ECLI:NL:GHDHA:2025:1538

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
200.330.668/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de vereffenaar en de ruimschoots toereikend verklaring in het erfrecht

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] en de vraag of de ruimschoots toereikend verklaring die door [echtgenote erflater] is afgelegd, rechtsgeldig is. De zaak is ontstaan na het overlijden van [erflater] op 11 april 2017, waarbij zijn echtgenote, [echtgenote erflater], als executeur is benoemd. De vereffenaar, [vereffenaar], vertegenwoordigt de erfgenamen en is verantwoordelijk voor het beheer van de nalatenschap. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [echtgenote erflater] toerekenbaar tekort is geschoten in haar taak als executeur, wat heeft geleid tot aansprakelijkheid voor de schade die de nalatenschap heeft geleden. In hoger beroep heeft [koper 1] de beslissing van de rechtbank bestreden, waarbij hij zich beroept op de ruimschoots toereikend verklaring die door [echtgenote erflater] is afgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat de ruimschoots toereikend verklaring een eenzijdige rechtshandeling is en dat [echtgenote erflater] in functie is gebleven, ondanks de onjuistheid van de verklaring. Het hof heeft ook geoordeeld dat [koper 1] te goeder trouw was en mocht afgaan op de verklaring van erfrecht en de ruimschoots toereikend verklaring. De vorderingen van de vereffenaar zijn afgewezen, en het hof heeft het conservatoir beslag opgeheven dat op verzoek van de vereffenaar was gelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.330.668/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/616284 / HA ZA 21-313

Arrest van 22 juli 2025

Inzake
[koper 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep en verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [koper 1] ,
advocaten: mr. N.M.A. Deckers en mr. K.G.J. Boddaert te Eindhoven,
tegen
1. [vereffenaar] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [vereffenaar] ,
advocaten: mr. Chr. Groenewoud, mr. E.J. Lievense en mr. C.J.M. Verheggen te Rotterdam,
2. [echtgenote erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [echtgenote erflater] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
3. [hypotheeknemer] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudend in [plaats 2] ,
gedaagde in het principaal hoger beroep en verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [hypotheeknemer] ,
advocaat: mr. B.A.P. Sijben te Helmond.

Het verloop van het geding

Op 26 juli 2023 is [koper 1] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023 tussen partijen gewezen, welk vonnis is hersteld bij vonnis van 6 december 2023 (hierna ook: het bestreden vonnis);
Op 31 juli 2023 heeft [vereffenaar] een exploot van aanzegging van anticipatie aan medegedaagden ex artikel 126 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) laten betekenen. De zaak moest worden aangebracht op 8 augustus 2023.
[koper 1] heeft op 17 oktober 2023 voor grieven gediend.
[vereffenaar] heeft op 6 februari 2024 voor antwoord in het principaal hoger beroep gediend. Tevens heeft [vereffenaar] in het incidenteel hoger beroep voor grieven gediend.
[echtgenote erflater] en [hypotheeknemer] hebben voor memorie van antwoord gediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. Partijen en hun advocaten waren ter zitting aanwezig met uitzondering van [hypotheeknemer] en haar advocaat, hoewel deze behoorlijk zijn opgeroepen.

De procedure in eerste aanleg

Vonnis 26 april 2023

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
‘In conventie:
7.1.
verklaart voor recht dat [echtgenote erflater] toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitoefening van haar taak als executeur van de nalatenschap van [erflater] , althans dat zij in de vervulling van haar verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekort is geschoten en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt en dat zij aansprakelijk is voor de schade die de nalatenschap van [erflater] inclusief dc gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschap naar aanleiding daarvan heeft geleden;
7.2.
verklaart voor recht dat [echtgenote erflater] en [koper 1] onrechtmatig jegens de nalatenschap van [erflater] inclusief de gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschap hebben gehandeld en dat zij op basis daarvan aansprakelijk zijn voor de schade die de nalatenschap inclusief de gezamenlijke schuldeisers naar aanleiding daarvan heeft geleden;
7.3.
veroordeelt [echtgenote erflater] en [koper 1] om de schade van de nalatenschap als gevolg van de door hen gepleegde rechtshandelingen aan de vereffenaar te vergoeden en stelt de vereffenaar in de gelegenheid om zich bij akte op de rol van 24 mei 2023 uit te laten over de hoogte van de door de nalatenschap geleden schade en stelt [echtgenote erflater] en [koper 1] in de gelegenheid om bij antwoordakte daarop te reageren;
7.4.
verklaart voor recht dat met betrekking tot het woonhuis geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] ;
7.5.
verklaart voor recht dat het recht van eerste hypotheek dat [koper 1] ten gunste van [hypotheeknemer] heeft gevestigd op het woonhuis nietig is;
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In reconventie:
7.8.
wijst de vorderingen af;
7.9.
veroordeelt [echtgenote erflater] in de proceskosten van de vereffenaar, tot op heden bedragend € 4.247,-;
7.10.
veroordeelt [koper 1] in de proceskosten van de vereffenaar, tot op heden bedragend
€ 4.247,-;
7.11.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.’

Herstelvonnis 6 december 2023

In het herstelvonnis van 6 december 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist:
‘De rechtbank
3.1.
bepaalt dat rechtsoverweging 5.48 van het vonnis van 26 april 2023 tussen de vereffenaar enerzijds en [echtgenote erflater] , [koper 1] , [hypotheeknemer] en [koper 2] , waar staat:
'‘Nu [koper 1] het woonhuis niet in eigendom heeft verkregen, kon hij het niet rechtsgeldig
aan [koper 2] verkopen."
wordt gewijzigd in
"Nu [koper 1] het onroerend goed niet in eigendom heeft verkregen, kon hij het achterliggend
perceel niet rechtsgeldig aan [koper 2] verkopen",
3.2.
bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 6 december 2023 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 26 april 2023,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 26 april 2023 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.’

De vordering van [koper 1] in hoger beroep

[koper 1] vordert dat het het hof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de toegewezen vorderingen in prima van de vereffenaar alsnog af te wijzen en de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie van [koper 1] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de vereffenaar in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover de vereffenaar in gebreke blijft met de voldoening daarvan na de 14e dag na betekening van het in deze te wijzen arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

