ECLI:NL:GHDHA:2025:1247

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
22-000490-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest na procesafspraken in hoger beroep voor feiten uit 2011 met betrekking tot Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 124 kilogram cocaïne in Nederland in de periode van 1 april 2011 tot en met 1 juni 2011. Het hof heeft vastgesteld dat het recht op een eerlijk proces voldoende gewaarborgd was en dat de straffen die tussen de procespartijen waren overeengekomen in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de zaak. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring, maar vernietigd ten aanzien van de straf. Het hof heeft de opgelegde straf aangepast en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Tevens is besloten dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000490-24
Parketnummer: 10-962027-11
Datum uitspraak: 30 juni 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het aan hem subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag, omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederlanden en/of te Antwerpen, althans in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders opzettelijk,
- afspra(a)k(en) gemaakt;
- ( telefonisch) overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met betrekking tot het verdere vervoer van cocaïne en/of
- bij deze ontmoetingen gegevens met betrekking tot de invoer en/of het vervoer van cocaïne in ontvangst genomen en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- contacten gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van een container;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Antwerpen, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- met elkaar veelvuldig (telefonisch) overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met betrekking tot het verdere vervoer van cocaïne en/of
- bij deze ontmoetingen gegevens met betrekking tot de invoer en/of het vervoer van cocaïne in ontvangst genomen en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- contacten gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van een container.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring en vernietigd ten aanzien van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd tot teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Procesverloop
De onderhavige strafzaak maakt onderdeel uit van het onderzoek “Brush 1”. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdediging en het Openbaar Ministerie mogelijkheden zagen om procesafspraken in de onderhavige zaak te maken. De directe aanleiding daarvoor was de aard en ernst van de feiten in onderlinge samenhang bezien met de ouderdom van de feiten en het tijdsverloop in deze zaak.
Per e-mail van 10 juni 2025 heeft het Openbaar Ministerie het hof middels een als bijlage gevoegde brief gedateerd op 22 april 2025, in kennis gesteld van de inhoud van de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken. Deze brief is ondertekend door de advocaat-generaal, de raadsman van de verdachte en de verdachte.
De procesafspraken
De procesafspraken luiden als volgt:
1.
In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen conform het vonnis van de Rechtbank, inhoudende (kortgezegd) het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne.
2.
De verdediging ziet af van reeds ingediende, dan wel toegewezen onderzoekswensen en ziet af van het indienen van nieuwe onderzoekswensen.
3.
Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (44 dagen), een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur.
4.
Ten aanzien van het beslag wordt geoordeeld conform het vonnis van de Rechtbank.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd. De raadsman heeft zich hier bij pleidooi bij aangesloten. De raadsman heeft wel bepleit dat een kortere proeftijd wordt opgelegd ten aanzien van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De verdachte was samen met zijn raadsman aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Vervolgens zijn de procesafspraken besproken met de verdachte en diens raadsman. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne. Hij heeft daartoe overleg gevoerd én ontmoetingen gehad met betrekking tot het vervoer van de container waarin de partij cocaïne zich bevond om zo te kunnen bewerkstelligen dat de cocaïne uit de container gehaald kon worden. Ook heeft hij contact gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van de container. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet én het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugshandel, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden.
De handel in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent het een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt
gaat onder allerhande vormen van criminaliteit. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel
geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke
gevolgen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft verder geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 9 januari 2012 terwijl het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 16 april 2019. In de appelfase zijn ook meer dan twee jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep op 23 april 2019 en het wijzen van het arrest op 30 juni 2025.
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft uiteraard een matigende werking op de op te leggen straf en is blijkens de schriftelijke toelichting van het afdoeningsvoorstel een relevant onderdeel van de aan de door partijen daarin overeen gekomen straf ten grondslag liggende factoren geweest.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de straffen die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen en die zij hebben vervat in het afdoeningsvoorstel, in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een gevangenisstraf van na te melden duur – waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest – alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen een passende en geboden reactie vormen. Anders dan door de raadsman bepleit, ziet het hof geen aanleiding, met name gelet op de ernst van het gepleegde feit, om de proeftijd bij de voorwaardelijke gevangenisstraf op een kortere termijn dan twee jaren te stellen.
Beslag
Het hof is met de rechtbank en in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat de in beslag genomen geldbedragen en horloges dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Het betreft de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, onder nummers 1 t/m 10.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
224 (tweehonderdvierentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, onder nummers 1 t/m 10.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, als voorzitter, mr. J.P.L.M. Remmerswaal en mr. A. de Lange, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.A. Besteman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juni 2025.