ECLI:NL:GHDHA:2025:1327

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
BK-23/365
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling van omzetbelasting voor betalingsverkeersdiensten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de diensten van [A B.V.] aan [B N.V.] als betalingsverkeersdiensten kwalificeren die vrijgesteld zijn van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel j, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak december 2020. De Inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende hoger beroep instelde.

De kern van het geschil draait om de vraag of de diensten die [A B.V.] verleent aan [B N.V.] als vrijgestelde betalingsverkeersdiensten kunnen worden aangemerkt. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de diensten voldeden aan de voorwaarden voor vrijstelling. In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van de belanghebbende opnieuw beoordeeld, waarbij het Hof zich baseerde op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof concludeerde dat de door [A B.V.] verrichte diensten essentiële en kenmerkende functies vervullen voor betalingsverkeersdiensten en als zodanig onder de vrijstelling vallen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de Inspecteur tot terugbetaling van € 100.640 aan omzetbelasting aan de belanghebbende, evenals de proceskosten en griffierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/365

Uitspraak van 24 juni 2025

in het geding tussen:
de fiscale eenheid [X-1] B.V., [X-2] B.V. c.s. (thans: de fiscale eenheid [X-3] B.V., [X-4] B.V. c.s).te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G.J. van Norden)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 maart 2023, nummer SGR 22/332.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak december 2020.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht van € 548 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 mei 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan [A B.V.] onderdeel uitmaakt. [A B.V.] houdt zich bezig met Business Process Outsourcing en verleent onder andere IT-diensten aan afnemers in de financiële sector.
2.2.
[B N.V.] is één van de klanten van [A B.V.] . Vanaf 1 mei 2007 heeft [B N.V.] haar betalingsverkeerprocessen en IT-processen integraal overgedragen aan een rechtsvoorganger van [A B.V.] . Daarbij heeft [B N.V.] haar proces voor betalingsverkeer integraal (inclusief personeel en activa) overgedragen aan de rechtsvoorganger van [A B.V.] . Hierbij is het volledige proces van het bancaire betalingsverkeer, waarmee alle
betalingsverkeerhandelingen worden verricht die [B N.V.] voor klanten uitvoert, aan
[A B.V.] uitbesteed. Van de personeelsleden die zich bezighielden met betalingsverkeerprocessen zijn meer dan 50 mensen overgegaan naar [A B.V.] , slechts twee personeelsleden zijn bij [B N.V.] achtergebleven. [A B.V.] beschikt niet over een vergunning voor het verlenen van bancaire/betalingsverkeersdiensten van DNB/AFM.
2.3.
In een Raamovereenkomst van 30 september 2020 zijn de door [A B.V.] aan [B N.V.] te verrichten diensten vastgelegd. Bij wijze van introductie bij de Raamovereenkomst wordt het volgende overwogen:
“(A) [B N.V.] en [A B.V.] hebben op 28 december 2015, op basis van de daarin onder
(A) tot en met (I) weergegeven overwegingen over onder meer de gewenste kwaliteit
van de dienstverlening, een dienstverleningsovereenkomst met bijbehorende bijlagen gesloten (de op 28 december 2015 gesloten overeenkomst verder te noemen: de
“'Dienstverleningsovereenkomst”);
(B) Partijen zijn er daarbij van uit gegaan dat [A B.V.] BTW-plichtig is conform het BTW
regime zoals van toepassing op de sinds 2007 bestaande dienstverlening, waarbij 1/3
van de Diensten onderhevig is aan BTW heffing en 2/3 van de Diensten niet;
(C) Op de Dienstverleningsovereenkomst is door de belastingdienst een zogenaamde BTW-ruling
afgegeven waarin is bevestigd dat 2/3 van de Diensten, te weten de Diensten met
betrekking tot het betalingsverkeer, niet BTW-plichtig is;
(D) Partijen hebben in artikel 14 van de Dienstverleningsovereenkomst afspraken gemaakt
voor het geval dat door een ruling van de belastingdienst in de toekomst komt vast te
staan dat [A B.V.] over een groter deel van de diensten (meer dan 43%) BTW plichtig
wordt (hierna: de "Toegenomen BTW Plicht");
(E) [A B.V.] heeft [B N.V.] geïnformeerd dat de BTW-ruling afloopt op 1 januari 2020
en dat zij in overleg is getreden met de belastingdienst voor een nieuwe ruling en om te
voorkomen dat een Toegenomen BTW Plicht ontstaat;
(F) De uitkomst van dit overleg tussen [A B.V.] en de belastingdienst over de BTW-plicht
is dat de Dienstverleningsovereenkomst dient te worden opgesplitst in een
Deelovereenkomst voor van de BTW-plicht vrijgestelde Diensten met betrekking tot het betalingsverkeer en een Deelovereenkomst voor BTW-plichtige overige Diensten.