Voor de leesbaarheid van dit arrest geeft het hof eerst enkele feiten weer. [erflater] (hierna: [erflater] ) is onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [echtgenote erflater] . De huwelijkse voorwaarden hielden onder meer in een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen alsmede een finaal verrekenbeding bij het einde van het huwelijk. Op 18 november 2013 heeft [erflater] bij testament zijn uiterste wil bepaald. Uit het testament volgt dat [erflater] heeft gekozen voor de wettelijke verdeling zoals bepaald in artikel 4:13 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorts volgt uit het testament dat hij [echtgenote erflater] voor de helft van zijn nalatenschap tot zijn erfgenaam benoemde en een aantal van zijn kinderen en een stiefkind eveneens tot erfgenaam benoemde voor de helft. Op 11 april 2017 is [erflater] overleden. Op 11 juli 2017 hebben de erfgenamen van [erflater] zijn nalatenschap beneficiair aanvaard.
[erflater] is op 28 september 2016 in het landelijk nieuws gekomen in verband met onregelmatigheden in de [spermakliniek] in [plaats 3] . Het vermoeden bestaat dat [erflater] tegen de regels in zijn eigen zaad bij cliënten insemineerde in plaats van het zaad van (anonieme) donoren, een gebrekkige administratie voerde, donorzaad van verschillende donoren mengde en het maximum aantal kinderen per donor overschreed. Voorts ontbrak een goede prenatale screening.
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft mr. T.J.C. Bueters, advocaat te Wijchen, namens de Stichting Donorkind + Defence for Children [erflater] in privé en als bestuurder van de voormalige [stichting] aansprakelijk gesteld als gevolg van het toerekenbaar tekort schieten in de behandelingsovereenkomst met de donorouders. Daarnaast is [erflater] namens de donorkinderen aansprakelijk gesteld voor het maken van een beroepsfout. In de betreffende brief is aan [erflater] verzocht om een voorschot te voldoen van € 5.000,- ter dekking van de te maken kosten.
Mr. Bueters heeft op 4 mei 2017 bij dagvaarding in kort geding – namens 23 eisers – verzocht dat [echtgenote erflater] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] haar medewerking zou verlenen aan een DNA-onderzoek. Bij vonnis van 2 juni 2017 van de rechtbank Rotterdam is dit toegewezen.
Mr. Bueters heeft op 15 mei 2019 namens 53 eisers [echtgenote erflater] in haar hoedanigheid van executeur gedagvaard alsmede de gezamenlijke erfgenamen van [erflater] . De eisers hebben om een verklaring van recht gevraagd dat [erflater] op de voet van artikel 6:74 BW toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel op voet van artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn voor de door eisers geleden en nog te lijden (im)materiële schade. Voorts hebben eisers verzocht de erfgenamen van [erflater] te veroordelen tot betaling van de door eisers geleden en nog te lijden (im)materiële schade. [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] heeft zich in februari 2020 gevoegd in deze procedure. Door [vereffenaar] is verweer gevoerd en hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eisers. De rechtbank Rotterdam heeft op 21 februari 2021 een tussenvonnis gewezen. Uit dit tussenvonnis volgt dat de mogelijke vorderingen van 19 eisers niet zijn verjaard, de overige vorderingen zijn verjaard. De rechtbank heeft alleen een beslissing gegeven met betrekking tot de verjaring van de mogelijke vorderingen van eisers. Voor de eisers wiens mogelijke vordering niet is verjaard, heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol van 14 april 2021 voor het nemen van een conclusie van antwoord. Uit de processtukken volgt dat eisers en [vereffenaar] de procedure hebben stilgelegd in afwachting van het vonnis in de onderhavige procedure.
[echtgenote erflater] heeft op 28 februari 2018 ter griffie van de rechtbank Rotterdam een boedelbeschrijving gedeponeerd van de nalatenschap van [erflater] . In deze boedelbeschrijving is een post
kosten advocaatopgenomen ten bedrage van € 100.929,12. Er is geen post opgenomen voor de voldoening van de (mogelijke) vorderingen van eisers. Alsdan volgt uit de boedelbeschrijving dat de nalatenschap van [erflater] een omvang heeft van € 679.190,29.
Op 16 maart 2018 heeft notaris [notaris 1] een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] . Uit de verklaring van erfrecht volgt onder meer:
“6. Aangezien de nalatenschap door alle erfgenamen beneficiair is aanvaard, zou de nalatenschap in beginsel op grond van artikel 4:202 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek (“Wettelijke vereffening”) moeten worden afgewikkeld. Op grond van artikel 4:202 lid 1 letter a van het Burgerlijk Wetboek zijn de erfgenamen evenwel vrijgesteld van de verplichting te vereffenen volgens de wet omdat de hierna te noemen executeur heeft aangetoond dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen.
7. Bij gemelde uiterste wil heeft de overledene voorts zijn echtgenote, [echtgenote erflater] , tot executeur benoemd, welke benoeming door haar is aanvaard, zulks blijkens uit een aan deze akte gehechte onderhandse verklaring. De executeur heeft ingevolge de wet en ingevolge de hiervoor vermelde uiterste wilsbeschikking de taak en de bevoegdheid de nalatenschap te beheren. Zij is bevoegd de door haar beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot haar taak behorende voldoening van schulden der nalatenschap. Gedurende haar beheer vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van haar taak de erfgenamen in en buiten rechte.
8. Gezien het vorenstaande is [echtgenote erflater] voornoemd: in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd de nalatenschap te beheren overeenkomstig het vorenstaande; ingevolge voormelde wettelijke verdeling als enige bevoegd de goederen behorende tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.”
Op 14 september 2018 heeft [echtgenote erflater] de onroerende zaak gelegen te [adres] (hierna: de onroerende zaak) verkocht aan [vastgoedbeheerder] (de aandelen in voormelde vennootschap werden gehouden door [koper 1] ) voor een verkoop/koopprijs van € 2.250.000,-. De verkoop/koopovereenkomst is opgesteld door [notariskantoor] . Op 16 april 2019 is een aanvullende overeenkomst op voorbedoelde verkoop/koopovereenkomst opgesteld waaruit volgt dat [koper 1] in privé de koper is. Gezien het feit dat de aanvullende overeenkomst staat op notarieel vignetpapier gaat het hof ervan uit dat deze aanvullende overeenkomst eveneens is opgesteld door dit notariskantoor.
Op 29 maart 2019 is er tussen [hypotheeknemer] en [koper 1] een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij voormelde vennootschap aan [koper 1] een bedrag van € 844.500,- leende. Een voorwaarde was dat [koper 1] een recht van eerste hypotheek zou verstrekken aan [hypotheeknemer] op de onroerende zaak. [koper 1] was een rente verschuldigd van 10 % op jaarbasis en kon voor het eerst (boetevrij) aflossen na ommekomst van 2 jaar.
Op 7 mei 2019 heeft [echtgenote erflater] de onroerende zaak aan [koper 1] geleverd. De notariële akte van levering is gepasseerd ten overstaan van [notaris 2] . In de notariële akte is onder het kopje ‘VOORAFGAANDE VERKRIJGING’ onder meer opgenomen: “Erflater heeft blijkens opgave van het Centraal Testamentenregister te `s Gravenhage bij testament op achttien november tweeduizend dertien verleden voor [notaris 1] , notaris te [plaats 4] , tot zijn enige erfgenamen benoemd zijn echtgenote alsmede zijn kinderen.
Op de nalatenschap is afdeling 1 van titel 3 van boek 4 Burgerlijk wetboek (“Wettelijke verdeling”) van toepassing.
Als gevolg hiervan heeft genoemde [echtgenote erflater] op het moment van overlijden van erflater van rechtswege alle goederen van de nalatenschap verkregen. Genoemde [echtgenote erflater] verklaart hierbij van de haar op grond van artikel 18 boek 4 van het Burgerlijk Wetboek toekomende bevoegdheid de wettelijke verdeling ongedaan te maken, geen gebruik te hebben gemaakt.
Mitsdien is genoemde [echtgenote erflater] als enig rechthebbende bevoegd om te beschikken over alle goederen die behoren tot de nalatenschap van de erflater. Vorenstaande blijkt uit een verklaring van erfrecht, afgegeven door [notaris 1] , notaris te [plaats 4] , ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers in Register Hypotheken 4 op zestien maart tweeduizend achttien in [kadastraal registratienummer] . In verband met het vorenstaande is genoemde [echtgenote erflater] thans als enige en met uitsluiting van ieder ander bevoegd om over het verkochte te beschikken.”
Op 7 mei 2019 is er een overeenkomst van geldlening gesloten tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] . De hoofdsom van de geldlening was € 1.450.000,-. De voorwaarden met betrekking tot deze geldlening zijn opgenomen in de verkoop/koopovereenkomst tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] met betrekking tot de onroerende zaak. In artikel 3 van de verkoop/koopovereenkomst is het navolgende opgenomen: “De koper zal ten tijde van de juridische levering een bedrag ad achthonderdduizend euro (€ 800.000,00) voldoen door storting op een derdengeldenrekening van de notaris. Het restantbedrag ad één miljoen vierhonderd vijftigduizend euro (€ 1.450.000,00) zal te zijner tijd schuldig worden erkend door koper aan verkoper, welke schuldigerkenning verkoper te zijner tijd zal aannemen. Ten tijde van de juridische levering zal in verband met het bovenstaande een separate overeenkomst van geldlening door partijen worden ondertekend. Hierin zal onder meer worden opgenomen: dat het rente percentage 2% bedraagt, dat de eerste zes (6) jaar geen aflossingen behoeven te worden gedaan, dat de geldlening nadien in twintig (20) jaar lineair dient te worden afgelost, dat eventuele tussentijdse aflossingen te allen tijde boetevrij zijn toegestaan, dat de geldlening onder meer in geval van verkoop opeisbaar is.”
Op 7 mei 2019 heeft [koper 1] ten behoeve van [hypotheeknemer] het recht van eerste hypotheek gevestigd tot meerdere zekerheid van de nakoming van zijn verplichtingen voor een bedrag groot € 844.500,- en ten behoeve van [echtgenote erflater] een recht van tweede hypotheek verleend op de onroerende zaak. Dit recht van tweede hypotheek is verstrekt voor een totaal bedrag van € 1.450.000,-.
Op 7 mei 2019 is tussen [koper 1] en [echtgenote erflater] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de zelfstandige woning te [adres] (woonhuis voor). Dit betreft een gedeelte van de onroerende zaak. De kale huurprijs bedroeg € 2.017,- per maand.
Op of omstreeks 27 mei 2019 heeft [koper 1] aan [koper 2] verkocht de percelen grond met opstallen, staande en gelegen op het achtergelegen deel van het [adres] , kadastraal bekend als [kadastraal registratienummer] (hierna: de grond) voor een prijs van € 600.000,-. Zoals hierna vermeld, heeft [koper 1] op 29 augustus 2019 de grond verkocht aan [projectontwikkelaar] (hierna [projectontwikkelaar] ). Uit het vonnis van de rechtbank Midden Nederland van 23 december 2020 volgt dat er tussen [koper 1] en [koper 2] een verkoop/koopovereenkomst stand is gekomen met betrekking tot de grond.
Op 29 augustus 2019 is er tussen [koper 1] en [projectontwikkelaar] een verkoop/koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de grond. De verkoop/koopprijs bedroeg € 1.200.000,-. De verkoop/koopprijs hebben partijen bij aanvullende overeenkomst op 27 februari 2020 verlaagd naar € 950.000,-. Bij akte van 28 februari 2020 is ten overstaan van [notaris 3] de grond aan [projectontwikkelaar] geleverd. Met de ontvangen koopprijs heeft [koper 1] op 27 februari 2020 zijn schuld aan [hypotheeknemer] afgelost.

