheffingsaanslag niet betaald, dan stuurt de Heffingsambtenaar enige tijd later een aanmaning naar de kentekenhouder. De Heffingsambtenaar verzamelt alle duplicaten en aanmaningen die zijn opgelegd en maakt daarvan een stapel in de vorm van een PDF-bestand. Dit bestand met een specifiek runnummer wordt vervolgens opgeslagen in een speciale map op de computer. Het PDF-bestand wordt doorgestuurd naar het Grafische Productie Centrum (GPC) van de Heffingsambtenaar. Op het moment dat de duplicaten en aanmaningen in PDF-bestand aan het GPC worden aangeboden, kunnen individuele duplicaten en aanmaningen niet meer achteraf of met terugwerkende kracht worden aangepast of ingevoerd in het systeem. Het GPC print de duplicaten en aanmaningen en maakt deze klaar voor verzending door PostNL. De aan Post NL ter verzending aangeboden duplicaten worden in de verzendadministratie vastgelegd als ‘naheffingen’, gespecificeerd naar serie en aantal.
5.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft – zoals vermeld in 5.1 – ook in hoger beroep ter zitting verklaard dat hij geen navraag bij belanghebbende heeft gedaan of de naheffingsaanslag, dan wel het duplicaat daadwerkelijk niet zijn ontvangen. Het Hof is daarom van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden, welke als hier overgenomen moeten worden beschouwd, tot een juist oordeel is gekomen, waarbij het Hof met name verwijst naar overwegingen 8, 9 en 10.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffierechten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.P.A. Brakeboer, P.J.J. Vonk en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik.
De griffier, de voorzitter,
A.S.H.M. Strik E.P.A. Brakeboer
De beslissing is op 31 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.