(G) [B N.V.] en [A B.V.] wensen daartoe de daarop betrekking hebbende bepalingen uit de Dienstverleningsovereenkomst te wijzigen / splitsen en de overige inhoud van de Dienstverleningsovereenkomst met Bijlagen en de overeengekomen Wijzigingen in de zin van artikel 5 ongewijzigd te laten;
(H) Partijen verklaren verder dat zij met de wijziging van de Dienstverleningsovereenkomst
uitdrukkelijk niet beogen afstand te doen van de daarin genoemde overwegingen, de
tussen hen bestaande verbintenissen en van de zekerheden (waaronder de als Bijlage
22 verstrekte Garantie [C B.V.] ) die voor de nakoming daarvan zijn verstrekt.”
2.4.
In artikel 1.9. van de Raamovereenkomst van 30 september 2020 zijn de doelstellingen als volgt gedefinieerd:
“Eventuele lacunes of onduidelijkheden in de bepalingen van deze Overeenkomst dienen te worden opgelost met het oog op de volgende doelstellingen van Partijen ten aanzien van de Diensten:
(i) voortzetting van de bedrijfsprocessen, ten minste van het niveau als voorheen binnen de [B N.V.] verleend en zoals nodig is voor [B N.V.] om haar dienstverlening als overheidsbank (met AAM AA+ status) naar behoren te kunnen uitvoeren;
(ii) behoud van kwaliteit van de Dienst betalingsverkeer van [B N.V.] , ten minste van hetzelfde niveau als voorheen binnen [B N.V.] gold en nodig is om haar dienstverlening als overheidsbank (met AAA/ AA+ status) naar behoren te kunnen uitvoeren;
(iii) adequate beheersing van risico's en kosten van [B N.V.] ;
(iv) het optimaal benutten van voordelen door, waar mogelijk, zoveel mogelijk gestandaardiseerde, generieke oplossingen van [A B.V.] in te zetten;
(v) behoud voor [B N.V.] van aanpassing aan toekomstige bedrijfsbehoeftes, ontwikkelingen vanuit wet- en regelgeving en eisen van toezichthouders, marktontwikkelingen en technologische ontwikkelingen.”
Dezelfde doelstellingen zijn terug te vinden in de Dienstverleningsovereenkomst welke van toepassing was vanaf 28 december 2015 tot de vaststelling van de Raamovereenkomst van 30 september 2020.
2.5.
In artikel 3.2 van de Raamovereenkomst is vervolgens het volgende bepaald:
“De Diensten zijn onder te verdelen in twee delen, die op grond van twee afzonderlijke Deelovereenkomsten worden geleverd:
(i)
Deelovereenkomst 1 Betalingsverkeer: uitvoeren van de betalingsverkeerprocessen en de hiervoor noodzakelijke IT infrastructuur en processen conform de SLA;
(ii)
Deelovereenkomst 2 (IT diensten): beheren van niet betalingsverkeer gerelateerde zaken conform de SLA;”
2.6.
Artikel 3.1 van Deelovereenkomst 1 Betalingsverkeer (Deelovereenkomst 1) bepaalt het volgende:
“Onder de voorwaarden van deze Deelovereenkomst zal [A B.V.] aan [B N.V.] en (waar van toepassing) de Groepsmaatschappijen van [B N.V.] in Nederland de Diensten verlenen zoals die in de SLA BTV [Hof: Service Level Agreement Betalingsverkeer] zijn beschreven en de Wijzigingen uitvoeren als van tijd tot tijd overeengekomen. Dit zijn resultaatsverbintenissen, behoudens voor zover anders overeengekomen.”
