[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Antwerpen, althans in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders opzettelijk,
- ( telefonische) contact(en) gehad, en/of
- ( een) ontmoeting(en) gehad, en/of
- ( een) bespreking(en) gevoerd, en/of
- afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- zich (meermalen) naar de haven van Antwerpen begeven en/of genoemde hoeveelheid cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans voornoemde hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad; (artikel 2 juncto 10 Opiumwet)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen komen:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Antwerpen, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of getracht zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden heeft/hebben om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- ( telefonisch) contacten onderhouden met één (of meer) mededader(s), over het leeghalen van de container en/of
- afspraken gemaakt met een of meer mededader(s) met betrekking tot het verdere vervoer van de cocaïne per container en/of met betrekking tot de deklading en/of
- afspraken gemaakt met één of meer mededader(s) met betrekking tot het nummer van de container waarin de cocaïne verborgen was, en/of
- zich toegang verschaft tot (de) computersyste(e)m(en) voor het volgen van de container; en/of
- een zogenaamde bill of lading, in elk geval
(vervoers-)documenten, en/of één of meerdere voertuig(en) voorhanden gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam en/of te Cuijk en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Antwerpen, althans in Belgie, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring en vernietigd ten aanzien van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur en een geldboete van € 10.000,-. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
De onderhavige strafzaak maakt onderdeel uit van het onderzoek “Brush 1”. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdediging en het Openbaar Ministerie mogelijkheden zagen om procesafspraken in de onderhavige zaak te maken. De directe aanleiding daarvoor was de aard en ernst van de feiten in onderlinge samenhang bezien met de ouderdom van de feiten en het tijdsverloop in deze zaak.
Per e-mail van 10 juni 2025 heeft het Openbaar Ministerie het hof middels een als bijlage gevoegde brief gedateerd op 22 april 2025, in kennis gesteld van de inhoud van de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken. Deze brief is ondertekend door de advocaat-generaal, de raadsman van de verdachte en de verdachte.
De procesafspraken luiden als volgt:
1.
In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen conform het vonnis van de Rechtbank, inhoudende (kortgezegd) het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne en de deelname aan een criminele organisatie.
2.
De verdediging ziet af van reeds ingediende, dan wel toegewezen onderzoekswensen en ziet af van het indienen van nieuwe onderzoekswensen.
3.
Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (63 dagen), een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur en een geldboete van € 10.000,-.
4.
Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen betaling van de geldboete middels een betalingsregeling.
5.
Ten aanzien van het beslag wordt geoordeeld conform het vonnis van de Rechtbank.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd. De raadsman heeft zich hier bij pleidooi bij aangesloten. De raadsman heeft wel bepleit dat een kortere proeftijd wordt opgelegd ten aanzien van de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf en heeft hij voorts verzocht dat de gevorderde geldboete in termijnen wordt opgelegd.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De verdachte was samen met zijn raadsman aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Vervolgens zijn de procesafspraken besproken met de verdachte en diens raadsman. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne. Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent dit een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten (onder andere op grond van de Opiumwet). Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft verder geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 9 januari 2012 terwijl het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 16 april 2019. In de appelfase zijn ook meer dan twee jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep op 17 april 2019 en het wijzen van het arrest op 30 juni 2025.
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft uiteraard een matigende werking op de op te leggen straf en is blijkens de schriftelijke toelichting van het afdoeningsvoorstel een relevant onderdeel van de aan de door partijen daarin overeen gekomen straf ten grondslag liggende factoren geweest.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de straffen die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen en die zij hebben vervat in het afdoeningsvoorstel, in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een gevangenisstraf van na te melden duur – waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest - alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen en een geldboete ter hoogte van
€ 10.000,- subsidiair 85 dagen een passende en geboden reactie vormen. Deze geldboete zal door het hof in termijnen worden opgelegd. Anders dan door de raadsman bepleit, ziet het hof geen aanleiding, met name gelet op de ernst van de gepleegde feiten, om de proeftijd bij de voorwaardelijke gevangenisstraf op een kortere termijn dan twee jaren te stellen.
Het hof is met de rechtbank en in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.