Is [vereffenaar] bevoegd om te procederen?

Ingevolge artikel 4:211 lid 1 BW heeft een vereffenaar tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen en vertegenwoordigt hij ingevolge lid 2 van dit artikel bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. De taken en bevoegdheden van de vereffenaar laten zich vergelijken met de taken en bevoegdheden van de curator in faillissement (zie artikel 68 Faillissementswet en het hiervoor genoemde artikel 4:211 lid 1 BW). Beiden dienen bij de vervulling van hun taak in het bijzonder rekening te houden met de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap dan wel van de failliet.
Tot de nalatenschap van [erflater] behoren (mogelijke) schuldeisers. Uit de door [echtgenote erflater] en [vereffenaar] opgestelde (voorlopige) boedelbeschrijvingen blijkt dat schulden bestaan van [erflater] onder meer aan de advocaat van [erflater] en aan [echtgenote erflater] uit hoofde van de tussen [erflater] en [echtgenote erflater] gesloten huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Rotterdam heeft bij tussenvonnis van 21 februari 2021 de vorderingen van 19 donorkinderen verwezen naar de rol van 14 april 2021 voor het nemen van een conclusie van antwoord. Omdat deze donorkinderen en [vereffenaar] de zaak hebben doen aanhouden tot in onderhavige procedure is beslist, staat nog niet vast wat de omvang van de vordering is van deze kinderen. Bovendien zijn er kosten gemaakt in het kader van de vereffening. De belangen van alle schuldeisers dienen door [vereffenaar] te worden behartigd. Het vaststellen van de samenstelling en omvang van de nalatenschap als ook het als een goed vereffenaar beheren van de nalatenschap behoren tot de kerntaken van de vereffenaar. Dit omvat ook de bevoegdheid tot procederen. Na een eigen afweging is het hof - evenals de rechtbank- van oordeel dat [vereffenaar] in dezen procesbevoegdheid toekomt.