2.7.
Appendix 1 a. bij de SLA BTV vermeldt de volgende diensten en omschrijvingen zoals te verrichten door [A B.V.] aan [B N.V.] :
Nr
Service
Omschrijving
1
Verwerken uitgaand SEPA ((batch)betalingen en incasso’s)
Proces vanaf de geautomatiseerde aanlevering via e-banking (moment plaatsen finale handtekening) tot en met de doorverwerking in de rekening courant en, indien van toepassing, aanlevering bij de CSM.
2
Verwerken uitgaand spoed ((batch) betalingen via […] )
Proces vanaf de geautomatiseerde aanlevering via e-banking (moment plaatsen finale handtekening) tot en met de aanlevering bij […] .
3
Verwerken uitgaand buitenland (betalingen via correspondentbank)
Proces vanaf de aanlevering via e-banking (moment plaatsen finale handtekening) tot en met de aanlevering bij de correspondentbank.
4
Verwerken inkomend SEPA
Proces vanaf het beschikbaar stellen van SEPA bestanden door […] tot en met de doorverwerking in de rekening courant.
5
Verwerken SEPA bestanden CPS/FTP in e-banking
Proces vanaf het beschikbaar stellen via CPS/ aanleveren via FTP van de SEPA bestanden tot en met de verwerking in e-banking
6
Verwerken opwaarderingsbestand prepaidkaarten
Proces vanaf het aanmaken van het opwaarderingsbestand tot en met de aanlevering bij […] .
7
Muteren van klantgegevens/rekeninggegevens
Proces vanaf de aanlevering van het mutatieverzoek tot en met de verwerking in de systemen. Onder dit proces vallen o.a. de volgende activiteiten: openen en sluiten rekeningen, wijzigen rekening/klantcondities
8
Outputmanagement
Onder dit servicelevel vallen de volgende outputstromen: dagafschrift in
e-banking, treasury informatie in e-banking, dagafschrift informatie aangeleverd bij […] .
9
Periodieke kosten- en renteverrekening
Het periodieke proces (maand, kwartaal) van het berekenen en verrekenen van kosten en rente.
10
Verwerken boekingsbestanden contante geldverwerker
Proces vanaf de ontvangst van de bestanden van de contante geldverwerker tot en met de verrekening van stortingen, opnames en kosten contant geld.
11
Beschikbaarheid van e-banking voor klanten
[B N.V.] BTV moet beschikbaar zijn voor het invoeren van opdrachten, het raadplegen/downloaden van informatie en het tekenen van opdrachten.
2.8.
De processen die zijn uitbesteed aan [A B.V.] zijn vastgelegd in zogenoemde knipschema’s opgenomen in de Standaard Rapportage Processen Hierarchie [B N.V.] (SRPH). Hierin is schematisch vastgelegd welke rol [A B.V.] , [B N.V.] en de […] respectievelijk op zich nemen bij de verschillende processen. De knipschema’s vormen aldus een aanvulling op de Raamovereenkomst, de Deelovereenkomst 1 en de SLA BTV.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“Beoordeling
12. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) dienen de bewoordingen van een vrijstelling strikt te worden uitgelegd. Nu eiseres een beroep doet op de vrijstelling, rust de bewijslast voor toepassing van deze vrijstelling op haar. Dat betekent dat zij aannemelijk dient te maken dat de betalingsverkeerdiensten aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen.
13. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie
1kan verder worden afgeleid dat diensten alleen als handelingen betreffende betalingen/overmakingen in de zin van de Richtlijn kunnen worden aangemerkt, wanneer zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen dat de kenmerkende en essentiële functies van een betaling vervult en derhalve tot een overmaking van geld leidt en juridische en financiële wijzigingen meebrengt. De vrijgestelde dienst in de zin van de Richtlijn moet worden onderscheiden van het verrichten van een louter materiële of technische dienst, zoals het terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking aan de bank.
