ECLI:NL:GHDHA:2025:158

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
22-000072-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met de dood van ex-partner

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor belaging en bedreiging van zijn ex-partner. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 februari 2022 tot en met 27 maart 2022 zijn ex-partner 133 keer heeft gebeld, waarvan 30 keer in de nachtelijke uren. Dit gedrag werd door het hof gekwalificeerd als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner, wat voldoet aan de definitie van belaging volgens artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had eerder stopgesprekken gevoerd met de politie, maar volhardde in zijn ongewenste contact. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen sprake was van belaging, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte ook zijn ex-partner had bedreigd met de dood, wat de ernst van de zaak vergrootte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en 30 dagen hechtenis, en moest een schadevergoeding van € 1.000,00 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat het causaal verband tussen de gestelde schade en de bewezen feiten niet vaststond. De uitspraak benadrukt de ernst van belaging en bedreiging in de context van persoonlijke relaties.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000072-23
Parketnummers: 09-257854-22 en 09-306977-21 (TUL)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 januari 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd inhoudende - kortgezegd - een contact- en locatieverbod, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
Ten slotte zijn beslissingen genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging, het beslag en de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 februari 2022 tot en met 27 maart 2022 te Leiden, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door veelvuldig telefonisch contact op te zoeken met die [slachtoffer] (waaronder in de nachtelijke uren) met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Leiden, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als jij geneukt hebt met hem, vermoord ik jou (..) honderd procent, en nog vanavond nog", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met de uitzondering van de vrijheidsbeperkende maatregel, die volgens de advocaat-generaal thans niet meer noodzakelijk is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van belaging, aangezien er geen sprake was van een -stelselmatige inbreuk. Volgens de raadsman was er slechts op vier dagen binnen een korte tijdsspanne sprake van veelvuldig bellen. Daarmee is volgens de raadsman niet voldaan aan het vereiste ‘stelselmatig’. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte buitengewoon gefrustreerd was en geen andere mogelijkheid zag dan aangeefster te bellen. Verdachte had niet de bedoeling aangeefster ergens toe te dwingen.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. onder meer HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394).
Het hof stelt met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde belaging van [slachtoffer] op grond van de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft aangeefster, zijn voormalige levenspartner, op een viertal dagen in de periode van 21 februari 2022 tot en met 27 maart 2022 in totaal 133 keer gebeld, waarvan 30 keer tussen 04:00 en 06:00 uur. Allereerst ligt in dat totale aantal telefoontjes op die dagen, versterkt door het aantal telefoontjes in de nachtelijke uren de in de tenlastelegging bedoelde stelselmatigheid besloten. Bovendien zijn op 15 februari en 21 februari 2022 zijn met de verdachte stopgesprekken gevoerd naar aanleiding van eerdere telefoontjes van de verdachte naar aangeefster. Voor zover daarover bij de verdachte nog enige twijfel zou kunnen bestaan, was de verdachte er door de stopgesprekken in elk geval mee bekend dat aangeefster niet gediend was van zijn telefoontjes en ook dat hij daarmee moest ophouden.
Door onder deze omstandigheden in zijn als ongewenst ervaren bellen te volharden heeft de verdachte stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de telefoontjes pleegde om met zijn dochter te spreken alsmede omdat hij zijn kinderen wilde zien en vragen had, maar elke keer zijn ex-partner aan de lijn kreeg. Wat daarvan zij, nu de verdachte ervoer dat zijn ex-partner telkens in plaats van zijn dochter de telefoon opnam, moet de verdachte ook hebben geweten dat hij door steeds opnieuw datzelfde telefoonnummer te bellen telkens de gerede kans liep opnieuw zijn ex-partner aan de telefoon te krijgen terwijl hij ook uit een tweetal met hem gevoerde stopgesprekken wist dat zijn ex-partner hiervan nadrukkelijk verstoken wenste te blijven.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
721februari 2022 tot en met 27 maart 2022 te Leiden
, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door veelvuldig telefonisch contact op te zoeken met die [slachtoffer] (waaronder in de nachtelijke uren) met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op
of omstreeks26 maart 2022 te Leiden,
althans in Nederland[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als jij geneukt hebt met hem, vermoord ik jou (..) honderd procent, en nog vanavond nog"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Eerdere stopgesprekken bij de politie hebben hem daarvan niet weerhouden. Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-partner met de dood bedreigd. Het handelen van de verdachte getuigt van gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft haar vrees aangejaagd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van bedreiging Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 1 februari 2022, waaruit blijkt dat er destijds al langere tijd problemen speelden tussen de verdachte en zijn ex-partner, zoals ook kan worden afgeleid uit het zich bij de stukken bevindende zogeheten “sfeerproces-verbaal” d.d. 29 juli 2022.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. Zo heeft de verdachte naar voren gebracht dat de situatie tussen hem en zijn ex-partner nu rustig is en dat hij geen contact meer met haar heeft.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.327,12 bestaande uit € 2.500,00 immateriële schade en € 827,13 materiële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De gevorderde immateriële schade is namens de verdachte betwist.
Wat betreft de gevorderde materiële schade, is het hof van oordeel dat het causaal verband tussen de gestelde PTSS en de tenlastegelegde feiten niet vaststaat.
Het hof heeft kennisgenomen van de brief van 3 maart 2022 van de huisarts [huisarts] te Stompwijk, waarbij mevrouw [slachtoffer] in verband met PTSS bij “geestelijke mishandeling en stalking door ex-partner” werd verwezen voor EMDR. In aanmerking genomen dat uit meergenoemd “sfeerproces-verbaal” blijkt van een reeks incidenten tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer] in de periode van 29 april 2019 tot 12 april 2022 en daarvoor bevestiging kan worden aangetroffen in eerder genoemd reclasseringsrapport en het eveneens reeds genoemde uittreksel JD, moet er rekening mee worden gehouden dat de bij mevrouw [slachtoffer] geconstateerde PTSS zijn oorzaak heeft in eerdere gebeurtenissen en acht het hof het de vraag of en, zo ja, in welke mate de aan de vordering van de benadeelde partij ten grondslag gelegde PTSS kan worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is toegebracht door het in deze zaak onder 1 en/of 2 bewezenverklaarde. Nader onderzoek op dat punt levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden die het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande dient dat de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Beslag
Wat betreft de in beslag genomen voorwerpen, te weten een Apple Iphone, zoals vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 februari 2022 onder parketnummer 09-306977-21 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 285 en 285b van het Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
telefoontoestel (PL 1500-2022042385-2744293).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 februari 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 februari 2022, parketnummer 09-306977-21, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, als voorzitter, mr. Chr.A. Baardman en mr. C.M.M. Oostdam, leden, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 februari 2025.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.