Ruimschoots toereikend verklaring grief 1

In de eerste grief stelt [koper 1] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de nalatenschap van [erflater] vereffend moest worden omdat [echtgenote erflater] als executeur niet kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. In randnummer 9 van de memorie van grieven stelt [koper 1] dat [echtgenote erflater] een duidelijke ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd. Uit de op 28 februari 2018 gedeponeerde boedelbeschrijving opgemaakt door [echtgenote erflater] volgt een positief zuiver saldo van de nalatenschap van € 679.190,29. In randnummer 11 van de memorie van grieven stelt [koper 1] dat een notaris bij authentieke akte van verklaring van erfrecht heeft verklaard dat de executeur heeft aangetoond dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen. Vervolgens heeft nog een notaris (ten tijde van de levering) bevestigd dat [echtgenote erflater] mede op basis van de verklaring van erfrecht beschikkingsbevoegd is. Op alle mogelijke manieren heeft [echtgenote erflater] dus uitgestraald dat zij een nalatenschap in beheer had die ruimschoots toereikend was om alle schulden te voldoen. In randnummer 12 van de memorie van grieven stelt [koper 1] dat de mogelijke schadevergoedingen van de donorkinderen en/of ouders op de nalatenschap dat niet anders maken. Concrete vorderingen of maatregelen tot zekerheid van voldoening van concrete vorderingen waren op het moment van het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring niet aan de orde. In randnummer 15 stelt [koper 1] dat [echtgenote erflater] de door de donorkinderen en/of hun ouders gestelde aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen en hun vorderingen heeft betwist. Ook [vereffenaar] heeft de aansprakelijkheid betwist en de vorderingen afgewezen. [vereffenaar] heeft de vorderingen van de donorkinderen ook niet opgenomen in de door hem gedeponeerde boedelbeschrijving. In randnummer 16 stelt [koper 1] dat als de professionele vereffenaar, wiens taak het is de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap te behartigen, al in rechte tot de conclusie komt dat de donorkinderen niets van de nalatenschap te vorderen hebben, dat dan van [echtgenote erflater] als executeur niet verwacht kan worden dat zij vanwege diezelfde vorderingen de ruimschoots toereikend verklaring niet aflegde. Een ruimschoots toereikend verklaring is een momentopname (zie randnummer 17). In randnummer 20 van zijn memorie van grieven stelt [koper 1] dat hij op de ruimschoots toereikend verklaring mocht vertrouwen, alleen al omdat de authentieke akte van de verklaring van erfrecht, waarin te lezen is dat [echtgenote erflater] dit heeft aangetoond, dwingende bewijskracht heeft en hij op grond van artikel 4:187 lid 1 BW in die zin te goeder trouw was. [echtgenote erflater] had de ruimschoots toereikend verklaring afgelegd en de notaris heeft de juistheid daarvan bevestigd. Tot die conclusie was de notaris in dit geval ook niet gekomen na een enkel summier onderzoek, maar na diverse gesprekken hierover met [echtgenote erflater] . De beschikkingsbevoegdheid van [echtgenote erflater] is dus uitgebreid beoordeeld door een ter zake bij uitstek deskundige, en de conclusie was dat zij de woning kon overdragen. In randnummer 22 stelt [koper 1] dat mocht op enig moment blijken dat de ruimschoots toereikend verklaring ten onrechte afgegeven zou zijn, het dan niet zo kan zijn dat tot die tijd verrichte rechtshandelingen van de executeur met terugwerkende kracht niet rechtsgeldig geacht worden. Dat zou het grote belang van rechtszekerheid in het rechtsverkeer teniet doen. Als [echtgenote erflater] ten onrechte de ruimschoots toereikend verklaring zou hebben afgelegd kan dat hooguit leiden tot een aansprakelijkheid van [echtgenote erflater] wegens een tekortkoming in de uitoefening van haar executeurstaak maar dat heeft niet tot gevolg dat [echtgenote erflater] niet rechtsgeldig het eigendom van de onroerende zaak kon overdragen (zie randnummer 23).
Door [vereffenaar] is verweer gevoerd in zijn memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep (zie randnummers 80 tot en met 125). Uit het betoog van [vereffenaar] volgt dat hij van mening is dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat [echtgenote erflater] niet de ruimschoots toereikend verklaring heeft kunnen afleggen. In randnummer 90 stelt [vereffenaar] dat het relevant is dat de donorkinderen en/of hun ouders wel degelijk aanspraak maakten op schadevergoeding. [vereffenaar] verwijst naar de brief van mr. Bueters van 20 oktober 2016 welke was gericht aan [erflater] in zijn verschillende hoedanigheden. Volgens [vereffenaar] werd ook in het landelijk nieuws gesproken over een schadevergoeding (zie randnummer 91). In randnummer 92 stelt [vereffenaar] dat de verplichting tot schadevergoeding ontstaat op het moment van het plegen van de onrechtmatige daad. In randnummer 94 geeft [vereffenaar] aan dat uit de parlementaire wetsgeschiedenis volgt dat een ruimschoots toereikend verklaring niet alleen wil zeggen dat de bekende activa de bekende passiva ruimschoots overtreffen, ook moet voldoende vaststaan dat er geen nieuwe passiva opduiken. Het saldo van de nalatenschap dient ruimschoots toereikend te zijn om alle schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Vanwege de bij [echtgenote erflater] (en [koper 1] ) bekende aansprakelijkstelling stond allesbehalve vast dat er geen nieuwe passiva zouden opduiken (zie randnummer 95). Het was zeker dat de kosten van de vereffening nog aanzienlijk zouden toenemen, met name omdat ten tijde van het opmaken van de boedelbeschrijving een bodemprocedure aanhangig was ter zake het uitvoeren van een vergelijkend DNA-onderzoek. In randnummer 102 stelt [vereffenaar] dat het heel begrijpelijk is dat [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar de vorderingen van de donorkinderen heeft afgewezen. De wettelijke taak van de vereffenaar is primair gericht op het gezamenlijk belang van de crediteuren. [vereffenaar] is van mening dat [echtgenote erflater] niet beschikkingsbevoegd was om de onroerende zaak te verkopen en te leveren aan [koper 1] , [vereffenaar] verwijst naar de in zijn opdracht opgemaakte opinie van prof.mr. J.W.A. Biemans .
In r.o. 5.12 tot en met 5.19 gaat de rechtbank expliciet in op de ruimschoots toereikend verklaring die door [echtgenote erflater] is afgelegd en zoals vastgelegd in de verklaring van erfrecht van 16 maart 2018 die is gepasseerd voor [notaris 1] . In r.o. 5.17 overweegt de rechtbank: “ [echtgenote erflater] had gelet op dit alles niet kunnen en mogen overgaan tot het geven van de ruimschoots toereikend verklaring. Zij kon immers niet aantonen dat de nalatenschap daadwerkelijk ruimschoots toereikend was om de – mogelijke – schulden te voldoen. Geoordeeld wordt dan ook dat de ruimschoots toereikend verklaring onjuist was.” [echtgenote erflater] is van dit vonnis niet in hoger beroep gekomen.

Geen hoger beroep door [echtgenote erflater]

Naar het oordeel van het hof dient de ruimschoots toereikend verklaring gekwalificeerd te worden als een eenzijdige rechtshandeling, die immers alleen door de executeur tot stand kan worden gebracht en geen instemming of medewerking van een ander behoeft. Het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring heeft een belangrijk rechtsgevolg, namelijk dat er in beginsel een einde komt aan de vereffening en heeft daarmee gevolgen voor de beschikkingsbevoegdheid. Nu [echtgenote erflater] geen hoger beroep heeft ingesteld van het bestreden vonnis, slaagt de grief van [koper 1] over het al dan niet terecht afgeven van de ruimschoots toereikend verklaring door [echtgenote erflater] niet.
Ter zitting betoogde [koper 1] dat sprake zou zijn van een zogenaamde processueel ondeelbare rechtsverhouding, zodat ook hij van het bestreden vonnis ter zake van dit onderdeel in hoger beroep kon gaan. Hij verwijst hierbij naar ECLI:Nl:HR:2017:411. Nu het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring is aan te merken als een eenzijdige rechtshandeling, volgt het hof de stelling van [koper 1] niet.

Beschikkingsbevoegdheid [echtgenote erflater]

Vast staat dat door [echtgenote erflater] de ruimschoots toereikend verklaring is afgelegd en dat op basis hiervan door [notaris 1] een verklaring van erfrecht is opgemaakt. Nu [echtgenote erflater] de verklaring wel heeft afgelegd, ook al was dit naar het oordeel van de rechtbank onjuist, rijst de vraag of [echtgenote erflater] executeur is geworden en gebleven. Verklaart [echtgenote erflater] dat het vermogen van de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te kunnen voldoen zonder voldoende inzicht daarin te hebben, dan ontstaan voor [echtgenote erflater] aansprakelijkheidsrisico’s in de zin van art. 4:184 lid 2 letter d BW (zie ‘Het belang van de ruimschoots voldoende-verklaring’, T. Mellema-Kranenburg, JBN 2016, 31 en Executele (diss. Nijmegen), B. Schols, Deventer, Kluwer 2007, pagina 303.). Hieruit volgt dat zodra de ruimschoots toereikend verklaring is afgelegd en zolang deze niet is ingetrokken, de executeur in functie is. De opvatting dat, als op enig moment komt vast te staan dat de executeur de verklaring niet of niet langer kan afleggen, deze met terugwerkende kracht tot de datum van beneficiaire aanvaarding, niet in functie was, volgt het hof niet. De executeur, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:199 lid 2 BW aan de kantonrechter heeft gemeld dat het saldo van de nalatenschap negatief dreigt te worden, verliest zijn bevoegdheid evenmin met terugwerkende kracht. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat na het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring een derde zich ervan dient te vergewissen of de executeur al dan niet terecht de ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd dan wel deze op een later moment na het afleggen van de verklaring nog steeds zou kunnen afleggen: voor een executeur zou dan in het rechtsverkeer geen rol meer weggelegd zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat [echtgenote erflater] executeur werd en bleef in de nalatenschap van [erflater] en dat haar taak is beëindigd per de datum van de benoeming van [vereffenaar] als vereffenaar. Het oordeel van de rechtbank waarmee vast kwam te staan dat [echtgenote erflater] onjuist de ruimschoots toereikend verklaring aflegde, is van een latere datum. Daarmee was zij bevoegd de onroerende zaak aan [koper 1] te leveren op 7 mei 2019.