14. Met betrekking tot de vraag of de betalingsverkeerdiensten van eiseres leiden tot overmaking van geld en juridische en financiële wijzigingen meebrengen, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat C door de uitbesteding van de betalingsverkeerprocessen de plaats van B heeft overgenomen. Zij keurt betalingen goed en debiteert en crediteert bankrekeningen namens B . Dit leidt volgens eiseres tot wijzigingen in de juridische en financiële positie van de rekeninghouders van B . De rechtbank vindt geen steun voor dit betoog in de door eiseres overgelegde stukken. In de SLA BTV staan naar het oordeel van de rechtbank geen diensten vermeld die wijzigingen brengen in de juridische en financiële verhoudingen van de rekeninghouders van B , maar slechts handelingen van louter technische en administratieve aard. Eiseres heeft haar standpunt niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank concludeert dat de vrijstelling niet op de betalingsverkeerdiensten van toepassing is.
Fiscaal neutraliteitsbeginsel
15. Eiseres stelt dat het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt geschonden aangezien banken die hun betalingsverkeer niet hebben uitbesteed wel onder de vrijstelling kunnen vallen. De rechtbank overweegt dat het fiscale neutraliteitsbeginsel geen regel van primair recht is waaraan de geldigheid van een vrijstelling kan worden getoetst, maar een beginsel, waarmee rekening gehouden dient te worden bij de toepassing van het beginsel dat de vrijstelling strikt moet worden uitgelegd. De werkingssfeer van de vrijstelling kan op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel dus niet worden uitgebreid. Het fiscale neutraliteitsbeginsel staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de conclusie zoals vermeld onder 14.
[…] brief
16. Eiseres stelt dat uit de bewoordingen van het in paragraaf 3 van de brief van
23 oktober 2012 van de Belastingdienst aan de […] neergelegde beleid volgt dat de betalingsverkeerdiensten onder de vrijstelling vallen. In die paragraaf is het volgende opgenomen:
“een kenmerkende dienst vervult de functie(s) van een in de vrijstelling genoemde transactie (bijvoorbeeld betaling) waarbij deze functie feitelijk of potentieel tot eigendomsoverdracht van geld leidt (zie SWIFT p. 33-34). Eigendomsoverdracht in potentie is dus voldoende voor een kenmerkende vrijgestelde handeling mits deze van financiële aard is. Dit betekent dat bijvoorbeeld clearing t.b.v. settlement op interbancair niveau of op klantniveau in zijn geheel als vrijgestelde dienst kan worden aangemerkt. De precieze definitie van clearing is afhankelijk van het onderliggende betaalsysteem en het niveau van clearing (c.q. clearing op interbancair niveau of op klant niveau). Onder clearing kan in ieder geval het volgende worden verstaan:
  • In de SEPA Cards Framework (door […] ): Clearing is the process of exchanging financial transaction details between an acquirer and an issuer to facilitate both the posting of transactions to cardholders’ accounts and the reconciliation of an institution’s settlement position
  • In de […] /CSM Framework (door […] ): Clearing is the process of transmitting, reconciling and confirming payments of different types and the establishment of a final position for settlement either on an individual transaction basis or on a periodic basis for aggregated or netted positions.
  • In de Glossary van de ECB: Clearing is the process of transmitting, reconciling and, in some cases confirming payment orders or security transfer instructions prior to settlement, possibly including de netting instructions and the establishment of final positions for settlement. Sometimes the terms are used (imprecisely) to include settlement.
Handelingen van een gewone materiële, technische of administratieve aard kunnen niet onder de 11-1-j-2 vrijstelling vallen.”
De rechtbank is van oordeel, mede in het licht van wat zij onder 14 heeft overwogen, dat in deze brief niet gelezen kan worden dat de betalingsverkeerdiensten van C onder de vrijstelling vallen. Hetgeen is opgenomen in paragraaf 3 van deze brief betreft slechts datgene, dat verstaan moet worden onder ‘clearing ten behoeve van settlement’. Zo de brief al kan worden aangemerkt als beleid, heeft eiseres onvoldoende geconcretiseerd dat haar handelingen dan wel dienstverlening aan B onder dit beleid vallen. Het beroep van eiseres op de […] brief faalt derhalve.
