ECLI:NL:GHDHA:2025:1246

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
22-000492-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest na procesafspraken in hoger beroep voor feiten uit 2011 met betrekking tot Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, voor Opiumwetdelicten. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de procesafspraken tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie overwogen. Het hof oordeelt dat het recht op een eerlijk proces voldoende gewaarborgd is en dat de overeengekomen straffen in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 255 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Het hof heeft ook beslist over het beslag en verklaarde bepaalde voorwerpen verbeurd en onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en de gevolgen van de lange duur van de procedure voor de op te leggen straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000492-24
Parketnummer: 10-962039-11
Datum uitspraak: 30 juni 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1979,
adres: [woonadres], [woonplaats] Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam en/of te Pernis en/of te Cuijck, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
2.
hij op of omstreeks 09 januari 2012 te Pernis, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervaardigd en/of heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 170 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring en vernietigd ten aanzien van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Procesverloop
De onderhavige strafzaak maakt onderdeel uit van het onderzoek “Brush 1”. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdediging en het Openbaar Ministerie mogelijkheden zagen om procesafspraken in de onderhavige zaak te maken. De directe aanleiding daarvoor was de aard en ernst van de feiten in onderlinge samenhang bezien met de ouderdom van de feiten en het tijdsverloop in deze zaak.
Per e-mail van 10 juni 2025 heeft het Openbaar Ministerie het hof middels een als bijlage gevoegde brief gedateerd op 22 april 2025, in kennis gesteld van de inhoud van de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken. Deze brief is ondertekend door de advocaat-generaal, de raadsvrouw van de verdachte en de verdachte.
De procesafspraken
De procesafspraken luiden als volgt:
1.
In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen conform het vonnis van de Rechtbank, inhoudende (kortgezegd) de deelname aan een criminele organisatie en het aanwezig hebben van ongeveer 170 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
De verdediging ziet af van reeds ingediende, dan wel toegewezen onderzoekswensen en ziet af van het indienen van nieuwe onderzoekswensen.
3.
Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (78 dagen), een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur.
4.
Ten aanzien van het beslag wordt geoordeeld conform het vonnis van de Rechtbank.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd, behalve voor wat betreft het aantal dagen dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (75 dagen in plaats van 78 dagen). Op dat punt heeft de advocaat-generaal haar eis aangepast. De raadsvrouw heeft zich – bij wijze van pleidooi – bij de vordering aangesloten.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De verdachte was samen met zijn raadsvrouw aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Vervolgens zijn de procesafspraken besproken met de verdachte en diens raadsvrouw. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Het op grote schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent dit een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft verder geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 9 januari 2012 terwijl het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 16 april 2019. In de appelfase zijn ook meer dan twee jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep op 17 april 2019 en het wijzen van het arrest op 30 juni 2025.
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft uiteraard een matigende werking op de op te leggen straf en is blijkens de schriftelijke toelichting van het afdoeningsvoorstel een relevant onderdeel van de aan de door partijen daarin overeen gekomen straf ten grondslag liggende factoren geweest.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de straffen die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen en die zij hebben vervat in het afdoeningsvoorstel, in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een gevangenisstraf van na te melden duur – waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest - alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis een passende en geboden reactie vormen.
Beslag
Het hof is met de rechtbank en in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat de voorwerpen genummerd 1, 2, 3, 14, 15 en 22 verbeurd verklaard dienen te worden. Daarnaast is het hof van oordeel dat de in beslag genomen verdovende middelen (nummers 21, 23 en 24) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen vermeld onder nummers 1, 2, 3, 14, 15 en 22.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen vermeld onder nummers 21, 23 en 24.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, als voorzitter, mr. J.P.L.M. Remmerswaal en mr. A. de Lange, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.A. Besteman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juni 2025.