Goede trouw [koper 1] grief 4

De grief van [koper 1] waarin hij een beroep doet op derdenbescherming behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer. De onderhavige positie wijkt derhalve essentieel af van hetgeen voorlag in ECLI:NL:GHDHA:2023:517. Het gaat hier immers om de vraag of [koper 1] op de beschikkingsbevoegdheid van [echtgenote erflater] mocht afgaan hoewel hij wist dan wel had moeten weten dat [echtgenote erflater] onjuist de ruimschoots toereikend verklaring had afgelegd.
Het hof zal hieronder nader ingaan op de goeder trouw van [koper 1] . Door [koper 1] wordt voorts in zijn toelichting onder meer het navolgende naar voren gebracht: [koper 1] is geen jurist, laat staan een professioneel vereffenaar. Hij is een leek op het gebied van het erfrecht en heeft vertrouwd op wat de betrokken notarissen in dit verband hebben gezegd en in notariële aktes neergelegd hebben. Volgens de notarissen was [echtgenote erflater] op grond van het testament van erflater en de door haar afgegeven ruimschoots toereikend verklaring beschikkingsbevoegd en was er voor hem geen enkele reden om de conclusies van de notarissen in twijfel te trekken. [koper 1] wist niet meer of minder dan dat [echtgenote erflater] de onroerende zaak van haar man had geërfd en dat zij deze wilde verkopen en hij wilde deze kopen omdat hij daarvoor ontwikkelingsmogelijkheden zag.
In de randnummers 52 tot en met 56 gaat [koper 1] in op de correspondentie van de [kandidaat-notaris] . [koper 1] benoemt de brief van 28 april 2017 die persoonlijk en vertrouwelijk, dus alleen aan [echtgenote erflater] , was verstuurd. In de betreffende brief werd uiteengezet wat een verklaring van erfrecht is, wat [erflater] bij testament heeft bepaald en wat de gevolgen zijn van zuiver aanvaarden. De e-mail van de kandidaat-notaris van 11 september 2017 was gericht aan [echtgenote erflater] : in de cc was [koper 1] meegenomen. Uit de betreffende e-mail heeft [koper 1] begrepen dat als [echtgenote erflater] een ruimschoots toereikend verklaring zou geven dit haar zou ontslaan van de verplichting tot vereffening. In randnummer 54 gaat [koper 1] in op de e-mail van de kandidaat-notaris van 19 september 2017 die gericht was aan [echtgenote erflater] en [koper 1] . In de e-mail was verzocht om de boedelbeschrijving te corrigeren aangezien in de eerdere boedelbeschrijving geen rekening was gehouden met het finaal verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden van [erflater] en [echtgenote erflater] . Uit randnummer 56 volgt dat [koper 1] betwist kennis te hebben genomen van de brief van de kandidaat-notaris van 16 maart 2018 welke brief persoonlijk en vertrouwelijk alleen is verstuurd aan [echtgenote erflater] . In randnummer 58 ontkent [koper 1] dat hij kennis had van de aansprakelijkstelling van [erflater] . Het kort geding van 12 mei 2017 ging over het veiligstellen van het DNA-materiaal. [koper 1] is zich geen moment bewust geweest van een aansprakelijkstelling en eventuele schadevergoedingen die relevant zouden kunnen zijn voor de beschikkingsbevoegdheid van [echtgenote erflater] zoals die tot uitdrukking komt in de verklaring van erfrecht. [koper 1] ging terecht af op de door [echtgenote erflater] afgelegde verklaring van erfrecht en op het vermelde in de akte van levering en was wel degelijk te goeder trouw. Hij doet onder meer een beroep op het bepaalde in artikel 4:187 lid 4 BW.
In randnummer 154 tot en met 172 gaat [vereffenaar] in op de goede trouw en derdenbescherming van [koper 1] en [koper 2] . [vereffenaar] is van mening dat [echtgenote erflater] en [koper 1] samen de dubieuze transactie hebben uitgevoerd terwijl zij er expliciet door [kandidaat-notaris] (een medewerker van [notaris 1] ) op zijn gewezen dat rechtszaken konden volgen. [koper 1] is bij rechtszaken aanwezig geweest. In de visie van [vereffenaar] rust de bewijslast voor een beroep op derdenbescherming op [koper 1] . Om tot het oordeel te komen dat [koper 1] een beroep op derdenbescherming toekomt, zal bewezen moeten worden dat hij te goeder trouw is geweest. Om te goeder trouw ex artikel 3:11 BW te zijn, dient [koper 1] verschoonbaar onwetend te zijn geweest. Daarvan is geen sprake, [koper 1] wist van de hoed en de rand, althans had daarvan moeten weten. [vereffenaar] is van mening dat [koper 1] als vertrouwenspersoon en belangbehartiger van [echtgenote erflater] fungeerde. Hij was de boekhouder van [erflater] . In de visie van [vereffenaar] was hij aanwezig bij besprekingen en werd hij meegenomen in de correspondentie. In randnummer 158 stelt [vereffenaar] dat de stelling van [koper 1] dat hij afging op de medewerking van notarissen niet kan worden gevolgd. Dat [echtgenote erflater] inging tegen het advies van [notaris 1] was hem bekend. In de visie van [vereffenaar] kan [koper 1] zich niet verschuilen achter een beroep op fouten die door de notarissen zijn gemaakt. Hij heeft er zelf aan bijgedragen dat deze fouten gemaakt werden en hij heeft één en ander willens en wetens, tegen beter weten in, bewerkstelligd, met als oogmerk [echtgenote erflater] haar schuldeisers en de schuldeisers van de nalatenschap van [erflater] te (laten) benadelen en er zelf beter van te worden. Uit de e-mail van 11 september 2017 volgt dat [koper 1] wist of behoorde te weten dat de executeursbenoeming van [echtgenote erflater] zou eindigen als de nalatenschap niet ruimschoots voldoende zou zijn om de schulden te voldoen (zie randnummer 160). Ook blijkt uit de e-mail dat [koper 1] wist of behoorde te weten dat dat tot gevolg zou hebben dat de nalatenschap vereffend moest worden, en dat [echtgenote erflater] dan niet langer zelfstandig bevoegd was om onroerende zaken te verkopen en te leveren. [koper 1] wist of behoorde te weten dat [echtgenote erflater] niet als executeur zou kunnen leveren. Wat dat betreft kan ook de verklaring van erfrecht hem niet baten. In de visie van [vereffenaar] was [koper 1] een spin in het web. Hij onderhield bijvoorbeeld niet alleen het contact met de notaris(sen), maar ook het contact met de overige erfgenamen van [erflater] . [vereffenaar] acht het onwaarschijnlijk dat [koper 