Slotsom
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de diensten van [A B.V.] aan [B N.V.] als omschreven in de Deelovereenkomst 1 en de SLA BTV kwalificeren als betalingsverkeerhandelingen die ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel j, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) zijn vrijgesteld van btw. Daarnaast is in geschil of [A B.V.] een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van € 100.640 aan omzetbelasting.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In hoger beroep is in geschil of de betalingsverkeerdiensten van [A B.V.] als bestreken door de Deelovereenkomst 1 Betalingsverkeer en de SLA BTV zijn aan te merken als vrijgestelde prestaties in de zin van artikel 11 lid 1, onder j, ten tweede, Wet OB en artikel 135, lid 1, sub d, van de Btw-richtlijn, waarbij niet in geschil is dat de diensten essentieel zijn voor deze vrijgestelde prestaties. Voorts is niet langer in geschil dat de twee door [A B.V.] verrichte diensten als vermeld onder 2.5. niet tezamen moeten worden beschouwd als één dienst. De Inspecteur heeft het standpunt dat sprake is van één dienst verlaten, zoals bevestigd ter zitting van het Hof. Wel is specifiek in geschil of de diensten kenmerkend zijn voor vrijgestelde betalingsverkeerprestaties.
5.2.
Belanghebbende verwijst naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) waaruit volgt dat een dienst onder de vrijstelling voor betalingsverkeer van artikel 135, lid 1, onder d, van de Btw-richtlijn valt indien deze over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormt dat de kenmerkende en essentiële functies vervult van een overmaking. Een handeling is kenmerkend en essentieel indien deze leidt tot een overmaking van geld en juridische en financiële wijzigingen meebrengt. Belanghebbende stelt dat [A B.V.] zonder tussenkomst van [B N.V.] betalingen goedkeurt en rekeningen van rekeninghouders van [B N.V.] debiteert en crediteert en dat [A B.V.] daarmee kenmerkende en essentiële functies van een overmaking verricht. Daartoe verwijst belanghebbende naar de arresten in de zaken Bookit en Cardpoint (HvJ EU 26 mei 2016,
C-607/14, Bookit, ECLI:EU:C:2016:355 en HvJ EU 3 oktober 2019, C-42/18, Cardpoint, ECLI:EU:C:2019:822). Belanghebbende wijst in dat kader erop dat alle handelingen in het operationele betalingsverkeer aan [A B.V.] zijn uitbesteed, terwijl [B N.V.] hierin geen enkele rol meer vervult. Zo controleert [A B.V.] bij een uitgaande betalingsopdracht bijvoorbeeld of er voldoende saldo is en of er beperkingen gelden, zoals blokkades, een derdenbeslag, afgegeven bankgaranties of zekerheden. Bij incasso-opdrachten controleert [A B.V.] of de rekeninghouder wel beschikt over een incassomachtiging. Deze controles voert [A B.V.] zonder tussenkomst van [B N.V.] uit. Alleen in de situatie waarin er onvoldoende saldo is om een betaling te verrichten geeft [B N.V.] op aanvraag van [A B.V.] al dan niet een fiattering. Dit is echter zeer uitzonderlijk. [A B.V.] verwerkt 99,9% van de opdrachten zonder tussenkomst van [B N.V.] . Vervolgens wijst belanghebbende erop dat [A B.V.] goedgekeurde betalingsopdrachten standaard aanbiedt aan de CSM (Clearing and Settlement Mechanism, in Nederland is dit […] ). [A B.V.] treedt in het kader van de afhandeling van het operationele betalingsverkeer ook namens [B N.V.] op richting de CSM of correspondentiebanken. De CSM verricht vervolgens de ‘settlement’ tussen [B N.V.] en de bank van de ontvangende partij. Een goedgekeurde betaalopdracht, zoals een uitgaande betaling, wordt echter al wel direct geboekt door [A B.V.] door de rekening van de rekeninghouder van [B N.V.] te debiteren en de schaduwrekening van [B N.V.] bij DNB te crediteren. Vanaf dat moment kan de rekeninghouder niet meer over het overgemaakte bedrag beschikken en vanaf dan is zijn rekening dus al gedebiteerd vanwege de betaling.