1] de brief van 16 maart 2018 nooit heeft gezien. In randnummer 164 erkent [vereffenaar] dat de procedure op 12 mei 2017 ging over het DNA-materiaal en niet over een geldvordering. Door [vereffenaar] wordt ook erkend dat er op 12 mei 2017 nog geen procedure over een geldvordering kon worden gevoerd. [vereffenaar] acht het onwaarschijnlijk dat [koper 1] niet bekend was met een aansprakelijkstelling en eventuele schadevergoedingsvorderingen. In de visie van [vereffenaar] kan [koper 1] geen beroep doen op artikel 4:187 lid 1 BW aangezien de uitzondering van artikel 4:187 lid 3 BW geldt. In randnummer 169 stelt [vereffenaar] dat uit niets blijkt dat [koper 1] op de verklaring van erfrecht is afgegaan. Voorts verwijst [vereffenaar] naar de opinie van Prof. Biemans ; uit deze opinie zou volgen dat [koper 1] bij een beroep op een verklaring van erfrecht vraagtekens had moeten stellen bij het feit dat de vervreemder niet in zijn hoedanigheid van executeur handelde.
Het hof overweegt als volgt. Door [koper 1] is betoogd dat hij geen jurist is en dat hij is afgegaan op de kennis en kunde van [notaris 1] ten overstaan van wie de verklaring van erfrecht is gepasseerd en [notaris 2] ten overstaan van wie de levering van de onroerende zaak heeft plaatsgevonden. Door [koper 1] wordt expliciet betwist dat hij de zaakwaarnemer en de boekhouder was en is van [echtgenote erflater] en dat hij van de hoed en de rand heeft geweten. Hij ontkent ook dat hij kennis heeft gehad van de brieven die de notaris en/of kandidaat-notaris persoonlijk en vertrouwelijk aan [echtgenote erflater] hebben verstuurd. Als hij door de kandidaat-notaris in de cc was meegenomen in een e-mail die aan [echtgenote erflater] was verstuurd, heeft hij aangegeven wat hij uit de betreffende mail heeft begrepen. Met betrekking tot de e-mail van 11 september 2017 stelt [koper 1] : “Er is met de ontvangst in cc van die e-mail aan [echtgenote erflater] niets meer of minder gebeurd, dan dat [koper 1] er kennis van nam dat de kandidaat-notaris aan [echtgenote erflater] als executeur vroeg om een ruimschoots toereikend verklaring die haar zou ontslaan van de verplichting tot vereffening.” De brief van 16 maart 2018 van [kandidaat-notaris] is gericht aan [echtgenote erflater] , in de aanhef van de brief staat persoonlijk en vertrouwelijk. In deze brief stelt [kandidaat-notaris] : “
Toch adviseer ik u – mede gezien de complexiteit van de nalatenschap van de heer [erflater] , de rechtszaken die (nog) lopen en gezien het feit dat mijns inziens u op basis van uw “ruimschoots verklaring”niet genoeg liquide middelen heeft om de schuldeisers op korte termijn te voldoen – de nalatenschap volgens de formele vereffeningsprocedure geldende regels te vereffenen. Ik heb u reeds een lijst van de in acht te nemen regels toegezonden en voor de zekerheid sluit ik deze nog een keer in. Ik adviseer u daarom de solvabiliteit gedurende het beheer van de nalatenschap in de gaten te houden. Vertoont de nalatenschap een tekort, dan dient dit ten spoedigste aan de kantonrechter meegedeeld te worden. Dit ten einde te voorkomen dat schuldeisers zich – ondanks beneficiaire aanvaarding – toch op uw eigen vermogen kunnen verhalen. Immers als u erfgenaam/executeur in de vervulling van uw verplichtingen in ernstige mate verwijtbaar tekortschiet, de schuldeisers van de erflater zich – ondanks de benificiaire aanvaarding zich toch op uw eigen vermogen kunnen verhalen.”Door [koper 1] wordt ontkend dat hij kennis van deze brief en het daarin door [kandidaat-notaris] gegeven advies heeft gehad. Door [vereffenaar] wordt weliswaar gesteld dat [koper 1] van de hoed en de rand heeft geweten. Niet staat vast dat [koper 1] alle correspondentie tussen de notarissen en [echtgenote erflater] heeft gelezen, laat staan dat hij de correspondentie heeft begrepen. Door [vereffenaar] wordt erkend dat de procedure tussen de donorkinderen en de erven [erflater] in mei 2017 betrekking had op het verkrijgen van DNA-materiaal van [erflater] en dat niet aan de orde was de schadevergoeding van de ouders van de donorkinderen of de schadevergoeding van de donorkinderen. Dat er enig contact is geweest tussen [koper 1] en de notariskantoren acht het hof aannemelijk, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen wat nu exact de inhoud is geweest van deze contacten. In de e-mail van 19 september 2017 van [kandidaat-notaris] gericht aan [koper 1] en [echtgenote erflater] wordt gevraagd om een juiste boedelbeschrijving te doen toekomen voor het afgeven van de verklaring van erfrecht. In de e-mail wordt vermeld dat de vordering van [echtgenote erflater] uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden niet was opgenomen. In de e-mail is door [kandidaat-notaris] niet opgenomen dat er een p.m. post moest worden opgenomen voor de mogelijke vorderingen van de donorkinderen. In ieder geval ligt geen correspondentie vast tussen [koper 1] en de notarissen waarin zij hem waarschuwen om niet over te gaan tot aankoop van de onroerende zaak van [echtgenote erflater] wegens een mogelijke onbevoegdheid. Gezien de functie die de notaris heeft in ons maatschappelijk verkeer had deze dan [koper 1] moeten waarschuwen voor de mogelijke gevolgen indien hij onder de gegeven omstandigheden zou overgaan tot aankoop van de onroerende zaak van [echtgenote erflater] .