5.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat [A B.V.] weliswaar een essentiële functie in het betalingsverkeer verricht, maar dat geen sprake is van een kenmerkende dienst. De Inspecteur wijst in dat kader erop dat de eis dat de dienst kenmerkend moet zijn, volgens het HvJ EU betekent dat de dienst juridische en financiële wijzigingen meebrengt, die in het onderhavige geval volgens de Inspecteur niet plaatsvinden. Ook is volgens de Inspecteur geen sprake van eigendomsoverdracht van betaalmiddelen, hetgeen ingevolge de rechtspraak van het HvJ EU wel is vereist. Voorts is de aansprakelijkheid van [A B.V.] beperkt tot haar aansprakelijkheid in verband met wanprestatie voor haar eigen diensten jegens [B N.V.] . De Inspecteur wijst erop dat de werkzaamheden van [A B.V.] erin bestaan de door rekeninghouders verstrekte betaalopdrachten geautomatiseerd in ontvangst te nemen. [A B.V.] bundelt deze vervolgens en stuurt deze ‘batches’ door aan de CSM die de clearing (juridisch bindend vaststellen van de betalingsverplichting) en de settlement (financieel afwikkelen van de betalingsverplichting) verzorgt. De SLA bepaalt dat [A B.V.] 20.000 batches per dag verwerkt, uitgezonderd betalingen die vanwege bijzonderheden handmatig moeten verwerkt. Nadat van de CSM het bericht is ontvangen dat de betaling is uitgevoerd, draagt [A B.V.] zorg voor de verwerking en administratie van de betaling in de rekening-courant van de rekeninghouder. Uit paragraaf 11.5 van het SRPH leidt de Inspecteur vervolgens af dat [A B.V.] geen betalingen autoriseert en geen rekening debiteert en crediteert en dat dit nog steeds is voorbehouden aan [B N.V.] .
5.4.1.
Voor de vraag of [A B.V.] betalingsverkeersdiensten verricht, dient te worden nagegaan of de diensten van [A B.V.] onder de Deelovereenkomst 1 en de SLA BTV kenmerkend zijn in de zin dat zij juridische en financiële wijzigingen meebrengen. [A B.V.] heeft feitelijk het gehele betalingsproces overgenomen van [B N.V.] en verricht alle handelingen die noodzakelijk zijn om geld over te maken en te ontvangen voor de rekeninghouders van [B N.V.] , uiteindelijk leidend tot het debiteren en crediteren van de rekeningen van de rekeninghouders. Buiten het zeer uitzonderlijke geval van onvoldoende saldo, vindt bij deze handelingen van [A B.V.] geen tussenkomst plaats door [B N.V.] . Ook de batches met de betaalgegevens wisselt [A B.V.] rechtstreeks uit met de CMS, zonder tussenkomst van [B N.V.] . Dat [B N.V.] wel bij het proces zou zijn betrokken volgt – anders dan de Inspecteur stelt - ook niet uit paragraaf 11.5.1 van het knipschema uit het SRPH, dat naar het oordeel van het Hof juist bevestigt dat alleen ingeval van onvoldoende saldo [B N.V.] fiat dient te geven. Naar het oordeel van het Hof leiden de handelingen van [A B.V.] tot juridische en financiële wijzigingen als bedoeld door het HvJ EU. Zoals het HvJ EU overwoog in punt 53 van het arrest HvJ EU, 5 juni 1997, zaak C-2/95, Sparekassernes Datacenter (SDC), ECLI:EU:C:1997:278: er vindt een wijziging plaats “in de rechtsbetrekking en de financiële relatie die bestaan tussen de opdrachtgever en de ontvanger enerzijds, en tussen hen en hun respectieve bank en eventueel tussen de banken anderzijds.”
5.4.2.
De Inspecteur stelt zich verder op het standpunt dat om tot een overmaking van geld te komen er sprake moet zijn van eigendomsoverdracht van geld en verwijst daarbij naar het eerder aangehaalde arrest Cardpoint. De Inspecteur acht daarbij van belang dat [A B.V.] niet de eigenaar van de gelden is en dit ook niet kan zijn op de grond dat hiervoor een vergunning uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht is vereist. Voorts stelt de Inspecteur dat de handelingen van [A B.V.] uitsluitend leiden tot financiële en juridische wijzigingen in de rechtsbetrekking tussen [B N.V.] en de rekeninghouders enerzijds en in de rechtsbetrekking tussen [B N.V.] en de bank van de wederpartij anderzijds.
5.4.3.
In het arrest SDC, punt 59 (zie ook: HvJ EU, 28 juni 2011, zaak C-350/10, Nordea Pankki Suomi Oyi, ECLI:EU:C:2011:532) overweegt het HvJ EU het volgende:
“(…) dat de vrijstelling van artikel 13 B, sub d, 3 en 5, niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de dienst wordt verricht door een instelling die een rechtsbetrekking onderhoudt met de uiteindelijke cliënt van de bank. Het feit dat een in die bepaling bedoelde handeling door een derde wordt verricht, doch zich voor de uiteindelijke cliënt van de bank voordoet als een dienst van de bank, vormt dus geen beletsel voor de vrijstelling van die handeling.”
Het Hof maakt hieruit op dat aan de toepassing van de vrijstelling voor betalingsverkeersdiensten niet in de weg staat dat deze diensten uitsluitend wijzigingen brengen in de rechtsbetrekking tussen [B N.V.] en de rekeninghouders en tussen [B N.V.] en de bank van de wederpartij. Ook leidt het Hof hieruit af dat een eigendomsoverdracht van geld door [A B.V.] geen vereiste is om te kunnen spreken van een vrijgestelde betalingsverkeersdienst. Het feit dat niet noodzakelijk is voor [A B.V.] om een rechtsbetrekking te hebben met de rekeninghouder van [B N.V.] onderstreept dit. Een andere uitleg zou het ook onmogelijk maken voor niet-financiële instellingen om vrijgestelde betalingsverkeersdiensten te verrichten. Het HvJ EU geeft nu juist aan dat de vrijstelling ruim genoeg is “om ook de door andere marktdeelnemers dan de banken verrichte diensten te omvatten” (zie het hiervoor aangehaalde arrest SDC, punt 56). Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze rechtspraak van het HvJ EU ook dat het feit dat [A B.V.] contractueel uitsluitend aansprakelijk is ten opzichte van [B N.V.] en niet ten opzichte van de rekeninghouders, niet in de weg kan staan aan de toepassing van de vrijstelling. Het is immers niet noodzakelijk dat [A B.V.] een rechtsbetrekking heeft met de rekeninghouders. Het Hof volgt de andersluidende conclusies van de Inspecteur dan ook niet.
5.4.4.
Tenslotte wijst het Hof erop dat [A B.V.] met betrekking tot operationele zaken in direct contact staat met de CSM en zij richting de CSM optreedt namens [B N.V.] . Ter zitting is voorts onweersproken verklaard dat [A B.V.] vanwege haar van [B N.V.] afgeleide rol dient te voldoen aan eisen gesteld door DNB en ECB, die in het kader van audits niet alleen [B N.V.] bezoeken maar ook [A B.V.] en met [A B.V.] op reguliere basis contact onderhouden. Ook dit onderstreept dat de diensten van [A B.V.] verder gaan dan automatiserings- en administratieve dienstverlening.
5.5.
Een en ander brengt het Hof tot het oordeel dat de door [A B.V.] verrichte diensten essentiële en kenmerkende functies vervullen voor betalingsverkeersdiensten en als zodanig vallen onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel j, ten tweede, Wet OB. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende. De overige geschilpunten behoeven geen behandeling.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte (proces)kosten.
6.2.
De te vergoeden kosten in bezwaar dienen op de voet van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage, te worden vastgesteld op € 2.588 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor een hoorzitting à € 647 x wegingsfactor 2).
6.3.
Wat betreft de vergoeding van de proceskosten in beroep, stelt het Hof deze kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 4.535 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 907 x wegingsfactor 2).
6.4.
Het Hof stelt de kosten voor het hoger beroep wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 4.535 (1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 907 x wegingsfactor 2).
6.5.
Voorts dienen aan belanghebbende de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 924 (€ 365 + € 559) te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verstaat dat de Inspecteur een bedrag van € 100.640 aan omzetbelasting terugbetaalt aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van € 11.658;
  • draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 924 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, A. van Dongen en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd.
De griffier, de voorzitter,
L. van den Bogerd W. de Wit
De beslissing is op 24 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.