Dat er sprake is van een zeer complexe materie volgt alleen al uit het advies van prof . Biemans . Prof. Biemans is in zijn advies van bepaalde veronderstellingen uitgegaan die zijn gebaseerd op de informatie die [vereffenaar] aan hem heeft verstrekt. Op blz. 3 van zijn advies onder m stelt hij: “ [koper 1] was tijdens het leven van [erflater] zijn boekhouder. Gedurende de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] is [koper 1] opgetreden als de ‘zaakwaarnemer’ van [echtgenote erflater] . [koper 1] heeft daarom nauwe banden met [erflater] en [echtgenote erflater] (gehad)”. In randnummer 63 van zijn advies stelt prof. Biemans : ”Nog afgezien van de vraag of [koper 1] te goeder trouw is geweest, voor zover hij een beroep zou willen doen op deze bepaling met betrekking tot de onderhavige verklaring van erfrecht waarin (ten onrechte) wordt genoemd dat [echtgenote erflater] bevoegd is in haar hoedanigheid als executeur, mist art. 4:187 BW toepassing. Immers, [echtgenote erflater] heeft niet in die hoedanigheid (van executeur), maar in een andere hoedanigheid gehandeld, namelijk die van ‘enig rechthebbende’ op grond van wettelijke verdeling. De verkrijger die een beroep op een dergelijke verklaring van erfrecht zou willen doen, had dan ook op grond van die verklaring van erfrecht vraagtekens moeten stellen bij het feit dat de vervreemder niet in de hoedanigheid van executeur handelde.” In zijn conclusie (zie randnummer 79a) stelt prof.Biemans : “ [echtgenote erflater] was niet bevoegd om de woning en het perceel ‘pro se’ te verkopen en te leveren, aangezien zij óf dat in haar hoedanigheid van executeur (q.q.) had moeten doen, óf tezamen met de andere erfgenamen in haar hoedanigheid van erfgenamen-vereffenaars (eveneens q.q.).” Onder punt e komt prof. Biemans op basis van de door [vereffenaar] verstrekte gegevens tot de conclusie dat [koper 1] en [hypotheeknemer] wegens ontbreken van goede trouw geen derdenbescherming toekomt.
Dat [echtgenote erflater] twee petten had : a) de verkrijger in het kader van de wettelijke verdeling b) executeur van de nalatenschap van [erflater] , is voor een notarieel jurist duidelijk alsook wat de consequenties daarvan zijn. Dat dit onderscheid bij [koper 1] – geen jurist – niet helder is, acht het hof verschoonbaar. [koper 1] mag afgaan op de informatie die de notaris aan hem verstrekt mede bezien de positie van de notaris in het maatschappelijk verkeer. In de verklaring van erfrecht is onder 8 letterlijk vermeld: “Gezien het vorenstaande is mevrouw [echtgenote erflater] voornoemd: in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd de nalatenschap te beheren overeenkomstig het vorenstaande; ingevolge voormelde wettelijke verdeling als enige bevoegd de goederen behorende tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.” Naar het oordeel van het hof mocht [koper 1] erop vertrouwen dat wat in de verklaring van erfrecht stond correct was. Ook mocht [koper 1] erop vertrouwen dat wat in de akte van levering stond die is verleden voor [notaris 2] correct was met betrekking tot de beschikkingsbevoegdheid van [echtgenote erflater] . Met betrekking tot de verklaring van erfrecht heeft het Hof van Justitie op 23 januari 2025 (ECLI:EU:C:2025:34) een belangrijke uitspraak gedaan. Een verklaring van erfrecht mag niet worden afgegeven ook al is er sprake van een dubieuze betwisting. Ook bij een dubieuze betwisting moet door de rechter de gegrondheid van de betwisting worden beoordeeld. In het onderhavige geval is een verklaring van erfrecht afgegeven. Als een verklaring van erfrecht door de bevoegde autoriteit is afgegeven dan kan van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Als dat niet het geval zou zijn, dan komt het maatschappelijk verkeer tot stilstand.
Vast staat dat door [echtgenote erflater] een boedelbeschrijving is opgemaakt op 28 februari 2018. Het opmaken van een boedelbeschrijving behoort tot de taken van de executeur. Aan de hand van deze boedelbeschrijving kan worden beoordeeld of een nalatenschap ruimschoots toereikend is om de schulden te voldoen. Dit betreft bekende schulden maar ook schulden waarvan redelijkerwijs te verwachten is dat deze uit de nalatenschap dienen te worden betaald. [echtgenote erflater] nam geen voorziening op voor het voldoen van de (mogelijke) schulden aan de donorkinderen. Ze nam wel een post op voor de gemaakte advocaatkosten, gemaakt in het kader van het door [erflater] en later door haar gevoerde verweer tegen de donorkinderen. De vraag rijst of [koper 1] wist dan wel redelijkerwijs had moet weten dat [echtgenote erflater] een post hiervoor had dienen op te nemen. Deze aanpak werd eveneens door [vereffenaar] aangehouden. Ook in de door [vereffenaar] later opgemaakte (voorlopige) boedelbeschrijving werd geen voorziening opgenomen voor (mogelijke) schulden aan de donorkinderen. Een boedelbeschrijving is een beschrijving die aan aanpassing onderhevig kan zijn: zijn er redenen om aan te nemen dat er een vordering is, dan ligt het voor de hand om of een voorziening op te nemen of in elk geval uitdrukkelijk aan te geven dat de boedelbeschrijving niet volledig is en de reden waarom, zoals het wachten op het vervolg van de schadeprocedure. Net als [echtgenote erflater] stelt [vereffenaar] zich op het standpunt dat de donorkinderen niet als schuldeiser dienen te worden aangemerkt. Daarbij komt dat tot op heden geen zicht bestaat op de mogelijke omvang van de vorderingen van de donorkinderen, nu er voor is gekozen de procedure die daarover bij de rechtbank wordt gevoerd, aan te houden.
Voor zover [vereffenaar] betoogt dat [echtgenote erflater] de onroerende zaak niet heeft geleverd omdat zij niet handelde in haar hoedanigheid van executeur, overweegt het hof als volgt. In de akte van levering is onder het kopje ‘VOORAFGAANDE VERKRIJGING’ onder meer woordelijk vermeld: “Vorenstaande blijkt uit een verklaring van erfrecht, afgegeven door [notaris 1]
, notaris te [plaats 3] , ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het
Kadaster en de Openbare Registers in Register Hypotheken 4 op zestien maart tweeduizend
achttien in [kadastraal registratienummer] .
In verband met het vorenstaande is genoemde [echtgenote erflater] thans als enige
en met uitsluiting van ieder ander bevoegd om over het verkochte te beschikken”. Deze passage verwijst daarmee uitdrukkelijk naar de verklaring van erfrecht waarin de hoedanigheden van [echtgenote erflater] (executeur en rechthebbende, beide hoedanigheden afzonderlijk aangegeven, gescheiden door :) werden vermeld.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden [koper 1] af mocht gaan op de door [echtgenote erflater] afgelegde ruimschoots toereikend verklaring alsmede op de verklaring van erfrecht en dat [echtgenote erflater] beschikkingsbevoegd was om de onroerende zaak aan hem te leveren. Voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen dat [koper 1] niet te goeder trouw was.

Paulianeus handelen

In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg is [vereffenaar] ook nog expliciet ingegaan op paulianeus handelen van [echtgenote erflater] , [koper 1] , [projectontwikkelaar] en [hypotheeknemer] . In randnummer 137 van de inleidende dagvaarding stelt [vereffenaar] : “Voorts heeft te gelden dat de koopovereenkomst tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] van 14 september 2018 (productie 27), met de allonge van 16 april 2019 (productie 29) en de uiteindelijke levering van 7 mei 2019 (productie 31) paulianeus is op grond van artikel 3:45 BW.” In randnummer 138 stelt [vereffenaar] dat hij als vereffenaar een beroep kan doen op artikel 3:45 BW. [echtgenote erflater] en [koper 1] waren bekend met de benadeling. [echtgenote erflater] en [koper 1] waren beiden bekend met de schulden van de nalatenschap van [erflater] .
Voorts doet [vereffenaar] een beroep op artikel 3:45 BW jo art 42 Faillisementswet (hierna Fw) (zie randnummer 142). De prestatie die [echtgenote erflater] jegens [koper 1] heeft geleverd, overtreft de prestatie van [koper 1] jegens [echtgenote erflater] dermate dat deze situatie valt onder het bewijsvermoeden van artikel 3:46 lid 1 sub 1 BW. Weliswaar heeft de levering van de onroerende zaak op 7 mei 2019 plaatsgevonden en is de levering niet binnen een jaar nadien door de vereffenaar vernietigd. [vereffenaar] verwijst naar een artikel van prof. Biemans , Toepassing van de faillissements-pauliana en de actio Pauliana op de vereffening van de nalatenschap, WPNR 4 februari 2017, 2017/7136). [vereffenaar] heeft ook nog in de inleidende dagvaarding gesteld dat [echtgenote erflater] , [koper 1] en [projectontwikkelaar] onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers hebben gehandeld.
Door [koper 1] is in zijn conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie verweer gevoerd tegen de vordering van [vereffenaar] met betrekking tot de Pauliana. In randnummer 55 stelt [koper 1] dat de wetgever niet aan de vereffenaar de bevoegdheid heeft gegeven om namens de gezamenlijke schuldeisers rechtshandelingen te vernietigen. De vereffenaar van een nalatenschap vertegenwoordigt bij de uitvoering van zijn taken de erfgenamen en niet de schuldeisers. [koper 1] verwijst naar de opvatting van prof. Perrick die van mening is dat de vereffenaar geen beroep kan doen op artikel 42 Fw of artikel 47 Fw aangezien de wettelijke grondslag ontbreekt. In randnummer 61 stelt [koper 1] bovendien dat de vereffenaar geen rechtshandelingen kan vernietigen die zijn verricht na het openvallen van de nalatenschap. De erfgenaam is zo nodig door de individuele schuldeisers van de nalatenschap aan te spreken op grond van artikel 4:14 lid 1 BW / artikel 4:184 lid 2 BW en die individuele schuldeisers zouden zo nodig met een beroep op de algemene Pauliana van artikel 3:45 BW kunnen overwegen om benadeelde rechtshandelingen van deze erfgenamen te vernietigen. In randnummer 63 komt [koper 1] tot de conclusie dat de vereffenaar geen beroep kan doen op de algemene Pauliana 3:45 BW en de faillissementspauliana. In randnummer 63 stelt [koper 1] ook nog dat een vernietiging ex artikel 3:45 BW slechts een relatieve werking heeft, de schuldeiser vernietigt deze slechts te zijnen behoeve en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem/haar ondervonden benadeling. Tot slot wijst [koper 1] erop dat ook al zou [vereffenaar] /vereffenaar een beroep kunnen doen op de Pauliana, dan niet is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt. De rechtshandeling was niet onverplicht, schuldeisers van de nalatenschap zijn hierdoor niet benadeeld en [echtgenote erflater] noch [koper 1] wisten of behoorden te weten van een dergelijke benadeling.
Het hof overweegt als volgt. De eerste rechtsvraag is of [vereffenaar] als vereffenaar een beroep kan doen op artikel 3:45 BW of artikel 42 Fw met betrekking tot de levering van de onroerende zaak die tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] heeft plaatsgevonden als ook met betrekking tot de door [echtgenote erflater] aan [koper 1] verstrekte geldlening. De vereffenaar heeft als taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen (artikel 4:211 BW). De vereffenaar is bij de vervulling van zijn taak bevoegd de erfgenamen in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Het is een privatieve bevoegdheid. De vereffenaar maakt de boedelbeschrijving, roept de schuldeisers op en legt een lijst neer van erkende en betwiste vorderingen. De vereffenaar kan boedelgoederen te gelde maken en legt de uitdelingslijst met betrekking tot de crediteuren neer. Prof. Biemans stelt in zijn voornoemd artikel (Toepassing van de faillissementspauliana en de actio Pauliana op de vereffening van de nalatenschap) dat de vereffenaar primair optreedt voor het belang van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtsgevolgen van een vernietiging ex artikel 3:45 BW enerzijds en artikel 42 en/of 47 Fw anderzijds zijn verschillend. Een schuldeiser die wegens benadeling tegen een rechtshandeling opkomt, vernietigt deze slechts te zijnen behoeve en niet verder dan nodig is ter opheffing van de door hem ondervonden benadeling (zie artikel 3:45 lid 4 BW). Bij een vernietiging ex art 42 en/of 47 Fw daarentegen dient hetgeen door de vernietigde rechtshandeling uit het vermogen van de schuldenaar is gegaan, door hen jegens wie de vernietiging werkt, aan de curator te worden teruggegeven met inachtneming van art 51 lid 1 Fw. De relatieve vernietiging werkt ten behoeve van de faillissementsboedel, dus ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, aldus prof. Biemans . Prof. Biemans betoogt voorts in zijn artikel dat in de regeling inzake de vereffening van een nalatenschap diverse bepalingen van de faillissementswet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, echter dit geldt niet voor de bepalingen van artikel 42 en/of artikel 47 Fw. Voorts stelt hij dat ook in de parlementaire geschiedenis van Boek 4 BW niet is opgemerkt dat voormelde wetsbepalingen eveneens van toepassing zijn op Boek 4 BW.
Prof. Perrick is van mening dat de vereffenaar geen beroep kan doen op de artikelen 42 en of 47 Fw aangezien er geen wettelijke grondslag voor is.
Het hof is met Perrick van oordeel dat nu er geen wettelijke grondslag is voor de toepassing van artikel 42 en/of artikel 47 Fw in Boek 4 BW, [vereffenaar] geen beroep kan doen op voormelde wettelijke bepalingen uit de Faillisementswet. Het is niet aan de rechter om op de stoel van de wetgever te gaan zitten nu de wetgever de betreffende bepalingen uit de Faillissementswet niet van toepassing heeft verklaard. Ook kan [vereffenaar] als vereffenaar – die de belangen van de gezamenlijke schuldeisers behartigt – geen beroep doen op art 3:45 BW aangezien dit slechts aan de individuele schuldeiser toekomt. Dat een beroep op art 3:45 BW door een individuele schuldeiser mogelijk een doorkruising oplevert van de bevoegdheden van de vereffenaar doet daaraan niet af. Het is aan de wetgever om een keuze in dezen te maken. Ten overvloede overweegt het hof dat ook al zou [vereffenaar] een beroep kunnen doen op de gewone of de faillissementspauliana, het hof dan niet kan vaststellen of de gezamenlijke crediteuren benadeeld zijn. Op basis van de boedelbeschrijving van [vereffenaar] is er thans nog sprake van een positieve boedel. Door [vereffenaar] worden de vorderingen van de donorkinderen of hun ouders betwist. De procedure die de donorkinderen tegen de erfgenamen voeren, ligt sinds 2021 stil. Het betreft 19 eisers. Voor iedere eiser moet nog vastgesteld worden of [erflater] onrechtmatig jegens hem of haar heeft gehandeld en wat dan de (mogelijke) schade is.

Onrechtmatig handelen [koper 1] grief 6

Op basis van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, kan ook niet worden vastgesteld dat [koper 1] onrechtmatig jegens de schuldeisers of de erfgenamen van [erflater] heeft gehandeld door de aankoop van de onroerende zaak en de door [echtgenote erflater] aan hem verstrekte geldlening.

Opheffing beslag grief 7

In eerste aanleg heeft [koper 1] in reconventie onder meer gevorderd:
a. het conservatoir beslag dat op verzoek van de vereffenaar bij exploot van 28 januari 2021 ten laste van [koper 1] gelegd is op de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend als [kadastraal registratienummer] , op te heffen, althans de vereffenaar te veroordelen dit beslag binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen, alsmede de vereffenaar te veroordelen om dit beslag binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis in de
openbare registers door te (doen) halen, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere dag dat de vereffenaar hiermee in gebreke zal zijn;
b. voor recht te verklaren dat de vereffenaar door bovengemeld beslag te leggen onrechtmatig gehandeld heeft jegens [koper 1] en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden en te lijden schade, met veroordeling van de vereffenaar tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
In de toelichting op grief 7 stelt [koper 1] dat hij belang heeft bij opheffing van het beslag en dat [vereffenaar] het beslag onrechtmatig heeft gelegd.
In randnummer 208 en 209 stelt [vereffenaar] dat de beslagen terecht zijn gelegd en dat de beslagen dienen te blijven liggen.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd. De reconventionele vordering van [koper 1] kan derhalve worden toegewezen.

Proceskosten

Gezien het feit dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en [koper 1] in het gelijk wordt gesteld is er grond om [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar te veroordelen in de kosten van [koper 1] in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof begroot deze kosten op: € 28.621,-.

Overige grieven

De overige grieven behoeven geen verdere bespreking aangezien die niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023 tussen de partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [vereffenaar] jegens [koper 1] alsnog af en:
a. veroordeelt [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] het conservatoir beslag dat ten laste van [koper 1] gelegd is op de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend als [kadastraal registratienummer] , op te heffen, althans dit beslag binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest op te heffen, alsmede om dit beslag binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen arrest in de openbare registers door te (doen) halen, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere dag dat [vereffenaar] hiermee in gebreke zal zijn;
b. verklaart voor recht dat [vereffenaar] door bovengemeld beslag te leggen onrechtmatig gehandeld heeft jegens [koper 1] en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden en te lijden schade;
c. veroordeelt [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] in de kosten van [koper 1] in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op € 28.621,- en als volgt gespecificeerd:
eerste aanleg:
€ 1.666,- griffierecht,
€ 12.471,- salaris advocaat,
in hoger beroep:
€ 1.780,- griffierecht,
€ 12.434,- salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, M.L.C.C. Lückers en A.S. Mertens-de Jong en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.